Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De mythe van de Betuwse Bataven.

De visie van Albert Delahaye.
Pas in de 11e eeuw komt in Nederland de nieuwe naam Betuwe op, als tegenhanger van Veluwe welke naam ook nieuw verschijnt. De naam Bet-uwe betekent "goede aarde", wat na de transgressies zijn verschijning en zijn betekenis afdoende verklaart, en wat tevens bewijst dat deze naam niets uitstaande heeft met de 11 eeuwen oudere naam Batua van het eiland van de Bataven. Bovendien kan de Betuwe niet als een eiland beschouwd worden.
De nieuwe naam van de nederlandse Betuwe (goede aarde, vruchtbare grond) is tegelijkertijd en als pendant ontstaan met de Veluwe (vale grond, slechte grond). In een geschreven bron komt de naam voor het eerst in 1015 voor. In die tijd dacht nog niemand er aan dat de Bataven er gewoond zouden hebben. De namen van Veluwe en Betuwe werden in latijnse teksten uiteraard ook gelatiniseerd en Felua en Batua genoemd, waarna bestaande namen in klassieke teksten op de Veluwe en Betuwe werden toegepast. En daarmee lijkt de cirkel rond, ware het niet dat uit die contekst blijkt dat het om Franse landschappen gaat. Uit die contekst blijkt ook dat er in de Betuwe meer dan 100 plaatsen gelegen moeten hebben, die genoemd worden in de bezittingen van de abdij van Lorsch. In de Betuwe zijn deze plaatsen (op een nekeling na) nooit gevonden. Zie verder bij Batua en Lorsch. Felua, Felum of Velum, is een pagus genoemd (801, 845, 855, ca. 966), in het gebied van het Flevum of Almere. Blijkens de akten werd deze streeknaam gebruikt voor het oosten en het zuid-westen van het Almere. De naam heeft vanzelfsprekend niets uitstaande met de nederlandse Veluwe, daar hij al in Frankrijk in gebruik was voordat de nederlandse naam Veluwe ontstond, die overigens niet van Flevum is afgeleid. Zie bij Flevum

Mede oorzaak van alle misverstand is de Peutingerkaart geweest. In een strook (segment II) staat het grote opschrift Patavia. Dit stuk van de kaart is men als het midden van Nederland gaan beschouwen, wat overigens pas na 1598 is geschied toen de eerste druk van de Peutinger-kaart verscheen. Van tevoren heeft niemand ooit over Bataven in Nederland gesproken. De inmiddels geboren mythe van Nijmegen leidde automatisch tot het misverstaan van de kaart, zodat men de Patavia als de Betuwe opvatte en in de vicieuse cirkel verzeilde, die zo hardnekkig was dat men ook de kaart niet meer kon lezen.
Deze rekonstruktie van de feiten wordt derhalve door de archeologie bevestigd, temeer daar in de Betuwe geen spoor van de opstand van de Bataven is gevonden.

Wij weten inmiddels dat de Peutingerkaart een falsum is die talloze fouten bevat en waarmee dus niets te bewijzen valt. Zie daar.


In 1958 verscheen het boek "Het mysterie van de Keizer Karel-stad" van Albert Delahaye, dat te vroeg en in te moeilijke omstandigheden werd geschreven. Opgejaagd door de felle kritiek op zijn artikelen in de Gelderlander en eveneens een beetje nerveus geworden door een boven zijn hoofd hangend schrijfverbod door het Nijmeegse stadsbestuur waar hij archivaris was (dat uiteindelijk niet kwam omdat ik net op tijd vertrok). Op dit boek kwam de nodige kritiek, met name van de profs R.Post en B.Stolte, dat deels terecht was. Het boek van 1958 had als grootste fout dat Delahaye toen meende de Nijmeegse mythe op zich te kunnen ophelderen. Het was van het begin af aan duidelijk, dat als de Karolingische traditie van Nijmegen vals is, dan ook vrijwel automatisch de rest van de Nederlandse geschiedenis van vóór de 10e eeuw het droogdok in moest voor een grondige revisie, omdat het één onverbrekelijk aan het andere vastzit. Dat durfde Delahaye in 1958 nog niet aan, omdat hij in zijn onderzoek nog niet ver genoeg gevorderd was. Het verklaart wel de felheid van de reakties, want de vakgeleerden zagen nog beter alle konsekwenties in. Na jaren van onderzoek in de oude bronnen en studiereizen naar Noord-Frankrijk, waar de stof van de historische mythen naar waarheid thuis hoort, was er voldoende uitgezocht om de mythen met alle konsekwenties uit elkander te rafelen. Voor het commentaar van Post en Stolte zie Numaga 1956-2, 1963-1 en 1966-1. Daarop kwam ook van kritische lezers commentaar (zie ingezonden brief hiernaast). In Numaga 1982-3-4 volgde nog een artikel van J.Bogaers en P.Leupen met als titel 'De dooddoeners van Delahaye'. Daarna werd het angstvallig stil toen Albert Delahaye zijn kritiek uitte op Het Bronnenboek van Nijmegen dat mede door Leupen en Bogaers gepubliceerd was. het blijft nog steeds vreemd dat de artikelen van Post en Stolte met al hun argumenten in het Bronnenboek ontbreken. Als die artikelen zo gedegen waren, had men die toch wel opgenomen om het ongelijk van Delahaye aan te tonen? Het niet opnemen ervan is blijkbaar een overweging geweest dat de inhoud niet overtuigend genoeg was. Je kunt natuurlijk kritiek hebben op de argumenten van Delahaye, maar als die slechts beperkt blijven tot een onjuiste verwijzing naar een verkeerde bladzijde of een verkeerd jaartal, ondergraaf je niet de inhoud van de argumenten. Stolte eindigt zijn artikel uit Numaga 1966 met het spreekwoord 'Schoenmaker blijf bij je leest'. Is dat niet precies wat Delahaye als archivaris gedaan heeft? Terug naar de oudste archivalische bronnen en niet herhalen wat de 17e en latere historici ervan gemaakt hebben!



Afschrift van de gedenksteen van een Bataaf, gevonden in Pfünz (Beieren), waarmee Nijmegen meent haar geschiedenis te kunnen bewijzen. In Nijmegen zelf is nooit een dergelijke steen gevonden, zelfs de naam Batavorum of zoiets is er ooit aangetroffen.

De tekst op deze steen heeft tot de grote verwarring geleid. Er staat:
[Genio castrorjVM T. Fl(avius) ROM[a]NVS VLPIANoVIOMAGIBATAVS DEC(urio) AL(ae) T FLAVIAEPR (a?)E POSITVS. . . .
Dat werd vertaald met:
Aan de Genius van de legerplaats (wijdt) Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, een Bataaf, ritmeester van de ala I Flavia, chef van . . . , (dit altaar).

De combinatie VLPIANoVIOMAGIBATAVS heef tot onjuiste conclusies geleid. Allereerst is deze steen gevonden in Pfünz en gaat niet over Nijmegen, al heeft men daar wel een gipsen kopie. Dat is een interpretatie. Ten tweede zijn de letter tussen ( ) eigen aanvullingen ofwel liefst 6 interpretaties. Als derde staat hier niet op dat de Bataaf 'afkomstig is uit Ulpia Noviomagus'. Ook dat is een interpretatie. Als vierde is niet aangetoond dat die persoon Titus Flavius heette. Ook dat is een interpretatie. Liefst 9 (negen!) interpretaties over één opschrift.
Hoeveel zekerheid heb je dan nog?


En al deze onzekerheid wordt in Nijmegen als drievoudig bewijs gebruikt: 1. dat Nijmegen Ulpia Noviomagi was en 2. dat VMTFLROMNVS een Bataaf was e. 3 dat deze Bataaf in Nijmegen woonde.

