Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Lees meer over onnozele opmerkingen van Blok.![]() Foto uit NPO1 programma van MAX, waarin Blok zijn dochter Dieuwertje (van het Sinterklaasjournaal) lieflijk toesprak. Emeritus hoogleraar dr.D.P.Blok (Dirk Pieter, ook Dick Peter, pseudoniem Jaap Balk) bereikte de gezegende leeftijd van 94 jaar. Ondanks zijn wijsheid op die hoge leeftijd, blijft hij bij de achterhaalde historische vaderlandse opvattingen. Brieven daarover beantwoordt hij gewoonweg niet. Alle fouten in het "Toponymisch Woordenboek" van prof.dr.M.Gysseling zijn ook aan prof.dr.D.P.Blok toe te rekenen. De toponymische opvattingen van beide profs zijn het grootste struikelblok geweest bij de opheldering van de mythen van de geschiedenis van Nederland in het eerste millennium. Als uit een namenbestand ruim 95% niet in Nederland te localiseren is, moet het toch wel tot je door gaan dringen dat je in de verkeerde streek aan het zoeken bent. Beide toponymisten vallen nu door de mand nu ook anderen zich met "hun" discipline gaan bezighouden en fout op fout ontdekken. Maar ook Blok kan er niet onderuit Albert Delahaye soms gewoon gelijk te moeten geven. Doordenken op zijn eigen bevindingen was er helaas niet bij. In 'Naamkunde 1974' p.167, schrijft Blok over de 'de Hollandse en Friese kerken van Echternach'. Hij schrijft o.a: "Deze oorkonden (uit 1063) is ongetwijfeld vals. Van de stichting en de miraculeuze wijding door St.Willibrord van de kerk van Oegstgeest (of Kerkwerve) spreekt alleen nog maar de legende". Het verblijf van St.Willibrord in Holland is dus vals, volgens Blok zelfs legendarisch. Op p.170 schrijft Blok: "Alle vermeldingen over Egmonds bezit van vóór 1165 moeten vervalsingen zijn". Blok sluit zich hierbij aan bij de bevindingen van O.A.Opperman en A.C.F.Koch en bevestigt de opvattingen van Albert Delahaye onmiskenbaar. Het in klassieke teksten genoemde Attingahem is volgens Blok "Nederhorst den Berg", zijn eigen woonplaats. Als je zo wat oude namen aan het uitdelen bent kun je je eigen dorp natuurlijk niet overslaan. Dat Blok hierin alleen staat, deert hem blijkbaar niet. Volgens andere historici is het Breukelen, Loenen, of elders (?) in "Nifterlaca", ofwel "onbekend". Volgens Gysseling is het "onbekend, in of bij de Neder-Betuwe" en betekent het "woning van de lieden van Atto" (?). Overigens zijn Nifterlaca en Flehite voor Nederland net zo'n onjuiste namen als Almere voor die stad in de IJsselmeerpolder. Volgens Albert Delahaye is Attingahem Autingues in Noord-Frankrijk, waarbij de toponomie overduidelijk is. Hij schrijft daarover: "De locatie van Blok is een farce, etymologisch volstrekt onaanvaardbaar, bovendien lag Nederhorst den Berg in 713 n.Chr. (het jaar van die oorkonde) op ca. 2 m beneden NAP, dus op ruim 7 meter onder water! (Duinkerkse Transgressie II)." Andere voorbeelden van volslagen onzinnige locaties van Blok zijn: Amorem wat bij Blok "een onbekende rivier" is en Sclusa interpreteert hij als "de Alpenpassen". Bij Delahaye zijn dat de Côtes d'Armore (in de teksten leest men Amorem, niet Armorem -kopieerfoutje?-, wat de kust langs het Kanaal is, die nog steeds zo heet) en Lecluse, eveneens in Noord-Frankrijk. De zeehaven Werethina is bij Blok Werden in West-Duitsland! "Het is niet te verklaren dat zo'n vindingrijk iemand als Blok, die zomaar locaties uit zijn mouw schudt alsof het niets is, er toch niet in slaagt de overige plaatsen uit de oude kronieken te localiseren en liefst 99% van de namen overslaat, alsof het ook niets is. Het is slechts te verklaren doordat Blok in de verkeerde streek aan het zoeken is". ![]() D.P. Blok tijdens het debat in 1980. Werden is de verduitste naam van het klooster van Werethina dat na 850 op de vlucht voor de Noormannen in West-Duitsland werd hersticht. Het klooster Werethina (Vita St.Ludger) lag aan zee, wat in Werden al een onmogelijkheid is. Het werd door de Noormannen geplunderd, wat in Werden nooit heeft plaatsgevonden. Zo ver landinwaarts zijn de Noormannen nooit geweest, zelfs niet in de aangenomen tradidionele geschiedenis. De overeenkomsten van de oorkonden van Werden met de oorkonden van het klooster van St.Bertins in St.Omaars zijn evident, wat ook Blok heeft opgemerkt. ![]() Lees meer over "De Franken in ons land" in het hoofdstuk over dit boek van prof.dr.D.P.Blok. Ten aanzien van de locatie Dorestadum spreekt Blok zichzelf onmiskenbaar tegen. Zie de voetnoot. Met deze LINK verwijzen we naar enkele "wetenschappelijke uitspraken" van Blok. Het proefschrift van Blok. Blok is gepromoveerd op een proefschrift over de oudste particuliere oorkonden van Werethina, waarvan Albert Delahaye aantoonde dat zijn proefschrift uitging van verkeerde uitgangspunten. Het is natuurlijk teleurstellend en vervelend voor prof.dr.Blok, maar alles wat hij gepubliceerd heeft is onzorgvuldig, onvolledig en onjuist. Het is te begrijpen dat Blok fel tegen de opvattingen van Delahaye ageerde. Immers als Delahaye gelijk zou hebben, was zijn hele proefschrift fout en daarmee zijn promotie onterecht. Er stond een reputatie op het spel. Blok wist terdege dat Delahaye gelijk had. De reacties van Blok getuigen, hoewel emotioneel te begrijpen, van een weinig wetenschappelijke houding. Wetenschap is geen emotie, maar discussie, vooral over zaken waarover men het niet eens is met elkaar. Blok weet nog steeds dat Delahaye gelijk had, vandaar het niet beantwoorden van een aan hem verzonden brief met enkele fundamentele vragen. Blok zwijgt en stemt er dus mee in. Leer Blok kennen! Bas Kloens schreef Blok in 1994 ook een brief, maar kreeg daar een opvallend antwoord op (zie Semafoor 3.1 en 3.3). Wat schrijft Blok? "U schrijft me, dat er bij U onbegrip en teleurstelling heerst omdat ik niet op Uw werk reageer. U moet dat echter zien als een vorm van menslievendheid. Ik wil Uw genoegen in Uw spelletjes niet ondergraven.” Arrogantie ten top van Blok! De ware aard van deze opmerking wordt in de loop van dit artikel geleidelijk aan duidelijk, aangezien Blok geen antwoord heeft op veel etymologische vraagstukken. Blok heeft voor Afferden, voor Ommeren in de Betuwe, Ommen aan de Vecht, Emmen in Drente geen verklaring. Blok heeft voor Oss geen verklaring, maar wel voor Ossendrecht: Veer, waterloop’ met ‘ossen, ‘os’, wat