Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
De Romeinse periode in het Bronnenboek van Nijmegen.
Het Bronnenboek van Nijmegen is een eclatante bevestiging van het gelijk van Albert Delahaye en toont onmiskenbaar aan dat de traditionele Romeinse en Karolingische geschiedenis van Nijmegen vals is.
Wat zegt de eerste tekst in het Bronnenboek van Nijmegen? De eerstgenoemde en oudste tekst in het Bronnenboek van Nijmegen dateert uit 50 na Chr. Hoewel deze tekst (over de Civitates Batavorum) allerminst op Nijmegen betrekking heeft, erkent het Bronnenboek hiermee dat alles wat daarvoor ligt, dus niet bij Nijmegen hoort! Het Bronnenboek vermeldt Julius Caesar en zijn beschrijving van het Eiland van de Bataven niet. De tekst van Willem van Berchen zoekt men tevergeefs in het Bronnenboek van Nijmegen, ofwel men erkent hiervan de valsheid en men erkent dat het hier niet over Nijmegen of de Betuwe gaat. Het Bronnenboek laat de Romeinse periode in Nijmegen dus beginnen in 50 n.Chr., wat volkomen juist is. Eerdere gegevens heeft men dus niet, immers de auteurs van het Bronnenboek geven aan dat ze alle bronnen hebben gezien. Hoe Nijmegen dan in 2005 aan een 2000-jarig bestaan komt, is een volgend "mysterie van de Keizer Karel-stad!" Over de hele Romeinse periode die (met diverse onderbrekingen.) in Nijmegen toch 2 eeuwen heeft geduurd, worden in het Bronnenboek 18 bronnen genoemd. Van geen enkele tekst (16 in het Latijn, 1 in het Grieks) wordt een vertaling gegeven. De 18de bron is de Peutingerkaart, waarvan alleen de naam "Noviomagi" wordt genoemd. De overige plaatsen van de Peutingerkaart die traditioneel in Nederland worden geplaatst, worden nergens vermeld, evenmin als een toelichting waarom het genoemde Noviomagi dwingend als Nijmegen zou moeten worden opgevat. Van de kaart zelf kun je dat niet afleiden, immers het bedoelde Noviomagi ligt in de Patavia en in Francia, wat op de kaart duidelijk te zien is. Volgens het Bronnenboek van Nijmegen duurde de Romeinse tijd in Nijmegen dus van 50 na Chr. tot 227. Ook dat is volkomen juist. Echter Nijmegen droeg in die periode nooit de naam Noviomagus. Dat is een aanname waarvoor geen enkel bewijs te vinden is, ook niet in de gegeven bronnen, die voornamelijk uit teksten op gedenkstenen bestaat, die helemaal niet in Nijmegen gevonden zijn, maar elders in het Romeinse Rijk. Volgens het Bronnenboek begint de Karolingische periode in 770. In de tussenliggende 550 jaar wordt geen enkele tekst gegeven, dus was er NIETS. De periode waarin er in Nijmegen geen geschiedenis was is volgens het Bronnenboek dus al 5 eeuwen, maar heeft zoals in "Het Valkhof" wordt aangegeven langer geduurd en wel tot de 13e eeuw. |
Bron | Jaartal en aangehaalde tekst. De vertalingen zijn niet afkomstig uit het Bronnenboek, immers daarin worden geen vertalingen gegeven. | |
1. | (0-50 na Chr.)