Het hele bewijs van Nijmegen vervalt met deze ene steen!



Voor een helder en compleet overzicht van hoe de mythen in Nijmegen tot stand kwamen hoeft men slechts het Gedenknummer van Numaga uit 1955 te lezen.
Hierin vindt men alle bewijzen die Nijmegen heeft voor haar geschiedenis.
Alle dan bekende facetten worden besproken door de Nijmeegse historici van die tijd. Uit latere publicaties blijkt dat er sindsdien geen nieuwe bevindingen aan zijn toegevoegd, dan slechts uitweidingen over de in het Gedenknummer al genoemde opvattingen. Zie daarvoor het hoofdstuk over de traditionalisten.
Uit dit gedenknummer citeren we hiernaast enkele opvallende zaken.



Opvallend in dit verhaal over de Bataven is dat er sinds de jaren 50 van de vorige eeuw, geen overtuigende bewijzen van het gelijk van de historici aan zijn toegevoegd. Dat bllijkt wel uit het uitvoerigr boek over 'De Bataven. Verhalen van een verdwenen volk' onder redactie van L.Swinkels (uitgave 2004). Men is niet verder gekomen dan veel aangenomen opvattingen (zie dit boek).
Nijmegen wordt al tijden de stad van de Bataven genoemd. Men heeft in Nederland de Betuwe altijd gezien als het land van de Bataven. Maar dat is als zoveel in de Nederlandse geschiedenis in het eerste millennium een nooit bewezen aanname. Maar deze hypothese heeft wel geleid tot grote misvattingen in de geschiedenis van de Nederlanden vanaf Julius Caesar. Caesar is nooit in Nederland geweest, zodat alles - en ’t is heel wat - moet worden geschrapt wat van de onjuiste stelling is afgeleid. Allereerst: dat hij nooit en te nimmer de nederlandse Betuwe bedoeld kan hebben in zijn tekst over het eiland van de Bataven, want de Betuwe kende hij niet en zo’n wondere veldheer was Caesar nu ook weer niet dat hij vanuit een voor de Romeinen onbekend land in Engeland binnenviel. Om nog te zwijgen van de regelrechte zotternij dat Caesar, die nooit boven de lijn Boulogne - Trier is geweest, in de Nederlandse Betuwe zijn basis zou leggen voor een aanval op Engeland!

Het hierboven genoemde al tijden is pas sinds 1645 zo, toen Johannes Smetius als eerste beweerde dat de Bataven in de Betuwe woonden.
In de oudere Nijmeegse literatuur wordt nog wel eens Bato genoemd als de legendarische stamvader der Bataven. Ook deze mythe moet men maar vergeten. In het boek 'De Bataven, Verhalen van een verdwenen volk' (zie daar) komt Bato wel weer uitvoerig aan de orde. Bato was een verzinsel van Cornelius Aurelius dat onbekommerd werd overgenomen door PC.Hooft en latere 'dichteren'. Over deskundige historici gesproken!

Maar hebben zij ooit de tekst van Tacitus gelezen of goed begrepen? Immers wat schrijft Tacitus over de vestiging van de Bataven? "Batavi, donec trans Rhenum agebant, pars Chattorum, seditione domestica pulsi extrema Gallicae orae vacua cultoribus simulque insulam iuxta sitam occupavere, quam mare Oceanus a fronte, Rhenus amnis tergum ac latera circumluit". (Bron: Tacitus. Historiën IV.12.3)
De vertaling van deze zin is: "De Bataven trokken over de Renus en door het land van de Chatten en vestigden zich op het onbewoonde uiterste deel van Gallië en op een daar gelegen eiland dat van voren door de Oceaan, van achteren en ter weerszijden door de Renus wordt omspoeld".

Het gaat dus duidelijk over de uiterste kust van Gallia en daar hoort Nederland beslist niet bij. Dat wordt al aangetoond met 'De Bello Gallico' van Julius Caesar, die tijdens de Gallische Oorlog nooit in Nederland is geweest en al helemaal niet tot de Rijn. Waar in Nederland was het onbewoonde uiterste deel van Gallië waar de Bataven zich vestigden? Het grote misverstand is ook hier weer de opvatting dat de Renus de Rijn is, terwijl het Renensis, het gebied van de Schelde was. Kan de Betuwe worden opgevat als een eiland dat aan zee ligt? Ja, als je de opvatting van Tom Buijtendorp moet geloven (zie afbeelding hieronder). Wordt de Betuwe aan drie zijden door de Rijn omspoeld? Neen, want de Maas en Waal zijn geen Rijn. Door de Bataven alleen op het eiland Betuwe te plaatsen, slaan de traditionele historici de helft van de tekst van Tacitus over. Waar is het uiterste deel van Gallië gebleven? Door de helft van de tekst over te slaan, kun je toch niet je gelijk aantonen?

Stijn Heeren is er sinds kort van overtuigd dat de Betuwe te klein is om zoveel Bataafse legionairs te leveren. Hij presenteert dit als nieuws! Albert Delahaye wist dat al in 1965 en heeft dat in 1980 (Holle Boomstammen, p.79) en 1984 (Ware Kijk Op 1, p.103) ook gepubliceerd! Het is dus geen nieuws! Heeren vult dat tekort zonder bewijs aan met Friezen. Dat de Fresones hun eigen legerafdeling hadden, weet Heeren blijkbaar niet. Over deskundigheid gesproken!

In 2021 doet Tom Buijtendorp er nog een stapje bovenop door de Betuwe wat groter voor te stellen dan de Betuwe feitelijk altijd geweest is en nog is (zie afbeelding hiernaast). Ja als je de Betuwe maar groot genoeg maakt passen de Bataven er wel in. Vreemd is dat van enige inlandse bewoning in het grootste deel archeologisch nooit iets gevonden is. Bovendien verklaart Stijn Heeren dat de begrenzing van de Betuwe niet helemaal duidelijk is, zeg maar, onduidelijk is. Uit archeologische gegevens valt geen etniciteit af te leiden verklaart Heeren ook. Daar valt dus niet uit af te leiden.

Uit talloze grafstenen en gedenkstenen blijkt dat de erop genoemde BATAVS of BAT niet op de woonplaatst wijst, maar op het legeronderdeel waarin deze persoon was ingedeeld, zoals een Ala Batavorum. Fragmenten van de grafsteen van een Bataaf, gevonden te Ivosevci (Burnum) in Joego-Slavië, thans in het archeologisch museum te Zadar, bevestigen dat. De opvatting die Bogaers c.s. hanteert is dus onjuist. Het BAT NOVIO op een gedenksteen toont dus allerminst aan dat deze Bataaf in NIjmegen woonde. Dat een Ala Batavorum alleen bestond uit Bataafse legionairs is een volgend misverstand. Daar konden ook legionairs aan toegevoegd zijn uit andere bevolkingsgroepen. Zo waren ook Bataven in dienst gekomen bij de Ala I Hispanorum waar niemand van maakt dat deze Bataven in Spanje woonden. De Bataven waren uitstekende ruiters en werden aan diverse legeronderdelen toegevoegd. Zelfs de lijfwacht van de keizers in Rome bestond uit Bataven en waar men talloze gedenkstenen van Bataven heeft gevonden. Was Rome dan hun thuisland? Waarom dan wel de Betuwe waar nooit een gedenksteen is gevonden die naar Bataven verwijst?

Wat weten we van de Bataven in de Betuwe uit Nijmeegse geschriften? Opmerkingen in rood!

