Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Twee boeken over Amersfoort.



In de tekst hiernaast worden de volgende afkortingen gebruikt:
GoA = Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos, door Cor van den Braber (2003).
HAvA = Historische Atlas van Amersfoort. Middelpunt van Amersfoort, door Jaap Evert Abrahamse (2019).
AiB = Amersfoort in Beeld. Zes eeuwen stadsgezichten, door Burchard Elias (2019).

De informatie in deze boeken wordt steeds met elkaar vergeleken.

Amersfoortse in Beeld.
In 2018 bestond de Oudheidkundige Vereniging Flehite in Amersfoort 140 jaar (het gelijknamige museum is twee jaar jonger). Dat was aanleiding de rijke topografische collectie van Flehite openbaar te maken in een door oud-directeur Elias Burchard met zorg samengestelde uitgave. Na een hoofdstuk over samenstelling en groei van de collectie volgen negentien hoofdstukken waarin 450 stadsgezich-ten thematisch geordend gepresenteerd worden (in hoofdstukken over bijvoorbeeld poorten en wallen, religieus leven, markten, oude nijverheid, Amersfoort als garnizoensstad en buitenplaatsen). De uitvoerige bijschriften bieden een schat aan informatie maar door de thematische opzet moet de lezer voortdurend grote sprongen maken in tijd en plaats. Een chronologische of topografische indeling (met enkele plattegronden) zou een duidelijker beeld opgeleverd hebben van de ontwikkeling van de stad en stadsdelen en van de manieren waarop die door kunstenaars in de loop der eeuwen in beeld zijn gebracht. Een ander minpuntje: van de afgebeelde werken worden noch de gebruikte techniek (bijvoorbeeld ets, aquarel, olieverfschilderij) noch de formaten vermeld.
Recensie in tijdschrift Oud-Utrecht febr.2020.



De Onze Lieve Vrouwetoren, het bekendste historische monument van Amersfoort, hier uitgevoerd in tegels als muurornament.
In recent verschenen boeken over Amersfoort komen nog steeds de oude en nooit bewezen mythen voor.
Hoewel beide boeken uitermate netjes verzorgd en uitgegeven zijn en erg overtuigend overkomen, bevatten ze toch meerdere storende fouten.
Het gaat daarbij over het ontstaan van de naam Amersfoort, de oorkonde uit het jaar 777, het klooster Hohorst op de Heiligenberg en de oorkonden uit de jaren 1006, 1028 en 1050. Steeds worden de ooit als waarheid aangenomen opvattingen als ware geschiedenis gepresenteerd, terwijl het achterhaalde mythen zijn.
Ze zijn storend voor de echte deskundigen, maar helaas weer bevestigend voor de gemiddelde lezer. Doordat ze telkens maar herhaald worden, blijven de mythen in stand, zonder dat er eens echt onderzoek naar gedaan wordt. Aan dat onderzoek wil ik met dit hoofdstuk een bijdrage leveren.




Enkele hardnekkige mythen die in beide boeken voorkomen.
We beginnen hier met de citaat uit het boek van Burchard Elias, die schreef dat: "Sandra Siemers-den Dulk die overtuigend aantoonde dat allerlei gegevens over het uit de vijftiende eeuw daterende Secretarishuisje elke grond misten. Veel auteurs schreven klakkeloos van elkaar over zonder eigen onderzoek".

Dit citaat geeft exact het probleem van de instandhouding van de mythen weer: naschijverij zonder de bronnen te bestuderen. Het is een alom bekend verschijnsel in de historische wereld. Nu merkt Burchard Elias dit wel op, maar hij maakt zich er zelf ook schuldig aan. Naschrijverij is van alle tijden, zeker in historisch Nederland. We geven hier vijf voorbeelden betreffende Amersfoort, waar men elkaar maar naschrijft zonder de bronnen te bestuderen.

  1. De naam van de stad Amersfoort.
    Deze naam zou afgeleid zijn van een 'voorde' door de 'Eem'. Daarbij doen zich meteen al twee problemen voor: waar lag die voorde en heette de Eem ooit Amer? Lees hier meer over Amersfoort.
    1. De voorde ofwel de doorwaadbare plaats is archeologisch nooit aangetoond. Nu zijn er wel een vijftal plaatsen aan de noordkant van Amerfoort aangewezen waar die voorde gelegen zou kunnen hebben, maar geen van die plaatsen is ooit aannemelijk gemaakt. Dat het een vijftal plaatsen zijn zegt al genoeg over de onzekerheid en de niet bewezen aannamen. Bovendien zou die doorwaadbare plaats rechtstreeks het moeras in leiden, immers ten noorden van Amersfoort lag één groot moerasgebied.
    2. Dat de Eem ooit Amer geheten zou hebben is een nooit bewezen opvatting. De naam van Amersfoort zou dan eerdere Eemfoort moeten zijn, zoals er een Eemdijk en Eembrugge bestaan. Ook de Hemus uit de oorkonde van 777 die wel eens als naamgever van de Eem wordt genoemd, is een nooit bewezen opvatting en heeft ook etymologisch niets met Amer te maken. Amersfoort zou dan Hemusfoort geheten hebben.
    3. Daarnaast moet tevens een verklaring gegeven worden voor plaatsen als Hamersveld en Amerongen en het gehucht Den Ham. Deze namen hebben geen enkele relatie met een Amer of met de Eem.
    4. In de oudste oorkonden (dat kopieën zijn uit latere tijd) waarin Amersfoort genoemd wordt, heet de plaats Amersforde en Amersfordo. Met de naam van de stad is in de loop der eeuwen heel wat gesjoemeld. In 1588 heet de stad Amorfortia, in 1594 Aemsfoort, in 1649 Amisfurtum. in 1672 Amisfort en na ca.1600 kom je de namen Amersfordia en Amorfortia tegen. Momenteel wordt de naam van de stad ook wel eens afgekort tot A'foort. Met de naamgeving van plaatsen is de mens altijd 'slordig' geweest. Het is erg oppassen om uit een verbasterde naam harde conclusies te trekken. Een mooi voorbeeld van zo'n verbasterde naam geeft Abrahamse op p.29 waar sprake is van de Doolinberg, waar de bevolking d'Olieberg van maakte.
    5. Opvallend is overigens dat alle plaatsen in Nederland waar duidelijk sprake is van een 'voorde' steeds met een -v- geschreven worden en niet met een -f-. Voorbeelden daarvan zijn: Bekkevoort, Bredevoort, Bavoort, Helvoirt, Maasvoort, Stevoort en Westervoort, Lichtenvoorde, Coevorden enz. Slecht bij twee plaatsen in Nederland schrijft men een -f- : Amersfoort en Montfoort. De etymologie van Montfoort is 'in 1244 Montfort; omstreeks 1170 door het bisdom Utrecht gebouwd als burcht tegen het graafschap Holland. De naam Montfort 'sterke burcht' was in de twaalfde eeuw zeer populair bij de Europese ridderschap, vergelijk Stoutenburg en Sterkenburg'. (Bron: G van Berkel en K.Samplonius, Nederlandse plaatsnamen, herkomst en historie. 2006).
      Zou de herkomst van de naam Amersfoort toch meer te maken hebben met een 'versterking'? Niet in de strijd tegen een vijand, maar tegen het water? In de oorkonde waarin Amersfoort 'stadregte' krijgt (uit 1259) wordt de stad immers een 'oppidum' genoemd. Een oppidum (Latijn: oppidum (mv.: oppida): verhoogde plaats, versterking) is een hoger gelegen plaats (meestal op een heuvel of plateau gelegen) waarvan de natuurlijke verdediging versterkt is door de mens en uitkijkend over een vlakte. Daaraan voldoet de ligging en eerste verdediging van Amersfoort, die immers bestond uit een aarden wal, wat ook Abrahamse opmerkt. Hij schrijft daarover: 'Oppidum kan verwijzen naar een versterkte stad, dus naar een vorm van omwalling. Als die er geweest is ging het waarschijnlijk om een houten palissade, mogelijk in combinatie met een aarden wal. Het stadsrecht gaf Amersfoort de mogelijkheid een (stenen) stadsmuur te bouwen'. Abrahamse spreekt hier dan wel vijf keer zijn twijfel uit (kan, als, waarschijnlijk, mogelijk en stenen tussen haakjes), maar zat wel op het juiste spoor. Opvallend blijft dat Amerfoort op de oudste landkaarten afgebeeld wordt als een ommuurd fort. Zie bijvoorbeeld de kaart van Utrecht uit 1764 op p.2.
    6. De strijd tegen het water heeft in Amersfoort vanaf het begin van de stad een belangrijke en ingrijpende rol gespeeld. Dat erkent ook Abrahamse als hij 'de afwatering van Amersfoort' vermeldt (p.16), 'de ophoging van de Hof' (p.13) wat indertijd nodig was, 'de slechte bewoonbaarheid van de Eemvallei' (p.17) wegens de overlast van water. Ook andere opmerkingen in dit boek wijzen op die wateroverlast, zoals 'het grote moerasgebied bij Hoevelaken' (p.10), de vele broeknamen (broek=moeras) in en om Amerfoort, zoals Randenbroek, Kattenbroek (p.66: Catten = weinig vruchtbare zure grond, broek=moeras ), maar ook Broek, Zuurbroek, Leusbroek of Leusderbroek, Voskuilerbroek, Zuiderbroek en Zwartebroek. 'Ten noorden van de stad lagen laaggelegen drassige gronden waarop nauwelijks gebouwd werd' (p.54-55). Liendert (Leen-erde) en de -horst namen getuigen daarvan. Woningbouw werd in Liendert pas mogelijk na de aanleg van het Valleikanaal. Op p.63 vermeldt hij 'een veenweidelandschap' (veen ontstaat op drassige gronden) en de veennamen getuigen daar nog steeds van, zoals Soesterveen,Calveen, Hooglanderveen, Nijkerkerveen en |Holkerveen. Nieuwland wordt 'een laaggelegen veengebied' genoemd (p.68). Maar ook namen als Moors (ook Moershorst) en Modderbeek wijzen op de drassige situatie in dit gebied. Ook de Eem was en is een 'modderrivier' en moet nog regelmatig worden uitgebaggerd (p.23). Nog in 1916 stonden in Amerfoort de straten blank. Met de aanleg van de Afsluitdijk zijn verdere grotere overstromingen voorkomen. Pas sinds de aanleg van het Valleikanaal tussen Veenendaal en Amersfoort (in 1935-1941) werd de afwatering en het voorkomen van wateroverlast in Amersfoort beter geregeld. Pas daarna konden wijken als Liendert en Rustenburg gebouwd worden.
      Opvallend detail: bij de bouw van het nieuwe Meander ziekenhuis moest liefst 19 meter diep geheid worden vanwege de drassige bodem.