natuurlijk een farce is. Aalst (voorheen Aleste), door Krähe verklaard als Aal, Ale (-rivier) “mit st-Bildung”, maar volgens Blok: missch. germ. alhust ‘woonplaats’. Volgens Blok is Ochten “missch. uit germ. *uhtwo- ‘ochtendgloren, morgenweide’. Blok schrijft bij Alkmaar, voorheen Allec-mare, -mere (en ook Al-mere, zie Lexicon): Alce (Alche), Oudeuropees, zijrivier van de Rijn, via Sieg, “is te ver van huis”. Hij vindt ‘modder’ beter, omdat er een Nederduits werkwoord alken zou bestaan, “in de viezigheid roeren”. Almere (Al-mere) verklaart Blok als “meer met al ‘paling”. Amsen, aan de Berkel, voorheen Amsene (Blok heeft geen verklaring), was oorspronkelijk Almsene. De Berkel was Alme-waterloop. Het zijn duidelijke voorbeelden van een slag met de pet, zoals Delahaye dat noemde. Dat Albert Delahaye gelijk heeft blijkt al uit de eerste de beste tekst over Werdina ofwel Werethina, dat bij de zee lag aan de monden van de Renus (Vita S.Ludgeri, MGS, II, p.412). Het kan dus nooit Werden zijn geweest, dat noch bij de zee, noch aan de monden van de Renus lag. Delahaye identificeert Werethina als Fréthun, een plaats die aan de kust van Het Kanaal lag, maar sinds de deportaties van haar inwoners door Karel de Grote en de verwoesting van het klooster door de Noormannen uit de geschiedenis verdwenen is. Het bloedbad onder 4500 gevangen genomen Saksen die Karel de Grote in 782 liet afslachten, vond plaats in Fréthun (=Werethina). Dat bloedbad was tevens het begin van jarenlange en sythematische deportaties van de Saksen (tegenwoordig heet dat ethnische zuivering), waarmee de historische verplaatsingen begonnen, met een bijna onafzienbare nasleep aan historisch-geografische consequenties. En naar deze Karel de Grote is een vredesprijs genoemd! Als U het nog begrijpt? Hoe zorgvuldig is het historisch onderzoek in de loop der eeuwen geweest? Het is tekenend voor de rest van de traditionele geschiedenis. In het NPO programma "Verborgen Verleden" op 5 januari 2018 was Dieuwertje Blok de hoofdpersoon. Zij viel in deze uitzending over haar afstamming van de ene verbazing in de andere. Veel wat ter sprake kwam over de geschiedenis van haar voorouders bleek haar totaal onbekend. Als dochter van een gerenomeerd historicus toch een vreemde zaak dat de genealogie blijkbaar nooit onderzocht is, ook niet door prof.Blok zelf. Anders zou de voorgeschiedenis die erg interessante onderwerpen bevatte bij Dieuwertje toch allemaal allang bekend geweest moeten zijn. Het heeft wellicht alles te maken met het eigen verleden van professor Blok dat hij vooral verborgen wilde houden. Volgens Dieuwetje (in AD-magazine van 7&8 nov.2020) 'brak haar vader met het professorenmilieu toen hij lid werd van de CPN. Ver voor de neergeslagen opstand in Hongarije nam hij weer afstand van het communisme.' Volgens Dieuwertje stonden haar ouders 'open voor alles'. Gebroken met het professorenmilieu, lid van de CPN? De opstand in Hongarije werd in 1956 neergeslagen. Enkele jaren eerder was Albert Delahaye met enkele vragen over Karolingisch Nijmegen begonnen en later over de Oudste particuliere oorkonden van Werden (het proefschrift van Blok). Stond Blok open voor alles? Toch niet voor de opvattingen van Albert Delahaye. Die wees Blok af zonder de boeken van Delahaye ooit grondig gelezen te hebben (wat wel blijkt uit verkeerd aangehaalde citaten). |
Het is onbegrijpelijk dat Prof.dr.Blok zo fel tegen Albert Delahaye ageerde. Als je leest wat hij zelf schrijft, geeft hij Delahaye toch gewoon gelijk? Waarom dat felle ageren? Reputatieschade? Dat zijn naam te grabbel wordt gegooid? Daar heeft hij Delahaye niet voor nodig, dat kan Blok zelf veel beter. Als je leest wat Blok zo allemaal tussen neus en lippen en in vage termen beweert, zonder duidelijk te maken waar het eigenlijk over gaat en zonder de dingen bij hun naam te noemen, ondergraaft hij zijn eigen 'deskundigheid' op een niet mis te verstane wijze.
Het wordt de ‘methode Blok’ genoemd: op grond van titels en vermeende deskundigheid van alles beweren en vooral zonder bronnen te vermelden en vooral niets met feiten te bewijzen (vergelijkbaar is de 'methode Bogaers', zie daar). De weinig kritische lezer gelooft het allemaal wel, immers het is wel een professor die het beweert, dus hij zal wel gelijk hebben. Maar doorvragen levert allerlei fantasieën en mythen op. Lees er alles over in zijn boek over "De Franken in Nederland". Prof.dr. D.P. (Dirk Peter, ook Dick Peter) Blok (7 jan.1925 - 9 febr.2019; zoon van prof.dr.Henri Peter Blok, 1894-1968) staat bekend als deskundige op het gebied van de middeleeuwse geschiedenis, de nederzettingsgeschiedenis en de toponymie. Hij was redacteur van het standaardwerk Algemene geschiedenis der Nederlanden. Hij schreef ook een aantal boeken zoals "De Franken in Nederland" (1979) en "De oudste particuliere oorkonden van het klooster Werden" (zijn proefschrift uit 1960). Blok was jarenlang een van de felste tegenstanders van de opvattingen van Albert Delahaye. Hij wist als geen ander dat Delahaye gelijk had, wat uiteraard voor het publiek verzwegen moest worden. Zijn reputatie als deskundig toponymist stond op het spel. Albert Delahaye op zijn beurt heeft professor Blok heel wat verwijten gemaakt over zijn starre opstelling en onjuiste opvattingen. Feitelijk had Delahaye zich die moeite kunnen besparen. Blok viel immers niet zoveel te verwijten, aangezien hij slechts anderen napraatte. Hij heeft nauwelijks eigen onderzoek gedaan, maar alles wat hij te berde bracht klakkeloos overgenomen van anderen. Blok is slechts zijn kritiekloze naschrijverij te verwijten. Aan de deskundigheid van Blok mag men dan ook grote twijfels hechten. Behalve dat hij andere toponymisten zoals Koch, Künzel en Gysseling klakkeloos volgt, is de topografie in zijn boeken te vaak onjuist. Net als andere toponymisten is Blok van de verkeerde uitgangspunten uitgegaan. Blok heeft, ook weer in navolging van anderen, teksten uit het eerste millennium klakkeloos toegepast op de situatie die ontstaan was in het tweede millennium. Van "deplacements historiques" had hij blijkbaar nog nooit gehoord. Vaak komt hij er met de toponymie overigens niet uit en verklaart dan teksten of zelfs schrijvers als onbetrouwbaar of hij verzwijgt die teksten gemakshalve maar. Zo wordt Alcuinus, de