Afbeelding hiernaast: Bataven die in 'uitgeholde boomstammen de Rijn kwamen afzakken'. Maar als men de Rijn afzakt komt men in Arnhem terecht. Immers de Waal bestond nog niet in de tijd van de Romeinen. Zie bij de Waal.
  1. De eersten die de Bataven vermelden zijn Cornelius Aurelius (Kees van Gouda) die de Bataven in Holland plaatst (zie daar) en Johannes Smetius (Jantje Smit) die ze in Nijmegen plaatst. Zie voor de opvattingen van Smetius de Bataven een verdwenen volk.

  2. De traditionele opvatting is als volgt: De Bataven zijn eerst na Caesars dood zich op Nederlands grondgebied komen vestigen, in de loop van de tweede helft van de laatste eeuw vóór Christus. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus verhaalt, dat zij zich nedergezet hebben in het noordelijk grensgebied van Gallië, dus op de zuidelijke Waaloever, die — Tacitus zegt het nadrukkelijk — onbewoond was, en tussen Waal en (Oude) Rijn. Nu is het enerzijds merkwaardig, dat de vroegste sporen van bewoning op Nijmeegs grondgebied te dateren zijn slechts enkele jaren vóór Christus, anderzijds, dat die eerste Nijmegenaren blijkens de vondsten op het Kopse plateau zo al niet Romeinen — hun burcht was inheems ! —, toch op zijn minst sterk geromaniseerd waren en helemaal niet de indruk maken van een nog primitief Germaans volk ; en Germanen zouden de Bataven toch blijkens de mededelingen der Romeinse auteurs geweest zijn. Zo staan wij reeds van begin af aan voor de vraag, wat voor mensen die eerste Nijmegenaren geweest zijn, bij welke stam wij hen volkenkundig moeten indelen. Men krijgt in ieder geval van hen een geheel andere voorstelling dan van de gelijktijdige, meer primitieve, nog niet geromaniseerde bewoners ten noorden van de Waal ! Wellicht had Nijmegen toen reeds een gemengde bevolking. (Tijdschrift Numaga 1954-1-2, p.9).
    Het is wel duidelijk dat dit verhaal meer vragen oproept dan beantwoordt. Eerst na Ceasars dood zou betekenen na het jaar 44 v.Chr. Maar Ceasar stak over naar Brittannia vanuit het gebied van de Bataven. Was dat dan vanuit Duitsland waar men tevoren de Bataven plaatste? De mededeling van Tacitus wordt hier traditioneel opgevat. Wat Tacitus werkelijk schreef en dus bedoelde leest U hier. Over die eerste aanwezigheid van de Romeinen leest U meer in de link bij de volgende opmerking.

  3. De titel, waarmede Valerius Sylvester zich siert (op de gedenksteen uit Kerk-Avezaath), luidt "dec. m. bat.", hetgeen zou kunnen betekenen „decurio municiplonis batavorum”, raadslid van de stad der Bataven. Waarmede alleen Nijmegen bedoeld kan zijn! Uiteraard kan Nijmegen zijn (haar!) geschiedenis nóg verder terugvoeren dan de 2de eeuw onze jaartelling. Reeds keizer Augustus verkende de strategische betekenis van de Nijmeegse heuvelen en zette er de wallen, poorten en grachten uit voor zijn legioenen. De legers werden op de voet gevolgd door kooplieden, vrouwen en kinderen en zo verrezen naast de kampementen de "canabae", de woningen der burgerlijke, geromaniseerde "tros", waarbij zich al ras ook inheemsen, Galliers dan wel Bataven gevoegd zullen hebben. (Numaga Monumenten 1985, p.4).
    Het 'zou kunen' en 'alleem bedoeld kan zijn' geven precies de aangenomen opvattingen aan. Voor de opvatting over de eerste stichting van een Romeinse nederzetting in Nijmegen verwijzen we naar Nijmegen en Augustus? Ook dat is een nooit bewezen opvatting.

  4. Terug naar de Bataven, terug naar onze legendarische voorvaderen zoals generaties schoolmeesters beweerden. Met de Cananefaten en de Bataven, die vanaf zo'n 30 v. chr. het grensgebied van het Romeinse rijk bevolkten, komen we midden in een actuele discussie. Tacitus vermeldde dat de laatsten een afsplitsing zouden zijn van de Keltische Chatten (hierboven Katten genaamd) die het Duitse Noord-Hessen als basis hadden.Terug naar de Bataven, terug naar onze legendarische voorvaderen zoals de schoolboekjes generaties-lang meldden kwamen de vermaarde Bataven de Rijn afzakken. ‘Nederlandsche Germanen’, luidt het wel erg 19de-eeuwse bijschrift van een litho naar Van de Kellen (collectie M. de Grood). (Nijmeegs Katern 2001, p.4.).

  5. Museum Het Valkhof vermeldt het volgende in een brochure en op de website: Vanaf 18 september 2004 tot 5 januari 2005 krijgen bezoekers in Museum het Valkhof de kans De Bataven te leren kennen. Welk beeld hebben de Nederlanders bij de Bataven? Waren het oermensen, gehuld in een berenvel en gewapend met een knots? Was het werkelijk zo’n krijgshaftig volk of waren ze beschaafd? Waren zij 2000 jaar geleden bij hun komst naar het Nederlandse rivierengebied eigenlijk ook Nieuwe Nederlanders, net als allochtonen nu? Nog niet eerder is een grote overzichtstentoonstelling gewijd aan het thema van de Bataven in al zijn facetten. De tentoonstelling biedt de bezoekers de mogelijkheid het eigen beeld van de Bataven te confronteren met beelden die anderen in het verleden en heden hebben gecreëerd. Met een grote variatie aan objecten illustreert Museum Het Valkhof de beeldvorming rond de Bataven in de verschillende perioden: van archeologische bodemvondsten tot prenten en schilderijen, van oude boekwerken tot reclameartikelen uit de huidige tijd, zoals Batavus-fietsen. Daarnaast worden kwalitatief hoogwaardige kunstwerken uit met name de 17e eeuw tentoongesteld, zoals tekeningen van Govaert Flinck , schilderijen van kunstenaars als Ferdinand Bol en Otto van Veen, oude boekwerken en prenten, maar ook cartoons, reclames over Batavusproducten en tekeningen van Fiep Westendorp. Museum Het Valkhof in Nijmegen is bij uitstek dé plaats voor een dergelijke, groots opgezette tentoonstelling. Hier lag immers 2000 jaar geleden het Oppidum Batavorum, de ‘stad van de Bataven’. De tentoonstelling ‘De Bataven’ is thematisch van opzet en behandelt zeven onderwerpen die in de antieke bronnen, de latere beeldvorming en in het moderne wetenschappelijke onderzoek telkens terugkeren: de komst van de Bataven naar Nederland; het verbond van de Bataven met de Romeinen; de Bataafse opstand; zeden en gewoonten van de Bataven (nederzettingen, begraafplaatsen, cultusplaatsen); de Bataven als krijgers: als leveranciers van hulptroepen van het Romeinse leger en van lijfwachten van de Romeinse keizers; beroemde Bataven zoals Julius Civilis en de topografie van Bataafs Nederland. Bij de expositie verschijnt een rijk geïllustreerde publicatie waarin verschillende aspecten van het onderwerp uitvoerig worden behandeld door elf auteurs, zowel archeologen als historici en kunsthistorici (ca. 300 p.). Paperback: € 32,50 (alleen verkrijgbaar in Museum Het Valkhof), Gebonden uitgave: € 39,50. (Bron: Nijmeegs Katern 2004, p.78).
    Al deze vragen kunnen ontkennend beantwoord worden. Hoewel archeologen nog nooit een definitie van Bataafs hebben kunnen opstellen, blijkt Museum Valkhof die wel te kennen. Het beeld van de Bataven uit schilderijen en fietsen heeft natuurlijk niets met de historische werkelijkheid te maken. Hetzelfde reclamemateriaal vinden we ook in het boek de Bataven een verdwenen volk