      Kaart van Eemland en de Gelderse vallei: natte veen- en moeras-gebieden rond Amerfoort.
      Verklaring: Groen-geruit is de Eemlandse polders; bruin gespikkeld de gelderse Vallei; rood gearceerd deUtrechtse heuvelrug.

      Uit de genoemde vegetatie blijkt het nog steeds een nat gebied te zijn, met moerasrolklaver, watermunt, dotterbloem, moerassprea, smeerwortel, gele lis enz.

      Het moerasgebied rondom Amersfoort.
      Hoe omvangrijk het moerasgebied rondom Amersfoort was blijkt wel uit de naamgeving van plaatsen en landerijen rondom Amersfoort.
      De winning van turf van Baarn tot Barneveld (ba(a)rne=burne=brandstof ofwel turf), de veennamen van Veenendaal tot Nijkerkerveen, Calveen, Hooglanderveen en Soesterveen, de broeknamen (broek=laag gelegen moerassig land) van Kattenbroek (2x) tot Zuiderbroek, van Randenbroek tot Zwartebroek, Leusbroek, Huinerbroek, Garderbroek, Kootwijkerbroek, Kallenbroek en zelfs tot Oldenbroek. Maar ook namen als Moors en Modderbeek wijzen op de drassige situatie in dit gebied. Pas sinds de aanleg van het Valleikanaal tussen Veenendaal en Amersfoort (in 1935-1941) werd de afwatering en het voorkomen van wateroverlast beter geregeld.
      Voor de ontginningen was het hele gebied vrijwel ontoegankelijk voor de mens. Met de ontginningen werd als eerste de afwatering geregeld.
      Alle huidige veen-, broek-, -horst en waternamen dragen nog steeds kenmerken in zich van de strijd tegen het water en bevestigen dat het ooit een natte toestand was in dit gebied. (Bron: Vegetatietuin van het Groene Huis, Amersfoort).

    7. De oude landroute die Abrahamse op p. 6 aangeeft, heeft in de 10e eeuw niet bestaan. Hij zet er dan ook 'bij benadering' bij. Er was geen weg naar Hoevelaken dat toen immers nog lang niet bestond. Rond het jaar 1000 waren er geen wegen in de provincie Utrecht, dan de vermeende Romeinse weg langs de Rijn. Zowel door Eemland als door de Vechtstreek liep in het eerste millennium geen enkele weg vanaf Utrecht naar het noorden. (Bron: 'Tastbare Tijd', Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, Utrecht 2007). Pas in de 12e eeuw zijn daarvan de eerste getuigenissen te vinden. Ook Zwolle of Amsterdam worden wel eens genoemd als oude handelsplaatsen met Amersfoort, maar ook deze plaatsen bestonden nog niet in de 10e eeuw. De oude 'Hessenweg' liep ook niet dwars door de stad. maar juist onder de stad door waar nu de Hogeweg en de Stadsring liggen. De weg vervolgde richting Soest, Hilversum naar Amsterdam. Maar dan gaat het al over de 13e eeuw en later. Het veen- en moerasgebied ten noorden (Eemland) en ten oosten van Amersfoort (Gelderse Valei) werd lange tijd vermeden. Daar liepen ook geen wegen. Zie de eerder genoemde bron 'Tastbare Tijd'.


  2. De oorkonde uit het jaar 777 wordt in Nederland nog steeds onjuist toegepast.
    Deze oorkonde wordt op Nederland toegepast aangezien deze in het paleis van Karel de Grote in Nijmegen uitgegeven zou zijn en een schenking aan het bisdom van St.Willibrord in Utrecht zou zijn. Beide uitgangspunten zijn onjuist. Het paleis van Karel de Grote stond niet in Nijmegen, maar in Noyon (lees meer over Noyon) en het bisdom van St.Willibrord (lees meer over St.Willibrord) lag in Francia zoals hij zelf schreef en was niet Utrecht. Utrecht bestond niet eens in het jaar 777. In deze oorkonde worden enkele rivieren en meerdere plaatsen genoemd die in Nederland nooit gevonden zijn. Van geen van de genoemde plaatsen is archeologisch of tekstueel bewezen dat deze in het jaar 777 al bestonden en tot in Frankrijk bekend zouden zijn geweest, waar de oorkonde geschreven werd. De naam Flehite van de Oudheidkundige Vereniging van Amersfoort komt ook uit deze oorkonde. Alleen heeft men die naam onjuist overgekomen: de juiste naam zou Flethite moeten zijn. Burchard Elias noemt de vestigingsplaats van de 'vila Lisiduna' in deze oorkonde genoemd, 'waarschijnlijk' (AiB, p.109). Hieruit spreekt wel twijfel en vindt een zeer terechte verschuiving van de traditionele opvatting plaats. Immers er is geen enkel archeologisch bewijs dat teruggaat tot de 8e eeuw. De huidige kerktoren stamt uit omstreeks 1300, dus de 14e eeuw. Lees hier meer over de oorkonde uit 777.