[M]AGUSANO HERCUL(i) SACRU(m) FLAV(u)s VIHIRMATIS FIL(ius) [s]UMMUS MAGISTRA(tus) [c]IVITATIS BATAVOR(um) V(otum) S(olvit) L(ibens) M(erito). CIL XIlI 8771 = ER II 91 (cf, Bogaers, BROB, p. 268-271) De inscriptie en betekenis zijn als volgt: [M]agusano Hercul(i) /sacru(m) Fla(v)us / Vihirmatis fil(ius) / (s)ummus magistra(tus) / [c]ivitatis Batavor(um) / v(otum) s(olvit) l(ibens) m(erito) - Aan Hercules Magusanus is dit altaar gewijd. Flavus, zoon van Virhirmas, hoogste magistraat van de regio der Bataven, heeft hiermee zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden. Het is niet overbodig erop te wijzen dat zowel de vindplaats als de tekst van deze Romeinse altaarsteen onzeker zijn. De steen duikt op te St.Michielsgestel, maar was daarvoor al in bezit van ene Copes. Cuperus vermeldt in 1687 wel dat de steen ter plaatse gevonden is, maar de echte vindplaats van de steen, die in bezit is geweest van meerdere personen, blijft onbekend. Het bovenstuk, de zogenaamde abacus, ontbreekt. Het is duidelijk de steen van elders kwam. Duidelijk is ook dat de tekst "door ene latere hand plat bijgehakt" is, dus is 'bijgewerkt'. Ook blijkt de steen door een der eigenaren beschilderd te zijn geweest. Aan de echtheid (zuiverheid) van de tekst is al eerder getwijfeld. Als oudheidkundig bewijs kan deze steen dan ook niet zonder meer geaccepteerd kan worden. (Zie daarvoor: C.R.Hermans, Noord-Brabantse Oudheden, 's-Hertogenbosch 1865). Bij Bogaers leest men hier niets over. Hij accepteert blijkbaar wat in de 17e eeuw als mogelijkheid is aangenomen. |
Deze tekst wijst op een georganiseerde nederzetting met aan het hoofd een onmiskenbaar Bataafse magistraat met wel zeer Romeinse gewoonten (altaar wijden) en een Romeinse naam Flavus (de blonde). Van Es noemt de vroege bestuurseenheden nog geen civitas maar een bestuurseenheid met een duidelijk inheems karakter die men wel civitas noemde. Hij neemt de inscriptie daarvoor als bewijs: "Een civitas onder eenhoofdige leiding van iemand die blijkens zijn naam niet het Romeinse burgerrecht bezit, dat is een situatie die na 70 niet meer goed denkbaar is." (De Romeinen in Nederland, p 219/220) Willems ziet juist het tegenovergestelde weerspiegeld in de inscriptie: "De Bataven, die toen toch al zo'n halve eeuw trouwe bondgenoten waren, zullen dat niet leuk gevonden hebben. Het zal wel geen toeval zijn dat het altaar dat hun district-bestuurder, de summus magistratus Flavus, aan de god Magusanus wijdde, niet in Nijmegen maar in Ruimel is gevonden." (Vier eeuwen stad en centrum aan de Waal; Utrecht 1990, p. 16) Kortom deze inscriptie dient voor de ene deskundige als bewijs voor een bestuurseenheid met een stedelijk karakter, terwijl de ander de inscriptie juist opvat als het tegenovergestelde. De inscriptie (vindplaats Ruimel(?) ten z.o. van Den Bosch) bevat overigens geen enkele bewijs voor Nijmegen, net zo min als de inscripti NERVII gevonden te Nijmegen, de woonplaats van de Nerviërs te Nijmegen plaatst. Het geeft hoogstens de aanwezigheid van een Bataaf of een Nerviër aan. Om het met de woorden van Willems te zeggen: "Als er al Bataven in Nijmegen of omgeving zijn geweest, dan hoorden zij bij het Romeinse leger ter plaatse!" De "Civitas der Bataven" was Béthune. De Bataven waren door Julius Caesar in 50 vóór Chr. al aangenomen als bondgenoten om Gallië verder te onderwerpen, wat eventuele bewoners van de Betuwe kategorisch uitsluit. |