  6. Graven van paarden zijn uit verschillende andere Romeinse begraafplaatsen in Nederland bekend, maar blijven een uitzonderlijk verschijnsel. Het lijkt soms mogelijk dat ze op dergelijke terreinen zijn gedumpt voor de aanleg van de menselijke begraafplaats. In Krefeld-Gellep zijn daarentegen niet alleen de resten gevonden van paarden, maar ook van hun berijders. Deze doden zijn niet, zoals in de Romeinse tijd gebruikelijk was, verbrand en bovendien klaarblijkelijk met zo weinig respect in kuilen weggestopt dat wel vermoed is dat het hier gaat om de gesneuvelden van een militair treffen, mogelijk tijdens de opstand der Bataven of bij invallen van de Franken in de 3de eeuw. In Nijmegen wijst niets in een dergelijke richting. Jaarboek Numaga 1993, p.15). Weer een Batavenmythe minder in Nijmegen!

  7. De gedachte dat de Suzanna-stenen betrekking hebben op de strijd tussen Bataven en Romeinen en ook uit de Romeinse tijd dateren, heeft lang doorgewerkt. Archivaris Daniëls antwoordde indertijd dat men inderdaad al meer dan honderd jaar daarvoor had erkend dat deze stenen niet Romeins zijn, maar zestiende-eeuwse gebakken haardstenen met voorstellingen uit de geschiedenis van Suzanna. (Numaga 1996, p.47) Nog een Batavenmythe minder in Nijmegen.

  8. In Nijmegen pakt men voor de bewijsvoering graag terug op de geschriften van Smetius. Bijzonder aan Smetius als verzamelaar was dat hij zijn collectie vrijwel uitsluitend opbouwde uit lokale vondsten, die hij primair beschouwde als historische bronnen, niet als statusverhogende vulling van een rariteitenkabinet. Vooral in geleerde kringen werd dan ook uitgekeken naar zijn belangrijkste publicatie, het in 1644 (1645!) verschenen Oppidum Batavorum, seu Noviomagum (Nijmegen, stad der Bataven). Ofschoon ook anderen het door Tacitus vermelde Oppidum Batavorum uit de tijd van de Bataafse Opstand – terecht – in Nijmegen localiseerden, kon Smetius zijn identificatie onderbouwen met een veelheid aan vondsten, naast topografische argumenten. (Jaarboek Numaga 2004, p.119).
    Die veelheid van vondsten betroffen Romeinse vondsten en niet die van Bataven. De topografische argumenten van Smetius bestaan slechts uit verwijzingen naar de Betuwe als land van de Bataven en de Rijn dat de Renus zou zijn. Daarnaast staan er zijn boek tallozen fouten en onjuistheden die allang niet meer gevolgd worden. Opvallend blijft dat al die argumenten in Het Bronnenboek van Nijmegen (zie daar) ontbreken. Kijk ook naar de verwijzing naar Smetius onder punt 1 hiervoor.

  9. Zijn er ook Germaanse elementen in ons gebruiksgoed uit de vroegste periode van Romeins Nijmegen? Inderdaad vindt men naast al dat op hoog niveau staande, met het pottenbakkerswiel gedraaide, symmetrisch gebouwde, soms ook verrassend dunwandige, hard gebakken Romeinse en Gallische aardewerk met fijn-geprofileerde ornamenten een primitief en grof aardewerk, zonder draaischijf gevormd, in open vuur gebakken en daardoor bros, dat men „Germaans" en „Bataafs" pleegt te noemen. Naar verhouding is het slechts in zeer geringe hoeveelheid aanwezig, ook in de burcht op de Kop, in lijnrechte tegenstelling met de vondsten in de Betuwe, het Batavenland bij uitstek, waar de verhouding juist omgekeerd is, waar men vóór het jaar 70 vrijwel uitsluitend Germaans aardewerk vindt en ternauwernood enige Romeinse scherfjes. Voorwerpen van glas en brons van beslist Germaans fabrikaat zou ik uit onze periode niet kunnen noemen, zelfs niet de bronzen ogenfibulae, die nog steeds wel eens hardnekkig Germaans genoemd worden, m.i. ten onrechte. Wij moeten dan ook tot de conclusie komen, dat Romeins Nijmegen in zijn eerste periode geenszins een Germaans karakter vertoont, ook niet een Bataafs, wanneer men het vergelijkt met de Bataafse Betuwe. Wij zullen ons de gang van zaken wellicht moeten voorstellen als volgt: enige tientallen jaren vóór Christus zetten de Germaanse Bataven zich neder in de Retuwe ; Nijmeegs grondgebied was en bleef eerst nog onbewoond totdat geleidelijk aan enige Bataven zich op de zuidelijke Waaloever vestigden ; maar omstreeks het begin onzer jaartelling kwamen drommen mensen uit het zuiden, Galliërs en Romeinen, van welke eerstgenoemden een burcht bouwden op de Kop en laatstgenoemden een Romeins kamp op en om het Valkhof. Zo ontstond in het vroegste historische Nijmegen een bevolking van drie lagen, een Romeinse, een Gallische en een Bataafse. En is het dan niet aannemelijk, dat na 70 geleidelijk aan steeds meer Bataven uit de Betuwe zich te Nijmegen vestigden, zodat het Bataafse element eerst toen te Nijmegen meer betekenis kreeg en in Noviomagus een gewichtiger rol ging spelen, maar nu geromaniseerd? (Numaga 1954-3-4, p.31).
    Is het niet veel aannemelijker dat dit een flutverhaal is? Wat bewijs je met enkele scherven? Wat is Bataafs aardewerk? Is dat aardewerk dat in de Betuwe is gevonden? Maar dan moet eerst bewezen worden dar de Betuwe het eiland van de Bataven was en dat is tot heden nog niemand gelukt. En werd dit aardewerk ook in Hessen in Duitsland gevonden? Het komt er op neer dat Galliërs in Nijmegen een burcht bouwden en de Romeinen niet op het Kops Plateau een kamp bouwden maar op Het Valkhof. Daar gaat de hele traditie van Bataven op het Kops Plateau en die van het Oppidum Batavorum!

  10. Door een inscriptie weten wij zeker, dat in de tweede eeuw na Chr. te Nijmegen o.a. Bataven hebben gewoond. (Numaga 1954-3-4, p.33). De hier bedoelde inscriptie is die van een in Pfünz gevonden gedenksteen (zie afbeelding hiernaast en de tekst eronder).