  3. De 4 bossen genoemd in de oorkonde uit het jaar 777.
    Stel je het eens voor: Karel de Grote zou vanuit zijn residentie Noyon aan de bisschop van (het niet bestaande) Utrecht 4 bossen hebben geschonken in de omgeving van Amersfoort (een stad die ook nog niet bestond). Wat heeft die bisschop aan bossen op 20 á 30 km van zijn stad om hout te sprokkelen of varkens te hoeden? Wat heeft die bisschop aan een bos in een moeras? Wat aan een bos in een heidegebied? Waarom geen bos bij Utrecht? Waarom schonk Karel de Grote als beijveraar van het Christendom niet half Nederland inclusief Friesland, Holland en Brabant aan die bisschop? Lees hier meer over de vier bossen.

  4. Het klooster Hohorst van bisschop Ansfridus op de Heiligenberg.
    Van het bestaan van een klooster op de Heiligenberg bij Leusden is zowel archeologisch als tekstueel nooit enig bewijs geleverd. Het heeft er niet bestaan. De tekst van Alpertus Mettensis die hiervoor wel eens gebruikt wordt, gaat niet over Amersfoort. Lees meer over de Hohorst en over St.Ansfridus en het klooster Hohorst op de Heiligenberg.

  5. De oorkonden uit de jaren 1006, 1028 en 1050, waarin Amersfoort wordt genoemd.
    Van de oorkonde uit 1006, 1028 en 1050 hebben we geen originelen, er bestaan slechts kopieën van uit latere tijd.
    Van de oorkonde van 1006 bestaat een oudste kopie uit 1270, van de oorkonde uit 1028 hebben we een kopie uit 1530 en van de oorkonde van 1050 een kopie uit ca.1351-1400. De verschillen in de oorkonden tonen feitelijk al aan dat deze kopieën zijn aangepast aan opvattingen uit later tijd. Plaatsen die in de 11e eeuw nog niet bestonden, dus geen naam droegen, worden al met de latere naam genoemd, zoals Amersfoort. Daarnaast is de interpretaties van de plaatsnamen bij menig historicus verschillend of zelfs onbekend. Lees hier meer over de oorkonden uit 1006, 1028 en 1050.


De Historische Atlas van Amersfoort, door Jaap Evert Abrahamse.
In de Historische Atlas van Amerfoort komen meerdere onvolledigheden, onjuistheden en fouten voor. Ik heb Abrahamse er via de uitgever op gewezen, maar 'men wil geen discussie aan' over deze atlas. Het is ongekend. Neen, feitelijk is het heel bekend in de historische literatuur. Zo worden meerdere mythen steeds weer herhaald, die vervolgens weer gedupliceerd worden in toekomstige studies, waarbij men deze atlas als bron gebruikt.
  1. Op p.12 vermeldt Abrahamse dat mensen al eeuwenlang bezig zijn geweest om de vroegste ontwikkeling van Amersfoort te reconstrueren. Aanvankelijk deed men dat op basis van schaarse geschreven bronnen en eigen interpretaties, maar in de 20ste eeuw won de archeologie aan betekenis.
    Die eigen interpretaties is zeer juist opgemerkt en deze eigen interpretaties vormen nog steeds de basis van die oudste geschiedenis. Opmerkelijk is dat de archeologie die eigen interpretaties vaak tegenspreekt. Dat eeuwenlang is enigszins overdreven. De eerste die over de foreesten in de oorkonde uit 777 schreef was Aernout van Buchel, die in 1641 deze plaatst in Amerongen, Elst, Wageningen en Ede. Hij heeft het nergens over Amersfoort. Meer gefundeerd schreef Abraham van Bemmel in 1760 in zijn 'Beschrijving der stad Amersfoort' over Amersfoort. Interessant is dan om te lezen dat hij over een aantal aangenomen opvattingen uiterst kritisch is. Zo schrijft hij over de naam van Amersfoort 'gelyk de naams-oorsprong van Amersfoort zwaar is om te bewyzen, zo is het ook duister wanneer deze Stadt haar aanvang genomen heeft'. Er bestaan omtrent de naams-oorsprong verschillende gedachten, schrijft hij, maar geen daarvan is zeker. Een van die gedachten die hij noemt is Eemfort: 'Fort aan de Eem'. Lees meer over Amersfoort.

  2. De titel van het eerste hoofdstuk 1 is Water, veen en zand. Het is een titel die precies de plaats van ontstaan van Amersfoort samenvat. Helaas wordt niet ingegaan op de vraag waarom Amersfoort juist daar ontstaat, aan de voet van de Amersfoortse berg en niet wat verder op de berg. Er wordt dan wel genoemd dat Amersfoort op een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug ligt, wat maar gedeeltelijk juist is, maar niet waarom dan juist in het lage overstroombare deel! En juist over die uitloper (= een ham) wordt verder niets vermeld, terwijl het de plaats van eerste ontstaan van Amersfoort precies aangeeft. Het samenvloeien van het bekenstelsel ten oosten van Amersfoort wordt dan wel genoemd, maar dat kan geen reden voor de keus van de plaats zijn, aangezien dat punt ver buiten Amersfoort lag. Het gaat hierbij niet over het ontstaan van de stad, maar over de vestiging van de eerste bewoners. Die eerste bewoners waren beslist geen lanbouwers, eerder vissers. En noemden zij hun woonplaats al naar de Amer? en naar een voorde? Lees meer over Amersfoort.

  3. De titel van hoofdstuk 2 is Ontginningen in Eemland sluit precies aan bij het vorige punt. Pas na de ontginningen werd het gebied ten noorden van Amersfoort bruikbaar en bewoonbaar. Daarbij staan twee opvattingen tegenover elkaar, die van Jelle Vervloet en van Margriet Mijnssen-Ditilh. Abrahamse houdt het op de visie van Vervloet, maar Vervloet wordt in de literatuurlijst niet genoemd. Waarop baseert Abrahamse dan zijn opvatting? Behalve dat er geen archeologische bewijzen zijn, zijn er ook geen schriftelijke bewijzen van, schrijft hij. En die gaven juist bij Mijnsen-Dutilh de doorslag. Dat Bunschoten al die naam zou hebben voordat er bewoning was, wat Abrahamse beweert, is uiteraard een gratis bewering om je gelijk te krijgen. Maar de naam Bunschoten geeft al aan dat het dorp bewoning had toen het de naam kreeg. Bunschoten bestaat uit 'bun' = waarvoor wel gedacht is aan 'viskaar' of 'bunne' omsloten ruimte en schoten = schoot 'hoge hoek land, uitspringend in het lagere land'. Men kan het eerste deel ook verbinden met bunt 'buntgras' (vergelijk oe. bune), te meer daar de plaats al enige tijd bestaan moet hebben voordat hij in de bronnen opduikt (in 1294). (Bron: G van Berkel en K.Samplonius, Nederlandse plaatsnamen, herkomst en historie. 2006).

    Volgens waterschapsarchivaris Mijnssen-Dutilh bestond de rivier de Eem nog niet in de 8e eeuw. De Eem is ontstaan als ontginningsrivier en die ontginningen rondom Amersfoort begonnen pas na de 12e eeuw. J.A.J.Vervloet, die het volstrekt oneens is met de opvatting van Mijnssen, hij noemt haar verhaal discutabel, is van mening dat de Eem een naam draagt die teruggaat tot de periode vóór de Romeinse tijd. Deze naam moet van generatie op generatie door aanwonenden aan elkaar zijn overgedragen, stelt hij. Van een continuïteit in bewoning in de omgeving van Amersfoort is echter nooit sprake geweest en hij geeft er dan ook geen enkel bewijs voor. De Romeinen zijn ook helemaal nooit in Amersfoort geweest. Van hen is hier nooit iets gevonden. Kortom: de zienswijze van Vervloet is nergens op gebaseerd. Er bestaat ook geen enkel authentiek document om de zienswijze van Vervloet te bevestigen. Een naam die meer dan 1000 jaar zonder schriftelijke vermelding mondeling doorgegeven zou zijn zonder te veranderen, dat zou een wereldwonder van ongekende orde zijn geweest. Blijkbaar gelooft Vervloet in zo'n wonder, maar elk logisch en weldenkend mens verwijst zo'n wonder naar het rijk der fabelen. (Bron: Eemland in verandering. Ontginning en ruilverkaveling in het gebied van de Eem, Vervloet, J. en S. van den Bergh (red.) Matrijs Utrecht 2007).
    Zó ontstonden en onstaan nog steeds de mythen met aangenomen onbewezen opvattingen en waarop de geschiedenis van Nederland is gebouwd en die steeds maar blijven rondzingen.