grote en zeer betrouwbare biograaf van St.Willibrord, in zijn boek maar even voor leugenaar uitgemaakt. En dat omdat Alcuinus duidelijk vermeldt dat St.Willibrord in Francia aankwam en niet in Nederland en al helemaal niet in Katwijk. Terwijl Franse en Duitse historici, maar ook Echternach zelf, de aankomst van St.Willibrord allemaal te Gravelines (bij Calais) plaatsen, houdt Blok vast aan Katwijk, een fabel die in de 17e eeuw ontstond. Albert Delahaye heeft Blok regelmatig op zijn verkeerde uitgangspunten gewezen. Dat een eenvoudige streekarchivaris Blok op zijn fouten wees, kon deze professor doctor blijkbaar niet verkroppen. Dat verklaart ook zijn felle tegenstand tegen de opvattingen van Albert Delahaye. Er moesten boeken en een reputatie gered worden. Sommige historici houden de aankomst van St.Willibrord op het Zeeuwse Grevelingen. Ze erkennen daarmee dat ook zij Katwijk niet accepteren, maar tevens onbewust dat het wel Gravelines moet zijn geweest. Immers de 'Franse-Vlaamse' naam voor Grevelingen is Gravelines. Dat het Zeeuwse Grevelingen in de 7e eeuw, toen de transgressies op een hoogtepunt waren, niet bestond is een zekerheid. De naam Grevelingen is ook een mooi voorbeeld van de "deplacements historiques" en een van de vele importnamen waarmee Zeeland vol ligt. Denk aan Walcheren, Middelburg, Westkapelle en Vlissingen, plaatnamen die ook allemaal in Vlaanderen bestaan. Het Lexicon van Nederlands toponiemen tot 1200. In het "Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 (dat hij samenstelde met R.E.Künzel en J.M.Verhoef -1988/1989) staan helaas ook de nodige fouten. Veel werd ook overslagen wat al blijkt uit de inleiding. Blok c.s. vermeldt dat "deze nieuwe versie de geografische namen tot en met het jaar 1200 uit het gehele westgermaanse taalgebied zou omvatten, met uitzondering van het engelstalige gebied. Dit westgermaanse taalgebied valt grofweg samen met de huidige Bondsrepubliek Duitsland, de Duitse Democratische Republiek, Nederland, België, Luxemburg, Zwitserland, Oostenrijk en de Elzas". Bij deze opsomming mist Blok juist het Nederlandstalig Frans-Vlaanderen wat het cruciale deel blijkt te zijn. En juist daar in Frans-Vlaanderen zit het grote manko in deze lexicon. Het tweede probleem van deze lexicon is dat deze te veel leunt op het Toponymisch Woordenboek van Gysseling (zie daar). Blok beschrijft het als volgt: "Bij het tot stand komen van dit werk is het voortreffelijk Toponymisch Woordenboek van M. Gysseling van groot nut geweest. Deze attendeerde ons op een aantal buitenlandse bronnen. Bovendien bood Gysseling, omdat hij alle bronnen zelf in de handschriftelijke overlevering bestudeerd had, in een groot aantal gevallen betere lezingen van de naamsvormen". Blijkbaar waren Blok, Künzel en Verhoef niet zo deskundig als ze willen overkomen. Vandaar ook "deze nieuwe versie". Veel oorspronkelijke Romaanse namen van Franse plaatsen probeert Blok c.s. in Nederland te localiseren. Dat daarbij van de bijna 2000 plaatsnamen in dit Lexicon bij 843 "ligging onbekend" staat (ik heb ze nageteld!!), heeft ook Blok niet aan het denken gezet dat hij misschien in de verkeerde streek aan het zoeken was. Daarnaast staat bij liefst 551 plaatsen een vraagteken. Daar twijfelt men dus zelf ook aan de opgegeven locatie. Samen dus al 1394 onbekend. Dan blijven er ongeveer 600 plaatsen over waarvan het merendeel van na het jaar 1000 is. Toch zijn daarvan een behoorlijk aantal locaties ook fout, gewoon omdat de genoemde plaats in het genoemde jaartal nog niet bestond. Klik hier voor enkele voorbeelden. De toponymie van Amersfoort (zie daar) mag als voorbeeld dienen. Blok handhaaft het 'voorde' door de 'Eem', terwijl hij erkent dat de oorkonden uit 1050 een falsum is. De 'Amor' is bij hem een onbekende rivier in Midden-Nederland. Welke rivier Blok bedoelt blijft onbekend. Toch niet de Amor, die Halbertsma (zie daar) eens de oude naam van Eem noemde. Hij maakt er in elk geval niet de Eem van, waaruit je kunt opmaken dat Blok dat niet aannemelijk vindt. Zo zijn er meer zaken waarbij je je afvraagt in hoeverre Blok deskundig is op het gebied van etymologie en naamkunde. Waar die 'voorde' dan gelegen heeft en waar die naartoe leidde, hebben ook de archeologen (ook de Amersfoortse) nooit kunnen aanwijzen. Soms komt Blok met verrassende bevindingen, maar trekt daar geen conclusies uit. In zijn proefschrift over Werden laat hij toch merken een heldere kijk te hebben. Zo wist hij waar hij "het zoeken moest" getuige zijn opmerking omtrent een opvallende verandering in de benaming van de regeringsjaren van de koningen tussen 841 en 845, die alleen in het noorden van Frankrijk te verklaren is. Dat je dan de in die oorkonde genoemde plaatsen ook in Noord-Frankrijk moet zoeken, ontging Blok, verblind als hij was door de traditionele opvatting dat het 'toch over Nederland ging?' Neen professor, het ging in deze oorkonden echt over Noord-Frankrijk. Lees de rest van die oorkonden en dan blijkt dat wel. Zie bij oorkonden uit de jaren 841 tot en met 845. Wat hier ook opvalt is dat deze teksten waarin ook Noviomagus genoemd wordt, in het Bronnenboek van Nijmegen (zie daar) ontbreken. Het Bronnenboek springt van het jaar 838 (tekst 54) over naar het jaar 846 (tekst 55). Daarmee geeft de Universiteit van Nijmegen al aan dat het niet over Nijmegen gaat. Dan gaat het dus over Noyon. Blijkbaar was Blok hiervan niet helemaal op de hoogte, hoewel hij zelf aan het Bronnenboek heeft meegewerkt. Kwam hij er toen pas achter dat het Bronnenboek fout was? En was dat de reden dat hij zich terugtrok bij de tweede versie? Het is veelzeggend en tekenend dat hij daarover zweeg. Overigens is er wel meer aan de hand. Dat de Club van Nijmegen vooral bestaat uit Nijmeegse historici is vanzelf sprekend. Zij hebben immers heel wat te verliezen. Maar dat Amsterdam en Amersfoort ook deelgenoot zijn in deze afgang is voor hen te betreuren. Wisten zij niet beter? Hebben zij zich erin laten luizen? Van D.P.Blok is het nog wel te begrijpen. Hij had immers nog wat appeltjes te schillen met Delahaye. Maar heeft Blok zijn eigen Lexicon wel eens gelezen en vergeleken met het Bronnenboek? Dat valt te betwijfelen. Blok noemt over de Romeinse tijd de jaartallen: 1ste helft 1ste eeuw, 107, 170, 180, 2de en 3de eeuw, 