  11. Oud Nijmegen heeft altijd gegolden als een stad van Bataven. De Bataven immers hadden zich, enige tientallen jaren vóór het begin onzer jaartelling, ten zuiden van de Waal (waar niemand woonde) en ook in de Betuwe gevestigd, volgens het verhaal van Tacitus Lees hier over dit verhaal van Tacitus. Nijmegen heeft dus van begin af aan in een door Bataven bewoonde streek gelegen. Nog een tweede tekst van Tacitus heeft in deze kwestie een belangrijke rol gespeeld. In het verhaal van de opstand der Bataven vertelt hij, dat de Romeinse bevelhebber Cerialis hulp kreeg van het tiende legioen uit Spanje en dat Civilis toen een oppidum Batavorum, een Bataven-vesting, niet langer durfde te verdedigen, haar in brand stak en naar de Betuwe de wijk nam. Dit oppidum Batavorum nu is reeds door de Nijmeegse predikant Johannes Smith (Smetius, 1590—1651) vereenzelvigd met Nijmegen en zijn boek, hieraan gewijd, kreeg de titel: Oppidum Batavorum seu Noviomagum. Nijmegen was dus de Batavenstad. Nieuwe steun kreeg deze veronderstelling, toen in 1857 te Pfünz in Beieren („in der Nikolauskapelle") een altaartje van kalksteen gevonden werd met de voor Nijmegen belangrijke inscriptie. Het altaar is gewijd door een ruiterijcommandant in het Romeinse leger, Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, en hij vermeldt daarbij, dat hij een Bataaf was. Hiermede was het bewijs geleverd, dat in ieder geval ook Bataven in Noviomagus hebben gewoond, niet slechts in de Civitas Batavorum, het grote district of departement der Bataven, maar in de met name genoemde stad Ulpia Noviomagus. Opnieuw werd het Bataafse karakter van Romeins Nijmegen sterk beklemtoond door Holwerda naar aanleiding van zijn opgraving van een vesting op het Kopse plateau in de jaren 1915 tot 1917. Hij meende immers, dat juist deze vesting, die blijkens het schervenmateriaal omstreeks het jaar 70 door brand moet zijn vernietigd, niet anders geweest kan zijn dan het door Tacitus genoemde oppidum Batavorum, dat door Civilis in brand gestoken werd. Eerst noemde hij haar Batavenstad, daarna Batavenburcht, een vluchtburcht voor de Bataven die het oostelijke heuvelplateau gedurende de eerste 70 jaren onzer jaartelling bewoonden. Ook de later ontdekte nederzetting iets ten zuiden van deze vesting en vervolgens de nederzetting op en om het Keizer Lodewijkplein, beide vóór 70, heeft Holwerda in de jaren 1943 en 1946 „Bataafse dorpjes" genoemd. Nijmegen gold telkens als de Stad der Bataven en werd op deze wijze opgenomen in het Bataafse verleden van Nederland, waarvan onze voorouders menigmaal in de loop der geschiedenis gaarne getuigenis hebben willen afleggen. (Numaga 1955-1, p.17).
    Maar wat schrijft Museum Kam en J.H.W.Willems hierover? De vondsten die in 1971 en 1972 op de noordelijke helling van het Kops Plateau zijn gedaan, hebben geen argumenten opgeleverd om Holwerda's identificatie van de nederzetting op het plateau met Tacitus' Oppidum Batavorum te ondersteunen. (Bron: Museum Kam, Noviomagus, Op het spoor der Romeinen in Nijmegen, uitg. Museum G.M.Kam, 3e verbeterde druk 1988.) Dr. J.H.W.Willems (voormalig directeur van de ROB. in Amersfoort) betoogde bij opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen: "We hebben op dit ogenblik (1989) zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum (1)' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Alles wat we tot toe hebben gevonden wijst erop dat het tussen 12 vóór en 70 n.Chr. op het Kops plateau een komen en gaan van Romeinse legeronderdelen is geweest. En als er hier al Bataven zijn geweest dan hoorden die dáárbij!" Ondanks deze bevindingen en opmerkingen van Willems blijft hij aan de oude traditie vasthouden met de Bataven in de Betuwe. Er is niets van gevonden, maar ze zijn er wel geweest! Kunt U het nog volgen?

  12. In de vierde eeuw was de toestand te Nijmegen geheel anders. Omstreeks het midden van de derde eeuw hadden de Romeinen het gebied tussen Rijn en Waal verlaten. De Bataven, voor zo ver nog aanwezig, waren uit de geschiedenis verdwenen en opgegaan in de nieuwe bewoners, de Franken. De Civitas Batavorum bestond niet meer, zij was misschien een Frankische vazalstaat geworden. (Numaga 1954-1-2, p.12). Wie heeft het nog over continuïteit in de geschieenis van Nijmegen?

  13. De datering die voor het door Reuvens hiervoor opgegraven tempelcomplex en voor de pottenbakkerij gegeven wordt, stemt overeen wat het beginpunt betreft: de tijd der Flavische keizers (69—96). Het ligt dus voor de hand aan te nemen, dat de stad Noviomagus ontstaan is na de opstand der Bataven, kort na het jaar 70. Het aardewerk van het grafveld der stad geeft dezelfde datering. Oud Nijmegen heeft altijd gegolden als een stad van Bataven. De Bataven immers hadden zich, enige tientallen jaren vóór het begin onzer jaartelling, ten zuiden van de Waal (waar niemand woonde) en ook in de Betuwe gevestigd, volgens het verhaal van Tacitus. Nijmegen heeft dus van begin af aan in een door Bataven bewoonde streek gelegen. Nog een tweede tekst van Tacitus heeft in deze kwestie een belangrijke rol gespeeld. In het verhaal van de opstand der Bataven vertelt hij, dat de Romeinse bevelhebber Cerialis hulp kreeg van het tiende legioen uit Spanje en dat Civilis toen een oppidum Batavorum, een Bataven-vesting, niet langer durfde te verdedigen, haar in brand stak en naar de Betuwe de wijk nam. (Numaga 1955-5, p.18). Over de betreffende tekst van Tacitus leest U hier meer.

  14. Oud Nijmegen heeft altijd gegolden als een stad van Bataven. De Bataven immers hadden zich, enige tientallen jaren vóór het begin onzer jaartelling, ten zuiden van de Waal (waar niemand woonde) en ook in de Betuwe gevestigd, volgens het verhaal van Tacitus 15. Nijmegen heeft dus van begin af aan in een door Bataven bewoonde streek gelegen. Nog een tweede tekst van Tacitus heeft in deze kwestie een belangrijke rol gespeeld. In het verhaal van de opstand der Bataven vertelt hij, dat de Romeinse bevelhebber Cerialis hulp kreeg van het tiende legioen uit Spanje en dat Civilis toen een oppidum Batavorum, een Bataven-vesting, niet langer durfde te verdedigen, haar in brand stak en naar de Betuwe de wijk nam.

  15. De grootte van Ulpia Noviomagus werd door Brunsting geschat op een 40 ha en het aantal inwoners op een 3000 (Grafveld Hees, p. 17). Een ruimte van enige ha is dus wel al te gering voor een stad. Zelfs wanneer de versterking op het Kopse plateau alleen maar een vluchtburcht voor de Bataven zou zijn geweest, zou zij slechts voor een gering aantal personen ruimte hebben geboden. De Waele merkt dan ook op, dat er in dat geval heel wat meer van die vluchtburchten bestaan moeten hebben (l.c. p. 13), maar ik kan ze nergens vinden, ook niet in het boekje van Elzinga. Zo zou ik nog wel meer vraagtekens willen plaatsen bij de passage over Romeins Nijmegen, waarvan enkele echter een wel wat al te grote voorzichtigheid van de auteur betreffen, b.v. waar hij schrijft, dat de Bataven zich omstreeks de tweede helft van de eerste eeuw v. C. in ons land hebben gevestigd (p. 38) of dat Ulpia Noviomagus ongeveer ter plaatse van het huidige Nijmegen heeft gelegen (p. 39). Maar voorzichtigheid is gewoonlijk een deugd en misschien komt de schrijver, wanneer hij aan een tweede druk toe is, nog wel eens in Nijmegen praten. (Numaga 1957-1, p.17).