  4. Een mogelijke oplossing voor punt 2 hierboven, wordt genoemd in hoofdstuk 3 waar het gaat over de Hof aan de Eem. Het gaat daarbij wel over de situatie uit 1132, dus de 12e eeuw wat uiteraard niets zegt over de 9e of 10e eeuw. De ontginningen werden geleid vanuit een bisschoppelijk hof. De hof is ergens in de 12e eeuw ontstaan, schrijft Abrahamse. Dan kunnen de ontginningen dus niet eerder geplaatst worden dan de 12e eeuw, wat weer spreekt over het gelijk van Mijnssen-Dutilh. De hof lag op een natuurlijke hoogte, stelt Abrahamse, echter uit archeologisch onderzoek is gebleken dat een groot ophogingspakket in een keer planmatig is opgebracht (p.13). Die natuurlijke hoogte is daarmee discutabel. In de 12e eeuw hebben boeren zich gevestigd bij de Hof en rond 1200 volgden ambachtslieden en kooplieden. Eerder zal aan de natuurlijke hoogte van de Varkensmarkt gedacht moeten worden als begin van Amersfoort. Ook het Mooiersplein wordt als zodanig wel genoemd, waar immers oudere sporen zijn gevonden dan op de hof.

  5. Een duidelijke fout is de onjuiste ondertitel bij de afbeelding van de Kamperbinnenpoort op p.15. Het is geen gezicht vanuit de Langestraat zoals er staat, maar vanaf De Kamp. In de poort ziet men duidelijk de O.L.Vrouwetoren afgebeeld. Die zie je niet als je er met de rug naar toe staat.

  6. Op dezelfde bladzijde 15 wordt beweerd dat aan het formaat van bakstenen is op te maken uit welke eeuw een poort of muur zou zijn. Nu heeft prof.E.H.P.Cordfunke in Westerheem 4 van aug.2015 een artikel geschreven over de datering van middeleeuwse baksteen. Met die datering probeerde men de ouderdom van gebouwen aan te tonen. Maar wat schrijft Cordfunke? "De baksteenformaten kunnen niet gebruikt worden om een verband tussen het formaat en de datering vast te stellen." Zijn conclusie luidt dan ook: "Veel op baksteenformaten gebaseerde dateringen zullen herzien moeten worden."

  7. Onderaan pagina 7 beweert Abrahamse dat het klooster Hohorst zichtbaar zou zijn op de kaart van Jacob van Deventer uit 1558 (p.14)*). Vergelijk je op deze kaart de afstand van de Koppelpoort tot Monnikendam (hemelsbreed 6 cm, in werkelijkheid ca.1 km) met de afstand vanaf Monnikendam tot bedoelde gebouwen (ook 6 cm = ca.1 km), dan blijkt het om huis Randenbroek te gaan en helemaal niet om de Heiligenberg. Het ene gebouw (rechts van de beek) is onmiskenbaar Huis Randenbroek, later woonhuis van Jacob van Campen. Het gebouw links van de beek zal 'boerderij' Dorrestein (later gesloopt) geweest zijn. Die locaties liggen momenteel ruim binnen de bebouwde kom van Amersfoort. De Heiligenberg ligt op ruim 1,5 km afstand (zou 9 cm zijn) van Huis Randenbroek en staat dus helemaal niet op deze kaart. Over zorgvuldigheid gesproken. Zo komen de mythen tot stand en zo blijven de fouten maar herhaald en bevestigd worden, ook in officiële uitgaven. Overigens toont deze afbeelding maar een gedeelte van de hele kaart, waarop geheel rechtonder wel de Heiligenberg te zien is.

    *) Een vergroting van deze kaart staat ook op de omslag van dit boek, waarop deze details nog beter zichtbaar zijn. Opvallend detail: de brug over de beek links van Huis Randenbroek ligt nog steeds op precies dezelfde plaats. De op deze kaart getekende molens lagen later allemaal -voor zover niet gesloopt- binnen de bebouwde kom, zoals de molen van Jan Nefkens aan de Leusderweg (in 1912-1914 ook gesloopt en herbouwd in Sleen in Drenthe).

  8. Op verschillende open plekken in die bossen zal rond 777 al bewoning zijn geweest; daar zijn bewijzen van gevonden uit de 9e en 10e eeuw, is de algemene opvatting. Echter Abrahamse schrijft op p.7 dat er 'aanwijzingen' voor zijn. Een verwijzing naar de bronnen geeft Abrahamse niet, waardoor zo'n opmerking dus maar een gratis bewering is. Het verhaal over de oudste bewoning in Eemland is slechts gebaseerd op de onjuist toepassing van de oorkonden uit 777. Een incidentele scherf die gevonden is toont in elk geval geen bewoning aan. In het artikel de Malenhoeve in Hoogland wordt aangetoond dat er geen enkel bewijs is voor bewoning in de 9e en 10e eeuw.




    Plattegrond van Amersfoort met zwarte en gele zichtlijnen in de tekst genoemd. Zie opmerking 3, 5a en 5f (klik op de afbeelding voor een vergroting).
  9. Op p. 34 en 35 wordt het 'Gezicht op Amersfoort' van Matthias Withoos afgebeeld en besproken. Over dit schilderij is al heel wat geschreven, zoals door Cor van den Braber in 'GoA'. Hoewel dit boek van Van den Braber wel in de literatuurlijst is opgenomen, kun je betwijfelen of Abrahamse dit boek er op nageslagen heeft. Abrahamse noemt het 'een panoramisch beeld op de stad vanuit een denkbeeldig hooggelegen punt in het noordwesten'. Hij noemt het 'een element van stedentrots en city marketing'. Van den Braber wees overigens al op enkele bouwkundige details die niet juist afgebeeld waren. Behalve een stadssymbool was deze afbeelding van Withoos zeker ook een vorm van 'propaganda'. Gerard Raven schreef in zijn recensie over het boek van Van den Braber ook al dat de afbeelding niet overeenkomt met de werkelijkheid van toen (1671). De stad lijkt immers helemaal van steen te zijn, wat Abrahamse als een zekerheid stelt 9p.35), terwijl dat toen zeker nog niet zo was. Gerard Raven schrijft "Misschien vond de schilder een stenen stad beter passen op dit stadssymbool". Binnen de muren zijn geen houten gebouwen, schrijft Abrahamse, in tegenstelling tot de bevindingen van Gerard Raven.

    1. Abrahamse noemt verschillende elementen over dit gezicht op Amersfoort, waarop het nodige aan te merken is. Dat Withoos zijn gezicht op Amersfoort vanaf een denkbeeldig hooggelegen punt heet geschilderd zal zeker zo geweest zijn. Volgens Van den Braber vanaf een hoogte op gelijke hoogte met de balustrade van de toren van de Joriskerk op zo'n 45 meter hoog. Aangezien zo'n hoogte in het westen van Amersfoort ontbreekt, heeft hij vanuit zijn eigen voorstelling geschilderd waarbij hij zeker voorstudies naar de details gedaan zal hebben. Ongetwijfeld heeft hij ook de prent van Braun en Hogenberg uit 1588 gebruikt (GoA, p.20). Overigens wordt op deze prent de Heiligenberg (hier Luesden genoemd) ook onjuist afgebeeld. Deze zou links van de O.L.Vrouwetoren afgebeeld moeten zijn, precies op de plaats waar Marienhof staat. Vergelijk de zichtlijn vanaf Koppelpoort met die van de plattegrond erboven! (de gele lijn op de plattegrond hiernaast). Wellicht dat met het grijze vlakje in de hoek rechtsonder op de plattegrond de Heiligenberg wordt aangegegeven, wat overigens onjuist is. De Heiligenberg ligt veel verder van Amersfoort af. Zie punt 9f. Het geeft slechts aan dat de mythe van St.Ansfridus en de Hohorst in 1588 al bestond.