8ste eeuw (Ravennas), 13e eeuw (Peutingerkaart). Dat zijn 8 verwijzingen naar teksten. In het Bronnenboek worden liefst 18 teksten vermeldt. Blok mist er zo'n 10. Vanwaar dat verschil? Gaat het volgens Blok in die teksten niet over Nijmegen? Ik kan het daar volledig mee eens zijn. Vanaf de Karolingische tijd noemt Blok de jaartallen: 777, 804, 814 (dus maar 3 jaartallen tijdens de regeerperiode van Karel de Grote), 830, 856, 882, 891, 956, 973, 977, 980, 985, 1007, 1012-1018, 1039, 1065-1070, ca.1100, 1125, 1157, 1165, 1169, 1171 en als laatste 1197-1215. De onderstreepte komen niet voor in het Bronnenboek. Blok geeft tussen 777 en 1214 toch 26 teksten waarin het volgens hem over Nijmegen zou gaan, het Bronnenboek geeft tussen 777 en 1215 ruim 150 teksten waarin het volgens hen over Nijmegen gaat. Vanwaar die verschillen? Kende Blok die teksten niet? Of vond Blok dat het in die teksten niet over Nijmegen gaat? Bevorhem, Gisleshem, Hegginghem, Schupildhem, 4 plaatsen die men traditioneel in Noord-Holland zoekt, worden door M. Gysseling en A.C.F. Koch, die de tekst in 1950 uitgaven, “onbekend” genoemd. Van de naamkundigen stelde alleen dr. D.P. Blok in 1957 Bevorhem gelijk aan Beverwijk en hij meende in de naam Schupildhem de Schepelenberg bij Heemskerk te herkennen; met Gisleshem en Hegginghem daarentegen wist hij niets aan te vangen. In het Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 uit 1989 wordt voor de vier namen echter niets (!!) opgegeven. Hier laat Blok zijn eigen opvatting dus los. De schrijvers van het nieuwe boek over Kinheim (Bert Koene, Jan Morren en Fred Schweitzer) bouwen dus voort op een wilde speculatie die dr. D.P. Blok later zélf heeft laten vallen. De naam Bevorhem wordt genoemd in samenhang met Gisleshem, Hegginghem en Schupildhem. Dat die namen nergens in de omgeving van Beverwijk zijn aan te wijzen maakt wel heel duidelijk dat Bevorhem niet Beverwijk kan zijn, ook al komen 4 letters overeen. Waar lagen die plaatsen dan wel? Volgens Albert Delahaye lagen ze in Frans-Vlaanderen (zie De Ware Kijk Op, p.491 e.v.) Bevorhem, in de lijst van 870 tezamen genoemd met Gisleshem, Hegginghem en Schupildhem, is Beuvrequen, in andere bronnen ook voorkomend als Bevorhem op 3 km zuidwest van Marquise. Gisleshem is Guslinghem op 7 km zuidoost van Toumehem, Hegginghem, ook bekend als Egginghem of Wegginhem, is Wacquinghenis en Schupildhem is Le Schoubrouck, gehucht van Clairmarais, op 8 km noordoost van St.-Omaars. Het zijn -hem namen die in Frans-Vlaanderen honderden keren voorkomen. De Nederlandse -hem/-heim namen zijn een typisch gevolg van de "deplacements historiques". In de 'Algemene Geschiedenis der Nederlanden', I, 1981, p.250 plaatst Blok de Karolingische Gouwen Batua, Teisterbant en Lake et Isla, in de Nederlandse Betuwe. Als wij streek- en plaatsnamen met hun specifieke cultuursporen, rivieren, rijkjes en hertogdommen daar plaatsen zoals ze in de teksten voorkomen, dan moeten wij een heel andere visie voorstaan dan de inhoud van de Nederlandse geschiedschrijving voorstaat en de voorstelling die Blok eraan geeft. Hij plaatst Hamaland en Taxandria nabij Noord-Brabant terwijl de teksten spreken over een schenking van gronden in 'Hamaritha (=Hamaland) in pago Testerbanto sive Taxandria' voor de kerk van St.Nazarius. Daaronder kan alleen Ablain-Saint-Nazaire in Frankrijk te begrijpen zijn. En zo zijn er meerdere voorbeelden te geven waar Blok met 'wat natte vingerwerk' ofwel 'een slag met de pet' zoals Albert Delahaye dat noemde, Franse Gouwen in Nederland wenst te plaatsen. Twijfel aan de deskundigheid van Blok komt ook van anderen. Zo schreef B.H.Slicher van Bath dat Blok over het begrip "volk" ten aanzien van de oorsprong van het Nederlandse volk volkomen in het ongelijk werd gesteld. Blok ging ook hier van een verkeerd uitgangspunt uit. Blok meende dat bij het begrip 'volk' sprake is van een staatsgemeenschap, terwijl anderen meenden dat bij een volk juist de taal het uitgangspunt is. En juist dit onderscheid tussen taalgrenzen of staatsgrenzen is het kernpunt in de hele discussie omtrent de historische geografie in het eerste millennium. Het is ondertussen wel duidelijk dat juist dit onderscheid heeft geleid tot een volkomen misverstaan van het begrip "volk" of "stam", te beginnen bij 'Germania' van Tacitus. Vanaf de Romeinse tijd heeft Blok (en velen met hem) de verschillende Germaanse stammen als staatsgemeenschappen gezien en niet als taalgemeenschappen. En dat terwijl Tacitus juist in de taal een verschil aangeeft tussen volkeren. Dat onderkende Albert Delahaye en kwam precies dáár, op de Romaans-Germaanse taalgrens, tot heel andere conclusies dan de gangbare en vooral met betrekking tot het woongebied en de verspreiding van die Germaanse stammen, waar in feite de hele mystificatie op rust. Zie verder bij de taalgrens. "De Franken in Nederland". Wie het boek "De Franken in Nederland" zorgvuldig leest en goed op zich laat inwerken wat Blok zelf schrijft, merkt meteen de onjuistheid van Bloks betoog. Hij schrijft: "Het gaat erom de schaarse zekerheden aan elkaar te praten, dat wil zeggen ze te verbinden door uitweidingen die op zijn hoogst waarschijnlijkheden en mogelijkheden geven". Aldus een citaat uit Bloks eigen boek "De Franken, hun optreden in het licht der historie. Ofwel : Het hele boek van Blok is dus gebaseerd, op "schaarse zekerheden" die slechts "met uitweidingen aan elkaar gepraat worden tot hoogst waarschijnlijkheden en mogelijkheden". Die uitweidingen, waarbij Blok diverse historici aanhaalt die slechts hypothetische bevindingen uiten, gaat uit van traditionele en nooit bewezen standpunten. Overal wordt over de twijfel heengepraat en worden zaken die de traditie tegenspreken niet genoemd. Blok schrijft verder in dit boek: "Ik wil proberen wat gegevens bij elkaar te zetten, die het ons mogelijk maken, een voorstelling te krijgen van hoe ons land er aan de vooravond van de Noormanneninvallen uitgezien heeft" en: "Zulke imaginaire schrijverij is een hachelijke onderneming, omdat een groot aantal hiermee samenhangende problemen nog in discussie zijn of nog nauwelijks onderkend werden en vooral ook omdat het noodzakelijk regionale onderzoek nog grotendeels moet beginnen". Opvallend is allereerst dat Blok hier wijst op de problemen