2. | (vóór 98) Ptolemaeus, Geogr. II 9,8 - - - - Griekse tekst volgt t.z.t.- - - Bij de beschrijving van Gallisch Belgica (en dat is niet het huidige België, maar Noord-Frankrijk) schrijft Ptolemeus: Het andere deel van de streek bij de Renus, van de zee tot de rivier Obruncas wordt Germania Inferior genoemd, waarin in het westen aan de rivier de Renus de stad Batavodorum in de Batua ligt. Ptolemeus geeft de volgende coórdinaten: Batavodurum 27'15 / 52°30. Nijmegen voldoet geenszins aan deze beschrijving en wel om de volgende redenen: 1. Nijmegen ligt niet in Gallisch Belgica 2. Nijmegen ligt al helemaal niet in het westen van de Betuwe, eerder in het oosten 3. Maar Nijmegen ligt helemaal niet in de Betuwe, maar er tegenover. 4. Nijmegen ligt ook niet aan de Rijn, maar aan de Waal. 5. En waar ligt in Nederland de rivier de Obruncas (ook Obrinca genoemd)? Was dat misschien toch de Duitse Rijn? 6. De Renus is de Romeinse/Gallische Renus (dus de Schelde) en niet de Nederlands/Duitse Rijn (zie bij Renus)! | Batavodorum wordt in deze Griekse tekst in het Bronnenboek als Nijmegen gepresenteerd. De tekst wordt niet vertaald, wat met Grieks dubbelhard nodig is. Als de vertaling wel was gegeven, dan was ondubbelzinnig duidelijk geworden dat deze tekst geen enkele mededeling bevat ten gunste van Nijmegen. Was dat misschien de reden om geen vertaling te geven? Van de genoemde plaats Batavodorum geeft Ptolemaeus de volgende coórdinaten: 27.15 en 52.30. Vergelijking met andere plaatsen localiseert Batavodorum in Noord-west Frankrijk en wel te Béthune. Uit geen enkele tekst blijkt dat Batavodorum en Noviomagus dezelfde plaats zouden geweest zijn. Die onzin danken we aan de 17e eeuwse Nijmeegse dominee Smetius, die eens even zonder ook maar een greintje onderzoek beweerde dat de Batavieren in de Betuwe woonden en Nijmegen hun hoofdstad was. De moderne historici en archeologen schrijven nog steeds kritiekloos deze fantaserende dominee na, maar durven hem niet als bron te noemen, omdat iedereen dan in lachen uitbarst. Ptolemeus is ooit door enkele Nederlandse historici (o.a. A.W.Byvanck en B.Stolte) als "onbetrouwbaar" gekwalificeert, omdat zijn gegevens niet pasten in hun traditionele opvatting. Niet Ptolemeus is onbetrouwbaar, maar de mythologie van Nederland. Vanzelfsprekend is het een tegenstrijdigheid van deze "onbetrouwbare" Ptolemeus wel te gebruiken wat van pas komt en wat niet in Nederland past als "onbetrouwbaar" te bestempelen. Wat in Nederland steevast verzwegen wordt is dat Boulogne-sur-Mer de hoofdstad van Germania Inferior was. |
3. | Tekst van Tacitus, Historiae V,19. (Civilis) non tamen ausus oppidum Batavorum armis tueri, raptis, quae ferri poterant ceteris iniecto igni, in insulam concessit, gnarus deesse naves efficiendo ponti, neque exercitum Romanum aliter transmissurum; (...). | Historiae is het eerste van Tacitus’ historische werken, die we dankzij de briefwisseling tussen Tacitus en Plinius Minor deels kunnen dateren. Zo blijkt dat hij rond 106 over het jaar 79 aan het schrijven is en dat hij bezig is met Domitianus’ regering te behandelen in 109. Hij behandelt in dit werk de geschiedenis van Rome tijdens het driekeizersjaar 69 en onder de regering van de Flavii. Van de - vermeende - twaalf of veertien