    2. Maar het panoramisch beeld van de stad komt in het geheel niet overeen met de werkelijkheid. De vergelijking met de foto eronder, die ook in GoA staat, is veelzeggend. De stadsmuur tussen Koppelpoort en Utrechtse poort loopt op dit schilderij horizontaal, in werkelijkheid zou duidelijk een kromming te zien moeten zijn, immers de stadsmuur liep rond de stad.
      Het panoramisch beeld toont in feite aan dat Withoos niet vanaf één plaats dit schilderij gemaakt kan hebben, maar vanuit meerdere gezichtspunten. Dat geeft Van den Braber ook aan op p.26 en 27 in GoA. Hij heeft in gedachte op een berg gestaan, niet de Amersfoortse berg, immers aan de westzijde van Amersfoort zijn geen bergen. Mijn indruk is dat dit schilderij dat vanwege de grootte onmiskenbaar in zijn atelier geschilderd is, veel fantasie bevat. Het is zeker geen natuurgetrouwe weergaven van de stad Amersfoort, wat ook Van den Braber al concludeerde (GoA, p.86). Ook andere details op dit schilderij komen niet overeen met de werkelijkheid, zoals de ramen in de Joriskerk en het boograam op de O.L.Vrouwetoren en het zwarte vlak erboven waarmee het uurwerk werd afgebeeld.

    3. Het onjuiste panoramisch beeld wordt ook bevestigd als je de Joriskerk en de O.L.Vrouwtoren bekijkt en met elkaar vergelijkt. Om zowel de noord- en westzijde van de Joriskerk (let op de daken) als de noordwest als de zuidwestzijde van de O.L.Vrouwetoren te kunnen schilderen zal Withoos op verschillende plekken gestaan moeten hebben, wil je alle details zoals afgebeeld kunnen zien. De O.L.Vrouwe-toren (en kerk) en de Joriskerk staan in werkelijkheid onder een hoek van 45° ten opzichte van elkaar. Feitelijk een vreemde zaak, aangezien kerken doorgaans toch altijd naar het oosten gericht waren. Hier lijken ze toch meer in dezelfde richting te staan (slechts enkele graden verschil) als je de daklijnen doortrekt. Het is dus geen realistische weergave. Ook Cor van den Braber spreekt al de nodige twijfel uit of dit schilderij een realistisch beeld geeft. Hij geeft dan ook aan "dat Withoos zijn opvattingen als meesterschilder heeft laten prevaleren boven de topografische waarheid". Withoos heeft zo goed als zeker (in zijn atelier werkend) de afbeelding van Braun en Hogenberg uit 1588 als voorbeeld gebruikt. Dat staat ook Van den Braber als meest logische voor. Daarmee komen de perspectief voorbeelden het meest overeen.

    4. Abrahamse noemt het noordwesten als plaats waar vanuit Withoos zijn schilderij maakte. Echter vanuit het noordwesten zou de Koppelpoort rechts van de Joriskerk geschilderd moeten zijn en zou de Eem naar rechts moeten stromen in plaats van naar links, zoals op het schilderij. Vanuit het noordwesten kan men ook de zuid-westelijke gevel van de O.L.Vrouwetoren niet zien. Je krijgt daardoor de indruk dat Withoos zelfs meer in zuidwestelijke richting voor de stad stond, wat Van den Braber aangeeft als de locatie waar hij de schilder plaatst (GoA, p.25). Een meer westelijke richting wordt met de 'weglopende' muur links van de Koppelpoort beter afgebeeld, ook al is deze minder zichtbaar doordat de huizen langs de Eem ervoor staan. Vanuit het noordwesten kan men ook onmogelijk tegelijk de Koppelpoort en de Utrechtse poort (nr.47 in GoA) zien. Dus niet noordwest, maar meer west (zie de zwarte lijnen op de plattegrond van Amersfoort hierboven).

    5. Sta je op de Grote Koppel, dus haaks op de Koppelpoort, dan zie je de Joriskerk links van de Koppelpoort en kun je de zuidwest-zijde van de O.L.Vrouwetoren niet zien. Het geeft nogmaals het ongelijk van Abrahamse aan.

    6. Bekijkt men dit schilderij in perspectief en vergelijkt men dit met de plattegrond van Amersfoort, bijvoorbeeld met die van Van Deventer op p.14, dan blijkt de blik op de stad naar het oosten gericht. Je kijkt immers tussen Joriskerk en O.L.Vrouwetoren door en ziet aan de horizon, volgens Van den Braber, hoewel het onduidelijk is, de kerktorens van Voorthuizen, Lunteren of Barneveld. Deze plaatsen liggen in elk geval ten oosten van Amersfoort. Withoos schilderde in gedachte vanuit het westen.

    7. De berg op de achtergrond, die rechts van die O.L.Vrouwetoren is afgebeeld, houdt Abrahamse voor de Heiligenberg. Zie ook punt 7 hiervoor. Bekijkt men de richting van de O.L.Vrouwetoren en 'buitenplaats' Randenbroek (nr.41 in GoA) dan zou de Heiligenberg juist meer naar links, in het verlengde van deze zichtlijn, afgebeeld moeten zijn. Dit verschil geeft ook al aan dat Withoos vanuit verschillende standpunten en veel vanuit zijn fantasie geschilderd heeft. De hoogte van deze berg is in elk geval erg overdreven in vergelijking met het huisje er vlak naast. De Heiligenberg is nog geen 12 m. hoog en lijkt hier wel ruim het drievoudige.

      1. Een verhelderend beeld is te vinden in het boekje van Open Monumentendag 2021. Op p.26/27 wordt het Schilderij van Mathias Withoos uit 1671 vergeleken met een foto van Jos Stöver uit 2021, vanuit dezelfde hoek gefotografeerd. Duidelijk is te zien dat het perspectief van Withoos onjuist is. Het wordt een afbeelding van 'zoek de verschillen', ook al komt het perspectief niet 100% overeen. Uiteraard is alle nieuwbouw op de foto niet op het schilderij te zien, maar daar kijken we 'doorheen'. Wel is duidelijk dat in dat deel van Amersfoort geen 'bergen' liggen waarop Withoos gestaan zou hebben, om zijn schilderij te maken (zie punt 9 hierboven).
      2. Over het geheel genomen is de foto iets te groot (breed) afgebeeld. Tussen O.L.Vrouwetoren en de toren van de Joriskerk is de afstand 4 milimeter meer, maar dat heeft geen invloed op de volgende punten.
      3. De horizon bij de O.L.Vrouwetoren is op de foto lager en bij de Joriskerk juist hoger, dan op het schilderij.
      4. De Koppelpoort staat op de foto verder van de Joriskerk en meer naar links dan op het schilderij van Withoos.
      5. Op de foto is duidelijk nergens de Heiligenberg te zien die boven de horizon uitsteekt. Withoos heeft die dus overdreven geschilderd.
      6. De Eem maakt op de foto een hoek van ca.30 graden met de horizon en op het schilderij een hoek van ca.15 graden, dus net de helft. De bebouwing langs de Eem is navenant.
      7. De kapel van St.Aegten (links van de Joriskerk) is duidelijk te hoog geschilderd en komt boven de bebouwing uit. De torenspits reikt zelfs tot de horizon.

    8. Volgens Abrahamse is het niet geheel zeker dat de classicistische buitenpoort van de Koppelpoort ooit gebouwd is (p.35). Volgens Van den Braber is dat wel zeker het geval geweest. Na de schade door overstroming in 1645 is dit gedeelte vernieuwd, schrijft hij (GoA, p.47). Withoos heeft aan dit in 1671 nog vrij nieuwe gedeelte veel aandacht besteed, schrijft hij. Hij noemt het ook een indrukwekkend staaltje architectuur. Het was een 'cierpoort' die in die tijd niet ongebruikelijk waren.