  16. In een lofdicht uit 297 staat vermeld over de daden van keizer Constantius : „De streek, die de Schelde in zijn kromme loop doorstroomt en die de Rijn omvat tussen zijn twee armen, herwonnen en schoongeveegd door Uw goddelijke acties, o Caesar, is, om mij boud uit te drukken, bijna geen land". Aldus werd gesproken over een landstreek, die door Betaafse vlijt gedurende eeuwen rijke opbrengsten had geleverd. Men neemt aan, dat gedurende enkele eeuwen de delta nagenoeg ontvolkt is geweest. Kan men in dit gebied n.1. 170 vindplaatsen (zie kaartje) aanwijzen van relicten uit de 2e eeuw, voor vondsten uit de 4e eeuw bestaan slechts 30 vindplaatsen. Als oorzaak wordt door sommigen vermoed het opdringen van vreemde volken. De Franken, komende uit niet door de Romeinen bezette gebieden, vielen binnen in deze landen. Zijn de Bataven bij die botsingen uit hun nederzettingen verdrongen ? Dit is niet waarschijnlijk, in aanmerking nemende de militaire scholing en de strijdvaardige levensopvatting van deze volksgroep. In de bodem van de delta zijn slechts luttele sporen van Frankische bewoning aanwijsbaar. Op ons stadsgebied, dat hoger is gelegen, treft men deze sporen echter vaker. Derhalve rijst de vraag: waren er andere redenen, die de ontvolking van de delta veroorzaakten ? (Numaga 1958-2, p.59).

  17. De naam van de stichter Julius Caesar is voor altijd verbonden aan Nijmegen. Hij behoeft slechts één letter te veranderen om de urbs Patavi (Padua) van Vergilius als urbs Batavi (Batavenstad) naar de Waal te verplaatsen : een procedure, die in een recent werk over de mysterieuze Karelstad een betreurenswaardige navolging vond. Maar de Latijnse naam van Nijmegen weet Smetius zelfs ongewijzigd uit Vergilius op te diepen ; door samenvoeging van de eerste drie woorden van Ecl. 10, 74: 'quantum vere novo viridis se subicit alnus' en de laatste vier van Georg. 3,209 : 'sed non ulla magis vires industria firmat' springt Nijmegen als verrassend resultaat te voorschijn in de nieuwe combinatie: 'quantum vere NOYO - MAGIS vires industria firmat', waarbij vere een geheel nieuwe betekenis krijgt door van zelfstandig naamwoord in bijwoord te veranderen. (Numaga 1958-3, p.96).
    Dit is een schoolvoorbeeld van hoe men in Nijmegen geschiedenis schreef, zelfs door manipulatie van teksten.

  18. Blijkens bovenstaand altaar (dat van Pfünz, red.) was er een Noviomagus bij dat ook de familienaam van keizer Marcus Ulpius Traianus mocht dragen en blijkbaar door Traianus tot stad was verheven. Maar welke van de betrekkelijk vele steden die in de Romeinse tijd Noviomagus geheten hebben wordt hier bedoeld? Wij mogen ons gelukkig prijzen dat de ritmeester op zijn altaar ook nog heeft laten beitelen, dat hij een Bataaf was. Hieruit meent men te mogen afleiden, dat zijn plaats van herkomst, aangeduid met Ulpia Noviomagi, het Noviomagus geweest moet zijn dat op de Tabula Peutingeriana aangetekend staat op de plaats waar thans Nijmegen ligt, eveneens met de locativus uitgang -i: Noviomagi, zoals op het altaar van Pfünz. Dit is immers het Noviomagus in het land der Bataven. Over de conclusie nu, dat Nijmegen het Noviomagi is geweest van de Tabula Peutingeriana èn van het altaar van Pfünz zijn alle deskundigen, ook Bogaers, het eens. Maar van de woorden Ulpia Noviomagi brengt hij een nieuwe verklaring. Hij deelt mede: Het woord Ulpia heeft niet rechtstreeks betrekking op Noviomagi, maar geeft aan dat Titus Flavius Romanus „(tribu) Ulpia" was, d.w.z. behoorde tot de tribus Ulpia. Dit nu is het nieuwe element dat Bogaers in de discussie brengt. (Numaga 1959-2, p.45)
    U leest het goed: er is discussie ondanks dat alle geleerden het eens zijn. Maar ook al zijn alle geleerden het eens, dan hoeven ze nog geen gelijk te hebben. Men gaat steeds uit dat de Betuwe het land van de Bataven was en dan is dit Noviomagus dus Nijmegen, want dat staat zo op de Peutingerkaart. Op de Peutingerkaart ligt Noviomagi dan wel in de Patavia (Betuwe?), maar in werkelijkheid ligt het er tegenover! En dan komt Bogaers met een geheel andere uitleg van dat Ulpia! Wat geeft hij Albert Delahaye hiermee dus weer gelijk!

  19. Bogaers laat wel de mogelijkheid open dat Traianus' opvolger keizer Hadrianus een municipium gesticht zou hebben bij de Canninefaten te Voorburg, op of in de buurt van het landgoed Arentsburg. Waarom kan Traianus dat dan niet gedaan hebben bij de Bataven? Wordt hier niet weieens met twee maten gemeten? Misschien heeft Traianus in 98 — toen hij in Keulen vertoefde om enige zaken in de Rijnstreek te regelen, zowel op militair als op civiel terrein — Noviomagus tot hoofdplaats gemaakt van de Bataven en eventueel (volgens Bogaers) tot officiële marktplaats en vervolgens omstreeks 105, toen het tiende legioen vanuit Nijmegen naar Budapest vertrekken zou of vertrokken was, tot municipium teneinde zich van een centrum van romanisering in deze streken te verzekeren. (Numaga 1960-4, p.132).

  20. De driehoekige versterking op het Kopse plateau is volgens Brunsting toch wel gelijk te stellen met „Oppidum Batavorum" en „Oppidum Batavorum" te identificeren met de plaats Batavodurum, 12 v, C.—70 n. C. In 47 n. C. of kort daarna werd Nijmegen — dat zou dus Batavodurum geweest zijn — grensstad en reeds toen vermoedelijk bestuurscentrum van de toen reeds bestaande „civitas" der Bataven, de al eerder gevormde vazalstaat. In 70 lag te Batavodurum het 2e legioen, toch wel op de plaats waar kort vóór 9 n. C. een Augusteische legerplaats was aangelegd en na 70 het tiende legioen gelegerd werd, dus op de Hunerberg. Over de aard van „Oppidum Batavorum" en de uitgestrektheid van Batavodurum laat de auteur zich niet uit. Hoorde ook de gelijktijdige nederzetting op en om het Valkhof daartoe? In hoeverre zijn „Oppidum Batavorum" en Batavodurum te identificeren ? (Numaga 1962-3, p.140).

  21. Er is nergens een aanwijzing te vinden voor de theorie, dat de Bataven hier geplaatst zijn door de Romeinen. Alle andere volkeren, die door de Romeinen binnen hun gebied opgenomen zijn, kwamen van de rechter Rijnoever en waren voordien niet geromaniseerd. Bij de opgravingen in de Betuwe is, zover mij bekend, nergens een nederzetting gevonden waar niet de meeste scherven uit inlands fabrikaat, eventueel nagenoeg geheel, uit inlands aardewerk bestonden. De Romeinse scherven, die gevonden werden, waren steeds na 70 te dateren. Een inlandse nederzetting, die nagenoeg geheel uit Romeins aardewerk bestond met een groot aantal Arretijnse stukken, is nergens gevonden. Het is zelfs de vraag of er ooit Arretijns goed aan de burgerbevolking is geleverd. De stelling dat de Bataven al geheel geromaniseerd hier gekomen zijn, wordt door de vondsten niet bevestigd. Als het Kopse plateau werkelijk dienst gedaan had als vluchtburcht voor de Bataven, dan had de omwonende bevolking zeker veel meer inlandse scherven achtergelaten. De nog geen twintig huizen van de permanente bewoning kunnen nooit zo'n massa scherven achtergelaten hebben zonder hulp van een veel groter aantal kampeerders. Een andere vraag is of het Kopse plateau wel geschikt is voor een vluchtburcht. Het bezit van de Bataven bestond toch grotendeels uit vee en daar is op dit hooggelegen en droge plateau zeker niet voldoende water en voedsel voor aanwezig. Ook het inlandse aardewerk dat uit gemengd Romeinse brandgraven komt, is niet Bataafs. Het is nog steeds onbekend hoe de Bataven hun doden ter aarde bestelden, maar zeker niet in urnbijzettingen waarbij het voor hen typische aardewerk gebruikt werd.(Citaat uit Numaga 1963-4, p.156-159).