boeken rest ons slechts de eerste vier en het begin van het vijfde boek. De aangehaalde tekst zegt helemaal niets ten gunste van Nijmegen. Op grond van de vermeende aanwezigheid van de Bataven in de Betuwe, wordt van Batavorum hier zomaar Nijmegen gemaakt. Waarom zou de bedoelde plaats Batavorum niet Leiden of Valkenburg geweest kunnen zijn, als we toch even de traditie blijven volgen? De aanwezigheid van de Bataven in de Betuwe is zowel archeologisch, als op grond van geschreven bronnen, nooit aannemelijk gemaakt. Wat in Nederland ook steeds verzwegen wordt is dat in geen enkele klassieke bron te vinden is dat Batavorum identiek is met Noviomagus. Dat is een veronderstelling van historici die bepaalde teksten niet kennen. |
4. | Tekst van Tacitus, Historiae V,20. Tantumque belli superfuit, ut praesidia cohortium alarum legionum uno die Civilis quadripertito invaserit, decimam legionem Arenaci, secundam Batavoduri, et Grinnes Vadamque, cohortium alarumque castra, (...). Interim Germanorum manus Batavoduri rumpere incohatum pontem nitebantur; ambiguum proelium nox diremit. | Tacitus verhaalt dat Julius Civilis op dezelfde dag de Romeinen aanviel in Arenacum, Batavodorum, Grinnes en Vadam. Batavodorum is in de Nederlandse traditie Nijmegen. De 3 andere plaatsen heeft men (behoudens wat onbeholpen pogingen) in Nederland nooit kunnen localiseren. Ook het Bronnenboek slaat de locatie van deze plaatsen veelzeggend over. De rivier de Navalia, waar Julius Civilis zich uiteindelijk overgaf aan de Romeinen, is in Nederland nooit gevonden. Ook dit detail slaat het Bronnenboek over omdat het deze rivier nergens in de buurt van Nijmegen of in de Betuwe kan aanwijzen. De Navalia is de Nave in noordwest Frankrijk. |
5. | (98-117) [........ MILES COH(ortis) ..........(?) ULPI]a Novi[OMAGI (of -go) B]ATAVORUM [ANN(ORUM) (of: STIP(endorum)) X (of: XX)] VIII HIC S(itus) E[ST.....] MILES COH(ortis)con(ortis) [EIUSD(em) HE]RES SIBI P(osuit?) V[....] (of: P(er) V[..UM (?)]; of: P(ater) V[ivus (?) TITUL])UM (?) P[OS(uit)] Bogaers, BROB, p. 281-283. | In een tekst, gevonden in Budapest (Hongarije), met liefst 10 onbekende gegevens (zie de "?" en de woorden "of") meent Bogaers te kunnen concluderen dat het hier wel degelijk over Nijmegen handelt. "De toevoeging 'Ulpia' dankte Noviomagus aan keizer Marcus Ulpius Traianus (98-117), van wie het stadsrechten had gekregen. Het 'Ulpische' Noviomagus kon zich zo onderscheiden van andere steden met dezelfde naam, zoals het huidige Neumagen aan de Moezel in Duitsland en Noyon in Noord-Frankrijk. Maar het echte Ulpia Noviomagus was Neumagen bij Trier, dat van keizer Trajanus zijn familienaam mocht dragen. Er zijn meerdere teksten in het Bronnenboek aan te wijzen waarin het de naam Numaga of Noviomagus claimt voor Nijmegen terwijl duidelijk is dat er Neumagen bedoeld wordt. Zo is de z.g. Trajanuskop waar men in Nijmegen mee pronkt eveneens zeer omstreden. Zowel vindplaats als wie het voorstelt is onbekend. In Nijmegen heeft men er snel Trajanus van gemaakt, overigens zonder enig bewijs. |