    9. Van den Braber geeft in zijn boek (p.86 en 87) nog meer afwijkende details aan. 'Er bestaat derhalve ruimte voor een behoorlijke dosis twijfel' schrijft Van de Braber (GoA, p.87). 'We moeten daarom aannemen dat de schilder, waar het hem goed uitkwam, de achtergrond heeft voorzien van enkele verticale accenten. Zonder zich echt te bekommeren om namen, richtingen en afstanden'. 'Gelukkig is de heuvel op het schilderij boven de Utrechtse poort wel met zekerheid thuis te brengen. Het is de Heiligenberg in Leusden, de plek waarop omstreeks het jaar 1000 een klooster werd gebouwd". Dat nu ben ik met Van den Braber totaal niet eens. Zie hierboven punt 76 en 9f.

    10. De enig juiste conclusie is dan ook dat Withoos de nodige fantasie gebruikt heeft om er toch vooral een aansprekend schilderij van te maken. Veel details zijn onjuist aangegeven. Daardoor kun je uit de details ook geen harde conclusies trekken.

  10. Op p.43 vermeldt Abrahamse de redding en de restauratie van de Koppelpoort, inderdaad een icoon van de stad. Hij vermeldt wel de kantelen die in 1884-1885 zijn aangebracht, maar niet dat dit fantasietjes van Kam en Cuypers zijn en historisch niet verantwoord. Kantelen aan de binnenzijde ter verdediging van de stad zullen ook weinig zin gehad hebben. Het is vergelijkbaar met het schilderij van Caspar van Wittel, Gezicht op Amersfoort, dat ook de nodige fantasie bevat (p.36). Schilderijen zijn ook geen foto's, dus je kunt er geen vaststaande historische gegevens aan ontlenen. Ook niet van het schilderij van Matthias Withoos op p. 34-35. In een historische atlas zouden deze detail gegevens niet misstaan. Zie opmerking 9 hierboven. Enkele oorspronkelijke afbeeldingen van de Koppelpoort vind je in het boek van Elis (AiB) op p. 62 en 63.

  11. Op p. 44-45 wordt het Spoorwegknooppunt Amersfoort besproken. De spoorwegen waren een belangrijke werkgever in Amersfoort. Helaas wordt de spoorwegstaking uit 1903 niet vermeld, die een grote invloed op Amersfoort zou krijgen. Door uitbreiding van de spoorwegen en intensivering van het vervoer kon de hoofdwerkplaats van de spoorwegen in Haarlem het werk niet meer aan. Daarom liet men in Amersfoort een tweede wagenwerkplaats bouwen die op 1 maart 1904 in gebruik werd genomen. Veel arbeiders van het eerste uur kwamen uit Haarlem, maar dat was niet altijd een vrijwillige keuze. Na deelname aan de grote landelijke spoorwegstaking in 1903 kregen zij de keuze: of ontslag of verplichte overplaatsing naar Amersfoort wat al snel ‘het strafkamp’ werd genoemd. Met vrouw en kinderen kwamen veel in ongenade gevallen werknemers naar Amersfoort, waardoor de stad in korte tijd groeide met zo’n 600 nieuwe inwoners. Het merendeel werd in het Soesterkwartier gehuisvest dat toen de Spoorwijk heette. Met deze 'spoorwegstakers’ kwamen ook andere Haarlemmers naar Amersfoort, waaronder enkele onderwijzers.

  12. Over de kazernes en kloosters en gestichten (p.46-47) valt uiteraard meer te vertellen dan Abrahamse in zijn historische atlas doet. Wat een beetje onderbelicht blijft is dat veel kazernes en kloosters 'overplaatrsingen' betroffen vanuit andere delen van het land. Amersfoort werd inderdaad steeds meer gezien als het 'midden van het land'. Die overplaatsingen kwamen niet voort uit initiatief van de gemeente, maar meer uit eigen belang. Zo werd het klooster van St.Louis aan de Utrechtseweg in 1914 verplaatst vanuit Roermond naar het midden van het land. Voor de centrale ligging werd voor de locatie in Amersfoort gekozen, ook omdat Roermond in de ‘vuurlinie’ tussen Duitsland en België lag. Ook andere kloosters kwamen er niet op verzoek van de gemeente, eerder ondanks tegenwerking van de gemeente, maar op initiatief van de katholieke bevolking en het katholiek onderwijs. Over het Meander Medisch Centrum valt nog op te merken dat het een samengaan van het katholiek St.Elisabeth ziekenhuis (met de oudste traditie in Amersfoort) met het protestantse De Lichtenberg betrof. In de jaren van het bestaan van beide ziekenhuizen was de scheiding der godsdiensten zelfs tot aan het ziekbed doorgevoerd, zoals dat nu nog steeds bestaat bij de scholen en politieke partijen.

  13. Op p.50 wordt een citaat van historicus H.Halbertsma aangehaald, echter in de literatuurlijst komt zijn naam niet voor. Het is derhalve niet te controleren in welk verband Halbertsma deze opmerking maakt.

  14. Bij het noemen van de verschillende wijken in Amersfoort (p.55, 61 e.v.) staat Abrahamse niet stil bij de naamgeving van die wijken. Die naamgeving toont overduidelijk de natte bedoening van Amersfoort aan en is doorslaggevend geweest bij het ontstaan van de stad. Nu kun je niet alles vermelden over het ontstaan van Amersfoort, maar in een historische atlas zou het niet misstaan om juist aan die historie wat meer aandacht te geven. Alle namen van wijken komen voort uit die historie en verwijzen naar geografische omstandigheden. De enige uitzondering daarop is de naam Vermeerkwartier, genoemd naar een schilder die niet eens in Amersfoort gewoond heeft. De oude naam Dorrestein was beter op zijn plaats geweest.

  15. Opvallend is tevens dat stadsarchitect C.B. van der Tak (Christinus Bonifatius) een zeer getalenteerd ontwerper wordt genoemd (p.58), maar ook een collaboratuur (p.57). Enige toelichting zou hier zeker gewenst zijn geweest. Hier wordt dan wel verwezen naar een boekje van Van der Tak, maar in de literatuurlijst ontbreekt ook dit boekje. Staat in dit boekje de uitleg over zijn collaboratie? Het is onmiskenbaar dat Van der Tak een grote invloed heeft gehad op het bouwen in Amersfoort. Maar dan mag het belang van Hermanus Kroes ook wel vermeld worden, maar die wordt slechts zijdelings een enkele keer genoemd.

  16. Op p.64 wordt Schothorst genoemd, als de plaats waar de oudste bewoning van Hoogland had plaatsgevonden. Ook hier mis ik een voetnoot om deze opmerking te kunnen verifiëren. Anderen (Krauwer, M. (Monique) en F.M.E. Snieder (Francien), "Opgravingen in Amersfoort in 1986 en 1987" in: Flehite 21,nr. 1 2, 1991) noemen Zielhorst als oudste bewoninglocatie. Maar ook dit boek staat helaas niet in de literatuurlijst. Vermakelijk in dit hele verhaal over oudste bewoning is de vermelding van de 'Middeleeuwse boerderij' in park Schothorst, die men in Wijk bij Duurstede niet wilde hebben. En juist daar zou deze geplaatst moeten worden omdat men Wijk bij Duurstede voor Dorestad houdt. Lees hier meer over Dorestad.

  17. Cornelis Bernardus Kok (p.101) apotheker op De Hof, was naast bestuurslid van de R.K.Jongenscholen ook bestuurslid van wat we de voorloper van de Oudheidkundige Vereniging Flehite kunnen noemen, welke in 1882 officieel werd opgericht. Het was zijn collectie porselein, meubelen en schilderijen die door zijn kleinzoon aan die vereniging werd geschonken en nadien in het bezit kwam van Museum Flehite.

Ik heb Abrahamse benaderd met enkele vragen en uitgenodigd om er met hem eens over te discussiëren, maar daar had hij 'geen enkele behoefte aan'. Het is typisch een antwoord van een historicus die het niet kan verkroppen dat er kritiek op zijn werk wordt geleverd. Ook uitgeverij Van Tilt wenst 'geen medewerking te verlenen om uit dit boek ook maar iets te publiceren', wat begrijpelijk is aangezien het is een uitgeverij uit Nijmegen is. Lees meer over Nijmegen.

Amersfoort in Beeld, door Burchard Elias.