  22. In Tacitus' verhaal van de opstand der Bataven is te lezen dat in september van het jaar 70 het kamp van de Legio II (Adiutrix) was gevestigd te Batavodurum1. Deze plaats, die door Ptolemaeus2 als de voornaamste nederzetting van het woongebied der Bataven wordt vermeld, heeft zoals uit de mededeling van Tacitus valt op te maken naar alle waarschijnlijkheid gelegen op de zuidelijke oever van de Waal, tussen Arenacium (Rindern [?] bij Kleef, aan de Rijn) en Grinnes (Rossum, aan de Waal) (afb. 1). In Arenacium verbleef toentertijd de Legio X (Gemina). Vrijwel algemeen wordt aangenomen dat de Legio X Gemina in 71 te Nijmegen, d.i. Batavodurum4, de plaats heeft ingenomen van de Legio II Adiutrix, ofschoon tot nu toe op het terrein van de legerplaats of elders in onze streken5 geen archeologische sporen zijn aangetroffen die met zekerheid aan dit laatste legioen kunnen worden toegeschreven. (Numaga 1965-1, p.10).

  23. Reeds lang was er nl. een hevige controverse tussen Hollandse en Gelderse geschiedschrijvers omtrent de localisatie van de historische gebeurtenissen en feitelijkheden uit de eerste eeuw onzer jaartelling: de ligging van de Insula- en het Oppidum Batavorum, alsmede van het „sacrum nemus". Omstreeks 1516 bestreed Cornelius Aurelius(uit Gouda, ± 1460-na 1523) in zijn geschrift „Defensio gloriae Bataviae" de opvatting van Gerard Geldenhauer (naar zijn woonplaats ook Gerardus Noviomagus genaamd; 1482-1542), die ±1515 in zijn „Lucubratiuncula de Batavorum Insula" betoogd had, „dat alleen het land tusschen Rijn en Waal, dus een deel van Gelderland, recht had op den naam Batavia; Aurelius wilde daarentegen bewijzen, dat geen stuk van Gelderland ooit tot Batavia had behoord" . Aurelius vond nog een late bijval bij Van Leeuwen, die hier vooral Van Slichtenhorst bestrijdt. Met Smetius Sr. (1644) zocht deze laatste (1654) het Oppidum Batavorum te Nijmegen en het „sacrum nemus" in de onmiddellijke nabijheid, in het Rijkswald. Pontanus (1639) dacht meer aan Batenburg, Meruia (1628) vond, vanwege de klankovereenstemming het „sacrum nemus" in het Schakenbosch bij Voorschoten13, een localisatie, die ook al door Junius als de mening van anderen (Aurelius?) was vermeld (men komt de localisatie zelfs nu nog wel eens tegen). Van Leeuwen sluit zich hierbij natuurlijk graag aan en Arkstee verdedigt in 1733 weer met klem de (Gelderse) opvatting van Van Slichtenhorst. Meer behoeven wij er niet van te vermelden: het geheel is een interessante illustratie van de animositeit tussen de verschillende gewesten tijdens de Republiek.
    In enkele noten wordt o.a. verwezen naar: "Derhalven alsmen de saak wel in siet, de Hollanders wedersprekelijk voor de regte Bataviers zijn te houden, en niet de Gelderse, schoon dat sy dat gedeelte besitten, dat de Betuwe genomt werd, het welk haar niet uyt oud besit, maar bij overgifte en nader verdelinge... is aangekomen...". Vgl. ook JUNIUS: de Betuwe en de steden daarbij zijn "ab Hollandia alienata"; zo zijn ook voor Hugo de Groot in 1610 de Hollanders de echte Bataven {Oudheid van de Batavische, nu Hollandsche Republiek). 16e druk p. 195 e.v., noot 40: Geheiligd Bosch: Rykswald. "zulke, die het heylig woud.. gaan zoeken in een gebroken, laag en dagelijks van den springvloed gekweld eiland, gelijk Holland doorgaans in oude tijden gesteld was, zijn mijns oordeels op den dwaalweg" - zo citeert hij VAN SLICHTENHORST, en vervolgt: "Indien het mij geoorlooft is mijn oordeel dien aangaande te zeggen, zoo zeg ik met Slichtenhorst, Pontanus, Smetius, en anderen, dat het een dwaasheid is, dit Bos in lage en veenige landen te zoeken, te meer, dewijl in deze gewesten (d.i. de Gelderse) ten tijde der Romeynen, het toneel van oorlog is geweest". (Numaga 1966-4, p.185).
    Dit citaat geeft een mooi overzicht van de discussies die in het verleden gevoerd zijn en hoe de 'traditie' tot stand kwam.

  24. Eerst even een minder gelukkige passage afdoen. Het is het commentaar bij de maquette van romeins Nijmegen uit het museum Kam, nr. 7 op p. 74. In de eerste regel is al sprake van die in Jahre 12 n.Chr. vort den Römern gegrundete Bataverstadt, das Oppidum Batavorum. Stelt U voor: op het kleine Kopse plateau een stad! En dan nog wel een stad die door de Romeinen ten behoeve van de Bataven gesticht zou zijn en dan de naam Oppidum Batavorum zou hebben gekregen. In werkelijkheid gaat het om een onduidelijk fort (reconstructie in Numaga I, 1954, 27), nog geen 3 ha binnen de wallen. Het zou een stadje geweest zijn voor Madurodam (Numaga IV, 1957, 16/17). Of deze burcht Oppidum Batavorum geheten heeft blijft een open vraag (Numaga, Gedenknummer, 1955, 22 e.v.). En het jaartal zal wel 12 vóór Chr. bedoeld zijn, want de oudste vondsten op dat terrein stammen uit de tijd toen Drusus hier verbleef, van 12 tot 9 vóór Chr. En waar blijft nu Batavodurum? De opzienbarende resultaten van de opgravingen van professor Brunsting zijn tot de auteur van dit verhaaltje nog maar nauwelijks doorgedrongen. Verrassend zijn de lettercombinaties MUNB - vindt U dit ook zo moeilijk om uit te spreken? - en MAC. Daar zaten wij nu echt om verlegen: SER, EEG, KSG of AOW, AWW, AKW of NEC en NAC, en nu nog MUNB en MAC! Weet U niet wat die betekenen? Och kom! Dit zijn de enige twee steden in Nederland in de romeinse tijd. Gelukkig staat het er deze keer nog bij: MUNB betekent Municipium Ulpium - verderop staat Ulpia - Noviomagus Batavorum en MAC betekent Municipium Aelium Canninefatium, Nijmegen en Voorburg. (Numaga 1967-2, p.83). Ziet U hoe tradities tot stand komen en waarschijnlijkheden plots zekerheden worden?