6. | (98-180) [sedato sacr]UM T(itus) FL(avius) ROM[a]NUS ULPIA NOVIOMAGI BATAV(u)S DEC(urio) AL(ae) I FLAVIAE PRAEPOSITUS [COH(ortis) I BREUCORUM (?) - - -]. CIL III 5918b = CIL III 11936 = ER II 1332 (cf. Bogaers, BROB, p.278-281 | Gedenksteen gevonden in Pfünz (Beieren). Gedenkstenen van Bataven zijn in het hele Romeinse rijk gevonden van Engeland tot in Perzië (Iran). Net zo min als het elders iets zegt over de woonplaats van de overledene, zegt deze in Pfünz gevonden steen iets ten gunste van Nijmegen. Dat Ulpia Noviomagus Nijmegen zou zijn is een onbewezen en gratis aangenomen overtuiging van Bogaers. De namen Ulpia en Flavius hebben vermoedelijk betrekking op keizer Trajanus. Indien dat juist is, heeft de naam Ulpia Noviomagus betrekking op Neumagen bij Trier, aangezien Trajanus veldheer was in Germania Superior en niet in Nijmegen. Slechts op grond van het verkeerd interpreteren van de naam Noviomagus is Trajanus abusievelijk in Nijmegen terecht gekomen. Gezien de beschrijvingen van zijn veldtochten is hij zelf nooit zo noordelijk geweest, dus ook nooit in Nijmegen. |
7. | (na 117)
[D(is)] M(anibus)
[Ti(berio) Claudio Sa]turnino (h)ast(iliario)
[Ulp(ia (of: -iae)) Noviom]agi eq(uiti) [sing(ulari) Aug(usti) tur(ma) A]eli
Te[- - - vix(it) an(nos) XXIII [- - - ] CIL 06, 03284 = ER II 1335 (cf.Bogaers, BROB, p.286-287). | Dit in Rome gevonden grafschrift, zegt niets ten gunste van Nijmegen. CIL is Corpus inscriptionum Latinarum, VI of 06 zijn opschriften gevonden in de stad Rome. Deze opschriften vermelden plaatsen uit het hele Romeinse Rijk en bij grafstenen vermelden ze niets anders dan de woonplaats van de begravene. Dit opschrift zegt niets ten gunste van Nijmegen. |
8. | (ca.150-250)
DEAE HURSTRGE Ex P(raecepto) EIUS VAL(erius) SILVESTE[r] DEC(urio) M(unicipii) BAT(avorum) POS(uit) L(ibens) M(erito) Bogaers, BROB, p. 287-290 (AE 1958, 38= 1959, 10). | Dit opschrift, waarvan de godin Hurstrge onbekend blijft, is in 1954 gevonden in Kapel Avezaat. Grafstenen van Bataven zijn gevonden in het hele Romeinse rijk van Engeland tot in Perzië (Iran). Deze grafsteen zegt niets ten gunste van Nijmegen. BOGAERS J. E. Romeins Nederland. In Honderd eeuwen Nederland, blz. 153, verklaart de vondst aldus: ,,In 1954 is te Kapel-Avezaat, gemeente Zoelen (Neder-Betuwe) een klein altaar gevonden met een belangrijk opschrift: ,,....Silvester decurio Municipii Batavorum. . . . ". Met Municipium Batavorum kan moeilijk een andere plaats dan Nijmegen bedoeld zijn. Wanneer we nu de inscriptie van Pfünz in verband brengen met die van Kapel-Avezaat....". Bogaers stelt: kan moeilijk aan andere plaats dan Nijmegen zijn bedoeld. De interpretatie van de vondst heeft zich wel heel erg duidelijk op Nijmegen gericht, hoewel er geen enkel bewijs voor is. Men mag zich zelfs afvragen, waarom Silvester zijn altaar dan niet in Nijmegen heeft opgericht? Dezelfde denkfout zou men maken als men uit de vondst van Amerikaans wapentuig uit de Tweede Wereldoorlog ergens in Nederland, de conclusie zou trekken dat de Amerikanen dus in Nederland hebben gewoond. Ook graven van Amerikaanse militairen die over heel westelijk Europa terug te vinden zijn, om bij dit voorbeeld te blijven, tonen evenmin aan dat het hun woonplaats was. Margraten is net zo min een Amerikaanse stad, als Nijmegen een Bataafse. |
9. | (161-193)
D(is) M(anibus) T(ito) Aurelio A[- - -] Ulp(ia) Noviom[ago (of -gi) EQ(uiti) SING(ulari) A]UG(usti) TUR(mae) AELI RES[- - -] O V(ixit) A(nnos) XXV[- - -]IUS V[- - -]. CIL VI 32843 = ER II 1334 (cf.Bogaers, BROB, p.286-287 en Spiedel, p.103). | CIL is Corpus inscriptionum Latinarum, VI of 06 zijn opschriften gevonden in de stad Rome. Deze opschriften vermelden plaatsen uit het hele Romeinse Rijk en bij grafstenen vermelden ze niets anders dan de woonplaats van de begravene. Dit opschrift zegt niets ten gunste van Nijmegen. |