Ook dit is een prachtig kijkboek met veel wetenswaardige informatie. Toch sluipen ook hier weer 'de mythen van Amersfoort' weer de teksten binnen. Over de oorkonde uit 777, de naam Flehite dat Flethite moet zijn en de stadsrechten uit 1259, kunt U hierboven al lezen. Gewezen kan nog worden over wat Elias op p.97 vermeld, namelijk wat eerder is aangegeven over 'naschrijverij zonder eigen onderzoek'. Het blijkt een steeds wederkerend probleem in boeken over het historische verleden. Eigen onderzoek kost veel tijd en met naschrijverij 'brand je niet je vingers' zal de gedachte zijn.

Toch vinden we in dit boek enkele correcties op langer bestaande onjuiste opvattingen, zoals:
  1. De hierboven genoemde correctie op het Secretarishuisje.
  2. Op p. 193 volgt een correctie op de woning van een onderwijzer in de Koestraat die ten onrechte Burgemeesterhuis werd/wordt genoemd.
  3. Ook de mythe dat het Hogerhuis (p.268) gebouwd en bewoond zou zijn door Jacob van Campen wordt hier gecorrigeerd. Deze mythe ontstond in 1810 en wordt hopelijk voortaan niet meer herhaald.
  4. Erg interessant is het verhaal over 'het wapen van Wouter van Stoutenburg' (p.109). De Oudheidkundige Vereniging heeft dit wapen overgenomen in de overtuiging dat het afkomstig was van graaf Wigger van Flehite die in de tijd van Karel de Grote leefde. Maar in die tijd bestonden er nog geen familiewapens. Na onderzoek in 1929 bleek het wapen afkomstig van Wouter van Amersfoort. Het schild met de 6 Franse lelies is momenteel in het wapen van Leusden terug te vinden. Franse lelies? Hoort graaf Wigger toch in Frankrijk thuis? Lees hier meer over graaf Wigger en bij de vier bossen.
  5. Burchard Elias noemt de vestigingsplaats van de 'vila Lisiduna' in deze oorkonde genoemd, 'waarschijnlijk' (p.109). Hieruit spreekt wel twijfel en vindt een zeer terechte verschuiving van de traditionele opvatting plaats. Immers er is geen enkel archeologisch bewijs dat teruggaat tot de 8e eeuw. De huidige kerktoren stamt uit omstreeks 1300, dus de 14e eeuw. In het verhaal over de Heiligenberg (p.265) vermeldt hij terecht dat het oudste gevonden archelogische overblijfsel, de 'tegelvloer', uit de 14e eeuw stamt.
  6. De opvallendste correctie vinden we op p.200 (afb.13.10) toen er op de Appelmarkt een fundament van een stuk muur werd gevonden. Meteen werd dit verklaard als een muur van een onbekende kapel uit de 15e eeuw. Nadien werd dit gecorrigeerd tot 'een kademuur'. Maar was het niet gewoon een tuinmuur? Wat wel duidelijk is dat zo de mythen in de wereld komen en maar moeilijk eruit te krijgen zijn. "Het grootste probleem bij mythen is, dat zij makkelijker ontstaan, dan opgeruimd worden."

Wat verder opvalt in dit boek:
  1. Het verhaal over de naam Amersfoort (p.71) is hierboven ook besproken. Hier noemt Elias een waterrijk gebied een amer. Het is dan Amer niet meer de naam van die rivier waaraan Amersfoort haar naam ontleend.. Wel bevestigd hij dat Eemand ot de elfde twallfde eeuw één groot moerasgebied was. Echter volgens de etymologische standaardwerken betekent Amer 'houtskool' *). Zie P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen en J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden.
    *) Amer [houtskool] {amere 1477, vgl. amerdijn [hete as] 1400} middelnederduits emere, amere, oudhoogduits eimuria (hoogduits Ammern), oudfries emer, oudengels æmyrie (engels embers), oudnoors eim-yrja [gloeiende as]; buiten het germ. latijn urere [branden], ameren (limburgs), mnl. amerdijn ‘hete as’, amere (rijnl. ammere, ammer, amere, amer, westf. amer).

  2. Op p.42 wordt het pand hoek Coninckstraat-Kamp genoemd. Op p.107 wordt de R.K.armenschool voor jongens aan de Breestraat besproken. Deze school was in 1825 geopend maar was tot 1859 een jongens- én meisjes-armenschool. In 1823 werd namelijk vermeldt dat het getal der kinderen 280 was, 157 jongens en 123 meisjes, die in de loop van 1823 op school zaten. Het jaartal 1825 dient dan zeker gecorrigeerd te worden tot 1823, zoals blijkt uit deze opgaven en de kadastrale atlas van Amersfoort, waarop het schoolgebouw aan de Breestraat al afgebeeld is. Uit de Notulen van het Armbestuur uit 1825 blijkt echter dat de school er al in 1814 bestond. Er is immers sprake van beide armbesturen 'in 1814 eene inteekening te openen, met het heilzame gevolg dat daaruit deze school ontstaan is en sedertdien bestaan heeft'. De burgerschool kwam vanaf 1885 in hetzelfde gebouw, dus niet een gebouw ernaast wat tot misverstand zou kunnen leiden. Tussen 1869 en 1885 was deze parochiale burgerschool gevestigd in het pand 'De Gekroonde Bye-Korf' op de hoek Coninckstraat-Kamp (zie ook p.170 afb. 11.6). Deze school had tevens een internaat voor jongens.
    Toen de lagere jongensschool in 1933 uit dit pand naar de Aloysiusschool in het Vermeerkwartier werd verplaatst, is het inmiddels verbouwde gebouw nog vele jaren in gebruik geweest als St.Joseph-Ulo en nadien tot 1988 als Kardinaal de Jong Mavo.

  3. De op p.101 genoemde C.B.Kok was de kleinzoon van Cornelis Bernardus Kok, de bekende apotheker op De Hof nr.2 (afb.13.2, p.196). Apotheker C.B. Kok (1804-1876) was naast bestuurslid van de R.K.Armenschool, ook stadsapotheker, lid van de gemeenteraad, brandmeester, geneeskundig toezichthouder en daarnaast ook bestuurslid van wat we de voorloper van de Oudheidkundige Vereniging Flehite kunnen noemen. Deze laatste werd in 1882 officieel opgericht. Het was zijn collectie porselein, meubelen en schilderijen die aan de vereniging werd geschonken en nadien in het bezit kwam van Museum Flehite. Hij was tevens eigenaar van een tabaksschuur op het land Rustenburg, die in 1870 verkocht werd (Amersfoortsche Courant 26 juli 1870).
  4. Op p. 102 constateren we een drukfout waarbij de tekst behorend bij afbeelding 5.17 ook in de afbeelding is afgedrukt. Op p.162 een afkortingsfout in Zuids-ingel.

  5. Opvallend is dat de O.L.Vrouwekerk in de tekst vaak kapel genoemd wordt. Het gaat gezien de grootte van deze kerk echt om een kerk. Tevoren was er wellicht sprake van een kapel, maar de afbeeldingen op p.125 laten er geen misverstand over bestaan. Met een hoogte van zo'n 35 á 40 meter gaat het om een heuse kerk. Met een kapel wordt een vrij klein kerkgebouw bedoeld.

  6. Op pagina 109-115 wordt uitgebreid stilgestaan bij St.Joris en de St.Joriskerk, een icoon van de stad. Echter de St.Jorisschool wordt helaas niet genoemd, wat toch een gemis is gezien de geschiedenis van de stad. Dat het orgel uit de St.Joriskerk verdween was niet omdat een orgel 'niet in zwang was' bij de protestanten, maar omdat het verboden werd de dienst op te luisteren met feestelijkheden. Het ging immers om het woord. Om diezelfde reden werden ook beelden en versieringen verwijderd. De reformatie heeft deze katholiek kerk geheel van alle uiterlijke versieringen, zo kenmerkend voor de katholieken, ontdaan. Muurschilderingen werden gewoon overgekalkt. Het is een wonder dat het doxaal behouden is gebleven. Toch niet alle protestanten waren strak in de leer. Wat een gemis is in dit hoofdstuk zijn de grafstenen in de kerk. Daar is heel wat over te vertellen. Wel wordt het graf van Jacob van Campen genoemd, maar niet dat toen de kerk van de protetanten was, er toch nog katholieken in begraven werden, zelfs een enkele Joodse inwoner. Dat de kerk na 1815 niet teruggeven werd aan de katholieken had alles te maken met de achterstallige onderhoud van de kerk. De katholieken bouwden liever een nieuwe kerk aan 't Zand, de St.Franciscus Xaverius, die in 1817 in gebruik genomen werd. Tevoren was hier een schuilkerk gevestigd. Opvallend is wel dat deze kerk ontworpen is door de protestantse architect Teunis Wittenberg.