en de discussie. Het is de discussie die Albert Delahaye heeft aangezwengeld waarbij hij diverse geografische en historische problemen heeft benoemd. Overigens wijst Blok deze discussie af en weigert verder de door hem bedoelde problemen te benoemen. Ondanks dat er onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft Blok in zijn boek zijn mening al klaar. Het blijkt dus een boek te zijn dat gebaseerd is op fantasie, niet op onderzoek. Uit dat onderzoek zou spoedig blijken dat de Noormannen nooit in Nederland zijn geweest. Uit dat onderzoek zou ook blijken dat de toponomie van Blok onjuist is. Uit dat onderzoek zou ook blijken dat de oorkonden van Lorsch wel degelijk betrouwbaar zijn, iets dat Blok betwijfelde, omdat de gegevens niet klopte met zijn opvattingen. Albert Delahaye heeft aangetoond dat de oorkonden van Lorsch wel degelijk betrouwbaar zijn, als men die gegevens maar op de juiste streek (en dat is Noord-Frankrijk) toepast. Zie verder bij de oorkonden van Lorsch. Historici en would-be historici hebben de vervelende gewoonte, Delahaye de naamkundigen Gysseling en Blok voor de voeten te werpen, als dè deskundigen bij uitstek, die zijn determinaties en Iokalisaties afwijzen. In hun totale onkunde van historische geografie en historische naamkunde hebben zij natuurlijk niet door, dat zij hiermede de twee hoofdschuldigen in de affaire van Lorsch in de kraag grijpen. Blok pleegt in zijn boeken te pronken met bezit van Lorsch in Nederland, tot zelfs in Friesland toe, maar hij laat het glansrijk achterwege ook maar één plaatsnaam uit de oorkonden van Lorsch te citeren en te lokaliseren. Gysseling pleegt hetzelfde in zijn befaamde "Woordenboek", dat inmiddels berucht geworden is door het overslaan van meerdere honderden plaatsnamen uit de zogenaamd Nederlandse bronnen. Waar beide heren geen raad mee weten, slaan zij maar straal over, zoals de 130 namen uit de Batua. Vergelijk de locaties van Delahaye met die van Blok op de 130 plaatsen van Lorsch in de Batua. De naamkundigen zijn begonnen met "het grote overslaan" wanneer zij zo'n massale overslag plegen, mag met recht aan hun integriteit getwijfeld worden. Tijdens het Debat in 1980 liet prof.dr.D.P.Blok zich ontvallen dat hij "zijn tijd zat te verdoen". 'Boegeroep' uit de zaal was het antwoord van de studenten, waarvoor dit debat was georganiseerd. Feitelijk had Blok gelijk met zijn opmerking. Hij had dan ook meteen moeten opstappen en naar huis moeten gaan om thuis oud schrift te leren lezen. Immers tijdens het debat liet hij regelmatig merken daar niet veel verstand van te hebben. Voor Blok zijn Aken, Aachen en Aix-la-Chapelle blijkbaar drie verschillende plaatsen. Na afloop van het debat zei Blok nog "Ik vond het een best aardige discussie, maar Delahayes beweringen natrekken is tijdverlies, want het levert niets op". En ook hier had hij weer gelijk. Dat is nu precies het probleem, men trekt de beweringen van Delahaye bij voorbaat al niet na, omdat het niets oplevert in de opinie van Blok en andere traditionalistische historici. Natuurlijk levert het niets op voor traditioneel Nederland, wel voor de ware kijk op de geschiedenis. De vraag blijft op grond waarvan Blok de 47 determinaties van plaatsen in "De Franken in Nederland" voor Nederland houdt en waarom hij de overige 1643 plaatsnamen uit die verschillende oorkonden overslaat? Blijkbaar heeft hij die allemaal niet nagetrokken, immers hij noemt ze niet. Zou hij daarvan ook vinden dat het "tijdverlies" is? Prof.dr. D.P.Blok heeft zijn eigen boek "De Franken in Nederland" blijkbaar zelf nooit eens kritisch gelezen. Ook collega historici schijnen het niet te kennen. In zijn boek spreekt Blok dermate veel twijfel uit over de naamkunde en ontstaansgeschiedenis van Nederland, dat hij regelmatig de visie van Albert Delahaye onderschrijft. In het debat in Amsterdam liet hij dat echter niet merken. Daar zweeg hij ook opvallend over zijn proefschrift over de oudste particuliere oorkonden van Werden. Waarom? Mochten die missers niet bekend worden? De slotconclusie van Blok is: "Het bovenstaande is - zoals gezegd - nog slechts een begin. Het kan verdiept worden door verder taalkundig onderzoek van de namen zelf en het kan aangevuld worden met een gelijke behandeling van andere namentypen. Wil men uit zo een type inlichtingen winnen omtrent de nederzettingsgeschiedenis, dan moet men de namen van dit type wel steeds zien tegen de achtergrond van het gehele namenveld, waarin ze voorkomen." En juist dat laatste, de namen bekijken tegen de achtergrond van het gehele namenveld waarin ze voorkomen, ofwel de samenhang en logica, is Blok telkens vergeten. Hij trekt als naamkundige de enige juiste conclusie ten aanzien van onderzoek, maar doet dit in zijn eigen werk niet. Uit een overvloed van bijna 1700 plaatsnamen in de klassieke teksten genoemd, probeert Blok met 47 plaatsnamen te bewijzen dat de Franken in Nederland woonden. Van de 47 locaties die Blok noemt, liggen er overigens slechts 12 (waarvan enkele zeer dubieus, zie bij "Franken in Nederland") in het veronderstelde woongebied van de Franken ten zuiden van de Rijn en in Gelderland rond de IJssel. De overige 35 locaties liggen buiten het gebied dat Blok (en de traditionele geschiedenis) voor de Franken in Nederland in gedachte heeft. Enkele locaties liggen zelfs ver in het buitenland tot bij de Alpenpassen en in Spanje! "Pettologie" heeft Albert Delahaye dat eens zeer terecht genoemd. Het toppunt van er een beetje met de pet naar gooien, is de identificatie van Attingahem. Deze "pet" kan hij in Nederland helemaal niet thuisbrengen, welke hij vervolgens maar thuis aan zijn eigen kapstok hangt en er maar Nederhorst den Berg (zijn woonplaats) van maakt. Hoe dat etymologisch in elkaar steekt blijft onbekend. De overige 1643 in de bronnen genoemde plaatsen slaat Blok over. Die kan hij zelfs in het buitenland nergens vinden, omdat hij in de verkeerde streek heeft gezocht. Prof. dr. D. P. Blok is een mediëvist (historicus, gespecialiseerd in de middeleeuwen). Blok studeerde middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In 1953 studeerde hij cum laude af en in 1960 promoveerde hij, eveneens cum laude, op het proefschrift "De oudste particuliere oorkonden van het klooster Werden". Blok heeft deze oorkonden