  25. Veel geliefder dan deze slechts weinigen aansprekende wapen- of voorrechtenverleningen werd sedert de Tachtigjarige Oorlog een meer nationaal getinte geschiedopvatting. De zestiende-eeuwse geleerden, zoals onze stadgenoot Gerardus Geldenhauer, wisten - voornamelijk uit Tacitus - dat ten tijde van de Romeinen in onze streken het volk der Bataven gewoond had, dat in het jaar 69 onder leiding van Julius Civilis in opstand gekomen was. In dit verhaal dat bijgekleurd werd door romantische bewondering voor de vrijheidsliefde en oprechtheid van het Batavenvolk, zag men een parallel met de eigentijdse geschiedenis: het verzet tegen Philips II. Hoewel vele geleerden het eiland der Bataven terecht in Gelderland lokaliseerden (zoals Pontanus en de Nijmeegse predikant en oudheidkundige Johannes Smetius Sr.4) kon men in Holland geen afstand doen van deze onechte voorouders, zoals onder meer blijkt uit de keuze van de Amsterdamse magistraat voor de decoratie van de galerij in het nieuwe raadhuis op de Dam. (Numaga 1968-2-3, p.49).
    Voor de juiste lezing van de tekst van Tacitus verwijs ik naar Tacitus IV, 12. De geschiedenis van de Bataven werd dankbaar gebruikt voor een nationaal getinte geschiedopvatting sinds de 80-jarige oorlog. Op de lagere scholen werd dit nationalistisch besef er flink ingepompt. Zie ook het hoofdstuk 8 'Bataven. Op school' in Bataven. Een verdwenen volk

  26. Een Nijmeegse aangelegenheid wil ik (=H.J.H.van Buchem) thans beperken tot Noviomagus Batavorum - misschien wel de enige plek in Nederland waar in de IVe eeuw na C. nog enige nakomelingen van Bataven woonden, want hun broeders waren omstreeks het midden van de IIIe eeuw door het wassende water uit de Betuwe verdreven en o.a. in Noyon terechtgekomen; deze volksverhuizing heeft nog in onze tijd tot merkwaardige mystificaties geleid en dat nog wel in de loop van Uw praesidiaat over Numaga. (Numaga 1969-2, p. 60)
    In dit artikel wordt verwezen naar B.H.STOLTE, Demystificatie van het mysterie van de Keizer Karelstad, Numaga X, 1963,9-21, die daarin commentaar leverde op de publicatie van A.Delahaye. Er worden dus twee opvallende zaken erkend: 1. de transgressies als reden voor vertrek van de Bataven en 2. hun verblijf in Frankrijk en wel in Noyon, het echte Noviomagus van Karel de Grote, ondanks wat Stolte in zijn artikel beweert.

  27. Hierbij dient men allereerst te denken aan de onderdrukking van de opstand der Bataven in 69-70. De Legio X Gemina is pas in september 70 aan de Rijn gearriveerd, maar zij heeft zeker nog aan de strijd deelgenomen. Niet lang nadat daaraan een einde was gekomen, werd ze, vermoedelijk in het voorjaar van 71, te Nijmegen op de Hunerberg gestationeerd. (Numaga 1971-3-4, p.191).
    Dat de Legio X Gemina nog zeker aan de strijd heeft deelgenomen is een verzinsel van J.Bogaers (de auteur van dit artikel) wat in de klassieke teksten nergens wordt genoemd. Dat dit legeronderdeel pas in het voorjaar van 71, dus na de opstand in Nijmegen kwam is geen vermoeden, maar een zekerheid.

  28. Ik lees met genoegen dat het z.g. Oppidum Batavorum toch wel een romeinse vestiging geweest zou kunnen zijn. Deze, indertijd reeds door Bijvanck geopperde, veronderstelling - liever gallo-romeins dan romeins - wordt gewoonlijk overstemd door de opvatting dat het een soort vluchtoord van en voor Bataven was. Met deze laatste thesis heb ik mij steeds moeilijk kunnen verenigen, al is het best mogelijk dat de Bataven zich op het laatste ogenblik, alvorens de Waal over te steken, in het aanvankelijk gallo-romeinse fort hebben veilig gesteld. (Numaga 1973-4, p.137).
    Oppidum Batavorum een Romeinse vesting? Dus geen Bataafse stad? Hoeveel zekerheid biedt de opvatting dat Oppidum Batavorum de stad van de Bataven was en nog wel met een Romeinse naam?

  29. J.Breuer bracht in 1934 de hypothese naar voren dat er op de Hunerberg twee legioenskampen zouden hebben gelegen, achtereenvolgens van de Legio II Adiutrix, die volgens Tacitus, Historiae V, 20 in september 70, tegen het einde van de opstand der Bataven, in Batavodurum verbleef, en van de Legio X Gemina, die in het voorjaar van 71 of iets later te Nijmegen de plaats van de Legio II Adiutrix zou hebben ingenomen. (Numaga 1975-1, p.1.)
    Het tiende Legioen kwam dus pas in het voorjaar van 71 of iets later naar Nijmegen. Daar had de strijd zich dus niet afgespeeld en daar lag dan ook niet Batavodurum.

  30. Bato is de legendarische stamvader van de Bataven. Regelmatig verschijnt hij met zijn onafscheidelijk „grijze vest" in hoogdravende gezangen van Nijmeegse gelegenheidsdichters van de vorige eeuw en vooral in de Nijmeegse kleppermanspoëzie. (Numaga 1978-2-3, p.88).

  31. Nijmegen vormde gedurende vrijwel de hele 17e eeuw voor menig geleerde, reiziger en student uit binnen- en buitenland een trekpleister. Niet alleen had ook deze stad sinds 1656 haar eigen academie met ius promovendi, waar gedurende enige decennia goed onderwijs werd verzorgd, maar elkeen, die humanistisch gevormd was, zal ook graag, zodra de gelegenheid zich voordeed, enige uren vertoefd hebben op de historische grond van het oude Oppidum Batavorum, waarover reeds Tacitus in zijn Historiae schrijft. (Numaga 1978-4, p.170).

  32. Voorts was het de archeoloog en kenner van Romein Nijmegen niet ontgaan (i.c. Van Buchem, red.), dat Nijmegen, altijd tuk op een feestje wanneer een passende titel daarvoor werd aangedragen, weer de kans kreeg de vlag uit te steken en de bloemetjes buiten te zetten. Met rasse schreden naderde het jaar 1955, waarin het gedenkwaardige en unieke feit kon herdacht worden, dat keizer Traianus 1850 jaar geleden Noviomagus het predicaat „Ulpia" had verleend, zodat de burgerlijke nederzetting aan de Waal, samengesteld uit Galliërs, Bataven en Romeinen zich voortaan als een volwaardige stad „Ulpia Noviomagus" mocht noemen. Ook om de huidige burgerij goede voorlichting te geven en verwarring te voorkomen bij de oudere generatie, die in 1930 uitbundig „Nijmegen 700 jaar stadsrechten" had gevierd, was een passende herdenking in 1955 gewenst. Daarom had Van Buchem zoals hij tijdens deze derde bespreking uiteenzette op 26 november van het voorafgaande jaar aan burgemeester en gemeentesecretaris behalve zijn plannen voor een Numaga-periodiek ook die van een herdenking in 1955 voorgelegd, die de bevolking en geheel Nederland duidelijk zou maken, dat Nijmegen de oudste stad van het land was. (Numaga 1979-2, p.41).

  33. Er zijn nog veel meer argumenten te vinden die tegen de Bataafse en Romeinse tradities van Nijmegen pleiten. Zie daarvoor: Gesticht in 19 v.Chr.? Stadsrechten van Traianus? De naam Ulpia Noviomagus? De Opstand der Bataven? Het gat van Nijmegen? Karel de Grote in Nijmegen?


    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.