  7. Geertgen Arents, het meisje dat het beeldje in de gracht gooide waaruit de pelgrimage voortkwam, kwam niet uit Nijkerk (p.123), maar uit Duist, dat toen met De Haar en Zevenhuizen een aparte gemeente was. In 1826 kwam dit bij Bunschoten, in 1857 bij Hoogland. De parkeerplaats Neerduist aan de noordzijde van de autosnelweg A1 herinnert nog aan de vroegere gemeente. Een kleine correctie is hier dus ook op zijn plaats.

  8. De pagina's 155-165 gaan over het Religieus Leven in Amerfoort, dat onmiskenbaar van grote invloed is geweest in Amersfoort en dat heden nog steeds is. De twee belangrijkste iconen van de stad, de St.Joriskerk en de O.L.Vrouwetoren, zijn daarvan nog steeds de stille getuigen. Daar zijn meerdere boeken over te schrijven en al geschreven. Op p.157 wordt priester F.J. van Vree genoemd en als aanvulling daarop had vermeld mogen worden dat hij in 1853 de eerste bisschop van Haarlem werd. Mgr. F.J. van Vree (voormalig bestuurslid van de armenschool) heeft voor de katholieken belangrijke invloed gehad op de eerste grondwet van Thorbecke in 1848. Over pastoor Henricus Blom die aan de St.Franciscus Xaveriuskerk verbonden was, wordt op p.152 en 153 kort over zijn betekenis geschreven. Daarbij wordt de fraaie herdenkingsprent afgebeeld bij zijn 50 jarig priesterschap. Bij de door hem gestichtte St.Aloysiuschool aan de Kamp is op deze prent de verkeerde afbeelding gebruikt. Dit was de school aan de Breestraat. Aan de Kamp was de school gevestigd in het pand van de 'Gekroonde Bye-Korf'. Zie verder punt B hiervoor. Het was een parochiale Burgerschool met internaat. Het internaat van de meisjes bij de zusters wordt regelmatig genoemd (het huis met de paarse ruitjes), dat van de jongens is totaal onbekend in de literatuur over Amersfoort. Daar wordt voor het eerste melding van gemaakt in 'Het Katholiek Lager Onderwijs in Amersfoort'. Lees meer over "200 jaar Katholiek Onderwijs in Amersfoort" Op p.153 wordt Blom 'monseigneur' genoemd. Dat is helaas onjuist, immers het is een aanspreektitel voor bisschoppen, wat Henricus Blom nooit geweest is.

  9. Op pagina 155 wordt vermeld dat het aantal katholieken in de 19e eeuw zo'n 40% was. Dat was in 1899 dan wel zo, maar volgens de gemeentelijke tellingen was dat in 1866 en in 1870 toch 43%. Over de hele 19e eeuw was het gemiddeld dus meer dan die 40%. Volgens de stadspeiling uit 2007 was het aantal katholieken nog 19%, terwijl het aantal leerlingen op de katholiek scholen ruim 36% bedroeg.

  10. Het verhaal over de naamgeving van de St.Ansfriduskerk kan aangevuld worden met het feit dat dit de enige kerk op de wereld is met deze patroonheilige. Ook werd de katholiek jongensschool nu 'School op de Berg' naar deze patroonheilige genoemd, waarmee geen historische zekerheid te bewijzen valt. Immers naar Aloysius, Paulus, Andreas, Caecilia, Gerardus Majella, Salvator en zelfs Kennedy zijn ook katholieke scholen genoemd, waarmee niet gezegd is dat deze personen in Amersfoort verbleven. Over de mythe over de Heiligenberg lees je meer op Ansfridus. Op deze wijze kwamen wel mythen tot stand die later ware geschiedenis werden.

  11. Architect W.C.A.Kroes was een zoon van Hermanus Kroes, de bekende katholieke architect. Vermeld had mogen worden (p.160) dat Willem Christiaan Albertus Kroes in WO2 door de bezetter werd opgepakt wegens spionage en wapenbezit. Na het eerste Orde Dienstproces werd hij op 11 mei 1942 gefusilleerd in Sachsenhausen. In Rustenbrug is een straat naar deze verzetsheld genoemd.
    Waar bij de St.Ansfriduskerk wel de architect genoemd wordt, had bij de St.Henricuskerk in het Soesterkwartier (p.160) ook vermeld mogen worden dat deze door architect H.Kroes was ontworpen, evenals de katholieke scholen ter plaatse en in de binnenstad.

  12. Het kerkhof aan de Utrechtseweg wordt genoemd als begraafplaats van W.F.N. van Rootselaar (p.165). Maar daar zijn wel meer bekende en belangrijke Amersfoorters begraven, zoals pastoor L.A.F.X. Fock en pastoor C.Hartman, architect H. Kroes, P.J. Hamers en G.P.A.L. te Leuken, C.Th. van Beek en leden van de families Van Beek, Kroes, Hamers-Van Beek, de Jong, van Dijk en Thannhauser, bestuursleden en beheerders c.q. stichters van diverse instellingen, zoals het St. Pieters en Bloklandgasthuis, het Burgerweeshuis, R.K. Armen de Poth en het St.Elisabeth Gast- en Ziekenhuis. In het pand van F.J. de Jong in de Muurhuizen werd de eerste school voor meisjes ondergebracht. Deze school stond onder beheer en leiding van de zusters van Amersfoort en is tot heden (na enkele verplaatsingen) nog steeds bekend onder de naam 'Mavo Muurhuizen', nu gevestigd aan de Zangvogelweg 2 in Liendert.

  13. Met afbeelding 11.22 op 179 wordt een verwijzing gemaakt naar de 'doorwaadbare plaats' waar Amersfoort haar naam aan te danken zou hebben. Het is een interessante gedachte die doorwaadbare plaats aan de Varkensmarkt te leggen, immers die Varkensmarkt is een natuurlijke hoogte in tegenstelling tot de Hof en de Langestraat. De Zuidsingel wordt de eerste 'gracht' genoemd waarlangs het water vanuit de diverse beken uit de Vallei richting Eem stroomde (p.71). Was de Varkensmarkt dan de locatie van de eerste bewoners van Amersfoort?

  14. Voor de naam Germania (p.182) verwijzen we naar het Germania van Tacitus.

  15. Wat Burchard Elias 'een interessante suggestie' noemt op p.196, is natuurlijk complete onzin en een archeologe als Francien Snieder onwaardige opvatting. De bevolking en zeker handelaren zullen drinkgerei en spelmateriaal, laat staan 'vals' geld echt niet weggegooid hebben als een boeteprediker daarom gevraagd zou hebben. In het katholiek geloof kent men de biecht en pelgrimage om boete te doen. Het weggooien van kostbare bezittingen hoort daar beslist niet bij. Het is wel een exemplarisch voorbeeld hoe mythen ontstonden en ontstaan. Een bestudeerd iemand roept iets en het wordt meteen voor waar aangenomen, want 'zij zal er wel verstand van hebben, want ze heeft er toch voor gestudeerd?'.

  16. Er bestaan meerdere mythen en fabels over Amersfoort. Daarvoor verwijzen we naar 200 jaar katholiek lager onderwijs in Amersfoort. Enkele zijn hierboven al besproken.

  17. Voor enkele correcties over de Heiligenberg (p.265) verwijzen we naar hierboven genoemde opmerkingen.


Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.