voorbeeldig uitgegeven in zijn proefschrift met dezelfde titel. "Voorbeeldig" is niet overdreven, want de weergave van de teksten staat boven elke kritiek. Des te meer is het te betreuren, dat hij zich met de determinaties en lokalisaties van de plaatsnamen uit de oorkonden totaal heeft vergist. Uit een komplex van 206 namen, dat geografisch en institutioneel bij elkaar hoort (zie de opmerking over samenhang en logica hierboven), meent Blok er 45 te hebben gevonden in het land van Münster en in Nederland. Van die 45 plaatst hij er 33 in Duitsland en 12 in Nederland. Blok noemt hier plaatsen wier namen door een oppervlakkige klankovereenkomst wat op die van de akten lijken. En dan heeft Blok het bij Delahaye over "het eerste lettertje" zie bij ongelooflijke uitspraken van Blok! Uit het totaal van 206 plaatsen worden er dus 161 overgeslagen als "niet ter zake doende". Wat ook meteen opvalt bij het lezen van werk van Blok is dat hij onbekend is met het verschijnsel "deplacements historiques", waarbij gelijkluidende en zelfs gelijke namen zowel in Frankrijk als in Nederland voorkomen. En juist deze overeenkomstige namen hebben geleid tot de 'vraagstukken in de historische geografie'. Blok heeft enkele boeken geschreven over de Franken in Nederland. Ook deze boeken gaan uit van de verkeerde veronderstellingen en ook hierin heeft Blok de eerste regel van historische naamkunde gemist, namelijk aan te tonen dat bedoelde plaatsen in Nederland bestonden op het moment dat ze voorkomen in de geschreven bronnen. De archeologie spreekt hier duidelijke taal in het voordeel van Delahaye. Er is op veel plaatsen waar dat nodig was, nooit iets gevonden uit de Merovingische of Karolingische tijd. Als voorbeeld mag het paleis van Karel de Grote dienen waar men al vele eeuwen naar op zoek is in Nijmegen. Tot heden is het niet gevonden. Blok als wetenschapper. Blok heeft zich als mediëvist en naamkundige beet laten nemen door de fantasieschrijvers uit de Middeleeuwen, een tijd die hij vanuit zijn studie toch zou moeten kennen. Met de historische geografie heeft men vanaf die tijd vele fouten gemaakt. Er zijn vele voorbeelden te geven. In zijn eigen boek erkent Blok ook menigmaal dat hij het eigenlijk ook niet weet. Hij heeft het over "ik geloof van niet" , "meen ik een spoor te herkennen" , "moeilijk te beoordelen" , "weliswaar schijnt het" , "is mogelijk" , "wat men op goede gronden aannam" , "een zeer omstreden vraag" of "de (klassieke) schrijver moet zich vergist hebben", om enkele willekeurige voorbeelden te geven. Over welke zekerheden heeft Blok het dan nog in zijn boek "De Franken in Nederland?" De oorkonden van het klooster Werethina. Dat zijn proefschrift over de oorkonden van het klooster van Werden (Duitsland) feitelijk over het oude klooster van Werethina (Noord-west Frankrijk) ging, heeft Blok nooit begrepen. Uit de eerste periode van het bestaan van de abdij Werethina - en dan is duidelijk dat zij in Frankrijk lag! - zijn ca.60 oorkonden bewaard gebleven, die later (12e/13e eeuw) in de Codex van Werden zijn overgeschreven. Het feit dat de namen van Werethina voor het merendeel Romaans zijn, en de Duitse en Nederlandse per definitie Germaans, heeft Blok blijkbaar niet eens opgemerkt. Het was voor Blok geen beletsel, nog minder noodzaak aan te tonen dat de veronderstelde plaatsen op dat tijdstip en ter plekke bestonden. Een redelijke zekerheid van het bestaan van die plaatsen in Nederland of Duitsland werd door Blok niet gegeven. Als je er niet in slaagt het merendeel van de plaatsnamen terug te vinden, wat zich voordoet bij Blok, moet je toch in de gaten krijgen dat je niet in de juiste streek aan het zoeken bent! Slechts 45 zogenaamd opgeloste tegen 161 onvindbare plaatsen is een onaanvaardbare verhouding, wat een aanfluiting van historische geografie is. Bloks werkwijze was des te bedroevender, omdat hij de juiste streek te pakken heeft gehad, maar het niet doorzag. Immers, in zijn inleiding wijst hij op verschillende faktoren, die moeilijk of onmogelijk in het land van Münster -dus in Werden- passen, onder andere een opvallende verandering in de benaming van de regeringsjaren van de koningen tussen 841 en 845, "wat alleen in het noorden van Frankrijk te verklaren is" (citaat van Blok: hij merkt dat dus wel op, maar verbindt er verder geen conclusies aan). Bovendien merkt Blok terecht op dat woorden als "vicaris", "waterscapum" en andere, op dat tijdstip alleen in dezelfde streek in Frans-Vlaanderen voorkomen. Deze gegevens vond Blok in de oorkonden van St. Bertijns te St. Omaars, waar de nauwe geografische band met het klassieke Werethina voor het grijpen ligt. Hij had er nog de naam Ruricgo moeten bijvoegen, de gouw van Roerik de Noorman. Dit gegeven valt immers te Werden geheel uit de toon, zelfs als men Roerik in het Nederlandse kustgebied zou plaatsen. Aangezien deze al sinds 834 te Dorestadum - Audruicq zetelde, laten de vermeldingen van zijn gouw niet meer de minste twijfel bestaan waar de goederen van Werethina lagen: in Noord-west Frankrijk. Blok zag het maar doorzag het niet, verblindt door de traditie. Veel plaatsnamen die men in Nederland en West-Duitsland nooit heeft kunnen vinden, heeft Albert Delahaye allemaal teruggevonden in Noordwest-Frankrijk. In zijn proefschrift heeft Blok, hoewel hij de juiste richting op ging, uiteindelijk toch de boot gemist. Dat Delahaye hem daarop gewezen heeft, is voor Blok altijd een pijnlijke affaire geweest. Blok wist dat Delahaye gelijk had, al heeft hij dat openlijk nooit toegegeven. Hij, de deskundige bij uitstek op het gebied van naamkunde en de Franken in Nederland, werd op niet mis te verstane wijze gewezen op enkele fundamentele missers. En dat nog wel door "een archivarisje" zoals dat denigrerend werd opgemerkt , niet eens een afgestudeerde historicus. Dat was dubbel pijnlijk. Maar troost voor Blok en andere hoofgeleerde historici, het was dan wel een archivarisje (eerst van Nijmegen en later van Nassau-Brabant) die de klassieke Latijnse teksten kon lezen en ze ook begeep. De oplossing van de historisch-geografische verwarring moest ook van een buitenstaander komen die oud schrift kan lezen en niet geïndoctrineerd was door de op de universiteiten onderwezen gangbare geschiedenis. De Franken in Nederland. Het boek "De Franken in Nederland" van Blok (1979) kan van tafel, aangezien Blok is uitgegaan van de verkeerde uitgangspunten, n.l. dat de Friezen in Noord-Nederland woonden en de Franken ten zuiden daarvan. Hoewel Blok in de inleiding al aangeeft dat we van de Frankische invallen "vrijwel niets weten" en deze "geen aanwijsbare sporen in ons land hebben nagelaten", hanteert Blok deze invallen wel als uitgangspunt voor de plaats van de Franken in Nederland. Invallen waar vandaan? Vanuit Doornik (B) waar de Franken toen verbleven? Blok geeft in dezelfde inleidig aan dat "de schriftelijke bronnen voor de volgende eeuwen -na de Romeinen- vrijwel geheel ontbreken" en dat "de Frankische geschiedschrijvers van vóór de Karolingische tijd dit gebied echter niet schijnen te kennen" en "dat het verloop van de grens van het rijk der Franken (in het noorden) sterk lijkt op die gedurende de laatste jaren van het Romeinse bewind". Dan vraagt een onafhankelijk lezer zich toch af op welke gronden Blok dit boek dan geschreven heeft en op welke gronden hij de Franken dan toch in Nederland plaats, in een gebied dat onbekend is bij de schrijvers en waar plaatselijke bronnen geheel ontbreken. Waarvan de grens overeenkwam met die van de Romeinen in de 5e eeuw. Die late Romeinse grens lag niet in midden-Nederland, maar op de taalgrens in Noord-Frankrijk en dwars door België. Op enkele punten in zijn boek zit Blok dicht bij "De Ware Kijk Op" de geschiedenis van ons land. Doordenken op zijn eigen stellingen was er niet bij. De traditie was sterker dan de eigen overtuiging. Het begrip "Cirkelredenering" van Blok spreekt boekdelen en verklaart veel over het "wetenschappelijk niveau" van de Nederlandse historici. De Goederenlijst van de St.Maartenskerk te Utrecht. In de goederenlijst van de St.Maartenskerk komen 262 plaatsnamen voor, de meeste puur romaans, die sowieso al niet in Nederland gelegen kunnen hebben. Het zijn 262 namen van plaatsen, die rond Utrecht moeten hebben gelegen tussen 690 en 870 als men deze lijst voor Utrecht wil hanteren. Het is precies een periode waarin in het laagland van Nederland het bestaan van niet één plaats archeologisch ooit bewezen is. Met 69 van de 262 namen uit deze goederenlijst probeert Blok c.s. aan te tonen dat het hier over Nederland zou gaan. Hij slaat om te beginnen dus al 193 namen over, terwijl hij bij 12 van die 69 zelf al een vraagteken plaatst. Blok "verspreidt" deze namen vanaf Zuid-Holland tot Texel, dat Tecelia zou zijn. Over een aantal van die 69 plaatsen zijn al de bekende discussies gevoerd (ook op deze website) zoals over Dorestad, Trajectum, de Rijn en de Lek. Zie bij "Enkele voorbeelden van geografische missers bij Blok". Van geen enkele plaats is ooit archeologisch aangetoond dat die al bestond rond 700. Dat geeft niet alleen dr.W.A.Van Es onverbloemd toe (zie bij Citaten), maar ook de traditionele opvattingen in Nederland die de geschiedenis steevast laten beginnen met de oorkonde uit 777. Zie o.a. Het Bronnenboek van Nijmegen. En wat blijkt over deze 262 plaatsnamen? In Frans-Vlaanderen kunnen ze allemaal aangewezen worden. Laten we het maar eens onverbloemd en cru zeggen, zodat het goed tot eenieder goed doordringt : de Nederlandse mediëvisten staan te fantaseren over St. Willibrord in Utrecht terwijl alle kerken, goederen en rechten van diens bisdom in Frans Vlaanderen lagen. Het schandalige van dit alles is dat zij het sinds 1965 weten, en dat zij welbewust en kwaadaardig voortgaan het Nederlands publiek te misleiden, simpelweg omdat zij hun blunders niet willen toegeven. Zij weten dat het Cartularium van Egmond 262 namen van plaatsen bevat, die nooit in Nederland gevonden zijn en derhalve daar niet hebben bestaan. Zij weten dat het Cartularium van Egmond (via Gent) uit Noord-Frankrijk kwam. Zij weten dat Traiectum en Dorestadum hierin tussen 260 Frans-Vlaamse plaatsen staan, en derhalve Utrecht en Wijk bij Duurstede niet kunnen zijn geweest. Zij kennen het bestaan van 262 bewijzen, dat het bisdom van St. Willibrord geheel iets anders was en in een geheel andere streek lag dan het bisdom Utrecht. Zij weten ook dat de onbevoegden, die zich met deze kwestie bemoeiden, dit verpletterend namen-materiaal niet kennen, doch zij lieten hen hun onbevoegde gang gaan, omdat elke bestrijding van Albert Delahaye, rijp of groen of volslagen onbenullig, hun liegen telkens verder toedekte. Maar het beste weten zij dat het gewone publiek geen notie heeft van de 262 Frans-Vlaamse plaatsen in de dokumentatie over St. Willibrord, zodat zij ook hun gang konden gaan. Op hun titels en professoraten worden zij immers eerder geloofd dan een 'amateur'. De professoren hebben dan wel veel gestudeerd, maar niet veel geleerd. Onder de locaties van Blok zijn vele plaatsen te nomen die in de 8e eeuw niet bestaan hebben. Deze ontstonden aantoonbaar pas na de ontginningen, die in de 11e eeuw begonnen waarbij deze streken gecultiveerd werden en in bezit genomen zijn. Hoe kunnen er dan in de 8e eeuw voordat het gebied ontgonnen was, al plaatsen bestaan hebben? Als de medievisten dat nu eens uit zouden willen leggen. Denk hierbij aan: Bunninchem (Bunnik), Feedna (Vechten), Lonoralaca (Loenersloot), UUerden (Woerden), Alfna (Alfen), Suetan (Zwieten), Leithon (Leiderdorp), Holtsele (Honselaarsdijk), Masmuthon (Maasland), Osgeresgest (Oegstgeest), Amuthon (Muiden), Husidina (Huisduinen), Pathem (Petten), Haragum (Hargen), Scoronlo (Schoorl), Bergum (Bergen), Uranlo (Vroonen), Uteromeri (Uitmeer), Aluitlo (De Elft-Wieringen), Strude (Stroe-Wieringen), Beuerhem (Beverwijk), Medemolaca (Medemblik), Fresionouuic (Vreeswijk) en Texle (Tessel). Tot heden wachten we tevergeefs op een bewijs van het bestaan van deze plaatsen in laag-Nederland in de 8e eeuw. Enkele voorbeelden van geografische missers bij Blok.Attingahem.Het aloude Attingahem uit de vita van St.Bonifatius (dat Autingues is, op 5 km. n-w van Tournehem in Frankrijk) wordt door Blok gezien als Nederhorst den Berg, zijn eigen woonplaats. Blok twijfelt zelf al aan zijn eigen determinatie, die door anderen niet gedeeld wordt, aangezien hij er in zijn boek (p.45) zelf al een vraagteken bij zet. Hoe het etymologisch in elkaar zit, wordt nergens toegelicht, dat mag de lezer zelf uitzoeken. Blijkbaar twijfelt Blok zo ernstig aan zijn eigen locatie (het vraagteken) dat hij er elders (p.51) in dit boek het woord misschien bij zet: Attingahem misschien Nederhorst den Berg. De locaties van andere historici zoals Adrichem, Breukelen of Loenen negeert Blok, weer zonder verdere toelichting. In het boek over St.Luidger twijfelt Blok ook al aan deze determinatie. Hij schrijft: "Ik neig er nog steeds toe, te geloven dat Werinon gezocht moet worden in Loenen. Attingahem zou ik derhalve in Nederhorst den Berg willen zoeken." (p. 19). En op p.18 schrijft Blok: "We weten niet waar het ligt. De plaats moet van naam veranderd zijn". (De plaats waar het hier over gaat is Attingahem). Dit is in tegenspraak met historicus C.Dekker die Attingahem "zuidelijker aan de Vecht" plaatst. Dit omdat Attingahem aan de rivier de Fehta lag, waar Dekker de Vecht van maakt. Echter dit kan in geen geval de Utrechtse Vecht zijn, aangezien die streek in de 8e eeuw (in de tijd van St.Bonifatius) ten tijde van de transgressies onder water lag. Op grond van dit soort loze redenaties en onbewezen beweringen, schrijft men in Nederland geschiedenis. Met betrekking tot de plaatsnamen eindigend op -hem of -heem blijkt Blok niet op de hoogte van alle wetenschappelijke literatuur hierover. In een discussie met Albert Delahaye (1980) noemt hij dit als argument ten gunste van Nederland. Hij vergeet, wat Delahaye hem ook heeft voorgehouden, dat er in Noord-west Frankrijk een veelvoud aan plaatsnamen op --hem eindigt. Tournehem mag hier als bekendste voorbeeld dienen. Zie verder bij -hem en -heim. Is Wijk bij Duurstede de antieke plaats Dorestad? 1. Volgens Blok is Wijk bij Duurstede niet het oude Dorestad. In De Franken in Nederland, p.37 schrijft hij: "De periode van Dorestad als handelsplaats schijnt archeologische niet grijpbaar te zijn." Ofwel er is niets gevonden dat de traditie bevestigt! "Dat laat zich verklaren", volgens Blok, "daar de oudste kern van Dorestad in de tweede helft van de negende eeuw met kerk en al moet zijn weggespoeld." (Let op dat "moet") Het blijft dus een interessante vraag wat dr.W.A. van Es dan in Wijk bij Duurstede eigenlijk ging opgraven. Had hij even bij Blok nagevraagd dan had deze hem kunnen vertellen, dat hij zich de moeite had kunnen besparen "omdat alles is weggespoeld". Is Wijk bij Duurstede de antieke plaats Dorestad? 2. Ten aanzien van de naam Wijk bij Duurstede zocht Blok in de juiste richting. Toch stelde hij ook hier weer de traditie boven eigen bevindingen. In zijn eigen publicatie (met A.C.F.Koch) "De naam Wijk-bij-Duurstede in verband met de ligging der stad. In: Med. van de Ver. van Naamkunde te Leuven" uit 1964, lezen we op blz. 49: "Als we in 1320 Wiic bi Duerstede vinden, wat wordt met dat Duurstede dan aangeduid? Niet de voormalige, weggespoelde Romeins-Merovingische kern en ook niet de stad zelf, maar enkel en alleen het kasteel, dat in de 13e eeuw ten westen van de stad gebouwd was. Alle middeleeuwse teksten bewijzen, dat men alleen het kasteel Duurstede noemde, doch de stad alleen Wijk heette....". Dit citaat geeft, waarschijnlijk niet zo bedoeld, een zeer juiste probleemstelling inzake de identificatie van het oude Dorestadum en bewijst het gelijk van Delahaye. Helaas is Blok aan de principiële vraag voorbijgegaan, op welke gronden en met welk bewijzen de identiteit van Dorestadum te Wijk-bij-Duurstede is aangenomen. Van buitengewoon belang is de stelling (de teksten wijzen het trouwens onverbiddelijk uit), dat "bij-Duurstede" een 14e eeuwse toevoeging bij de naam Wijk is geweest. Pas in de 19e eeuw (±1840) heeft men de naam Dorestad met Wijk bij Duurstede geïdentificeerd. Ook hier zat Blok dichter bij de waarheid dan hij blijkbaar wenselijk vond! Overigens komt de naam "Duurstede" in de eigen archieven van Wijk bij Duurstede vóór de 14e eeuw niet voor! De plaats heette toen gewoon Wic of Wijc(k). Ook hier krijgt Albert Delahaye weer gelijk, onbedoeld misschien, maar wel veelzeggend! Zie verder bij Wijk bij Duurstede en bij Dorestad. Eén munt maakt nog geen handelsplaats! Met een in Escharen (N.Br.) gevonden munt van Niomago, wil Blok van Nijmegen in de 6e eeuw een belangrijk handelscentrum maken (De Franken in Nederland, p. 25). Behalve dat deze munt een eeuw te vroeg is gedateerd, is van muntslag in de Merovingische tijd te Nijmegen nooit iets gebleken. Blok geeft ook zelf al aan hierover twijfel te hebben, daar dit evengoed "de naam van Neumagen kan zijn"(p.25). "Noyon komt in elke geval niet in aanmerking", meent Blok, "daar Niomago een Germaanstalige vorm van het oorspronkelijke Noviomago is met vertaling van het Keltische Novio- in het Frankische Nio-, dat zou leiden tot het Duitse Neu-(magen) en het Nederlandse Nij-(megen)." Om met dit hele verhaal weg te komen zet Blok koning Dagobert van Austrasië in Nijmegen neer en geeft hem daar een residentie. Een wonderlijke reconstructie die tot dan toe (1968) door niemand werd gehanteerd. Een nieuwe mythe erbij, immers zet je Karel de Grote in Nijmegen, dan moet zijn voorgeschiedenis hier ook geplaatst worden. Tot zover was Blok wel consequent. Hij vergat echter dat de koning van Austrasië wel een band had met Noyon en niet met Nijmegen. In de vita van St.Amandus komt een passage voor waarin deze naar Aicharius, bisschop van Noyon reist. Amandus vraagt als de bisschop naar koning Dagobert gaat of hij hem om aanbevelingsbrieven zou willen vragen. Hieruit blijkt duidelijk dat koning Dagobert in Noyon verbleef en niet in Nijmegen. Bisschop Aicharius en koning Dagobert waren relaties van elkaar. Blok vindt het zelf een beetje vreemd als hij schrijft dat "we van deze vreedzame expantiepolitiek geen directe getuigenissen hebben". Ofwel, Blok was maar een beetje aan het fantaseren, want niets is zeker. Maar het is nog vreemder als we lezen wat Blok schrijft. "Voor de oudste geschiedenis van Utrecht betekent dit, dat het kerkje van Dagobert nog eenzamer komt te staan in de feitenloze woestijn, die de tijd vóór Willibrord is. Het vormt nauwelijks nog een bewijs voor een krachtige vroege Frankische expansie in Midden-Nederland". (Bron: Het immuniteitsdiploma van koning Pippijn I voor de St. Maartenskerk te Utrecht, in Tijdschrift voor Geschiedenis LXXV (1962), p.40). Ofwel Blok meent dat het kerkje van Dagobert niet in Utrecht gestaan kan hebben. |