10. | (na 161) Ferrua, p.119, 88. | Aan deze tekst wordt nog gewerkt. |
11. | (na 161)
D(is) M(anibus) T(ito) AURELIO T(iti) F(ilio) ULP(ia) NOVIOMAG(o of -i) VINDICI EQ(uiti) SING(ulari) IMP(eratoris) N(ostri) TUR(ma) AEL(i) VERECUNDI VIX(it) ANN(os) XXIIX, MIL(itavit) ANN(os) XI. T(itus) AUR(elius) PLACIDUS HERES AMICO OPTIMO F(aciendum) C(uravit). CIL VI 3237 = ER II 1333 (cf.Bogaers, BROB, p.284-286) Aan de goddelijke schimmen. Voor Titus Aurelius Vindex, zoon van Titus, uit Ulpia Noviomagus, ruiter uit de garde van onze keizer, van de afdeling onder leiding van Aelius Verecundus. Hij heeft 28 jaar geleefd en is 11 jaar in dienst geweest Titus Aurelius Placidus, zijn erfgenaam, heeft (deze grafsteen) voor zijn beste vriend laten maken. | Deze grafsteen, gevonden in Rome, zegt niets ten gunste van Nijmegen. Grafstenen van Romeinse soldaten zijn in het hele Romeinse rijk gevonden van Engeland tot in Perzië (Iran). Net zo min als het daar iets zegt over de woonplaats van de begravene, zegt deze in Rome gevonden steen iets ten gunste van Nijmegen. Overigens was Ulpia Noviomagus Neumagen bij Trier. |
12. | (na 161) T(itus) Aur[- - -] Ulp[IA (of: IAE) NOVIOMAGO (of: -GI - - -] CIL VI 32819 = ER II 1336 (cf. Bogaers, BROB, p. 284-286) Wat geeft de Duitse bron als tekst op deze gedenksteen CIL 06, 32819 = Denkm 160? [D(is) M(anibus)] / T(ito) Aur[elio - - -] / Ulp[. | Dit in Rome gevonden opschrift, zegt niets ten gunste van Nijmegen. CIL is Corpus inscriptionum Latinarum, VI of 06 zijn opschriften gevonden in de stad Rome. Deze opschriften vermelden plaatsen uit het hele Romeinse Rijk en bij grafstenen vermelden ze niets anders dan de woonplaats van de begravene. Dit opschrift zegt niets ten gunste van Nijmegen. |
13. | (na 161) CIL VI 32821 = ER II 1337 (cf. Bogaers, BROB, p. 286-287). | CIL is Corpus Inscriptionum Latinarum, VI of 06 zijn opschriften gevonden in de stad Rome. Deze opschriften vermelden plaatsen uit het hele Romeinse Rijk en bij grafstenen vermelden ze niets anders dan de woonplaats van de begravene. Dit opschrift zegt niets ten gunste van Nijmegen. |
14. | (na 193) CIL VI 32627 = ER II 1331 (cf. Bogaers, BROB, p. 286-287). | CIL is Corpus inscriptionum Latinarum, VI of 06 zijn opschriften gevonden in de stad Rome. Deze opschriften vermelden plaatsen uit het hele Romeinse Rijk en bij grafstenen vermelden ze niets anders dan de woonplaats van de begravene. Dit opschrift zegt niets ten gunste van Nijmegen. |
15. | (ca. 200) [- - -]ARUS D(ecurio) M(unicipii) B(atavorum) [- - - pro (?)] MERCIBUS[conservandis - - - (?)] Bogaers, Numaga p.10-11 (cf. AE 1975, 630). | Zonder verdere uitleg wordt geclaimd dat het hier genoemde MB, volgens Bogaers dus Municipii Batavorum, Nijmegen is. Met twee vraagtekens in zijn opvatting laat Bogaers al merken hieraan sterk te twijfelen. Deze steen werd niet in Nijmegen gevonden, maar opgevist uit de Oosterschelde. De letterlijk tekst van regel 2 en 3 op de steen luidt overigens: --- ARVSDMB/ --- MERCIBVS/. Het overige heeft Bogaers er "bij bedacht". De "toelichting" van Bogaers in Numaga XIX 1972 p.10-11 luidt als volgt: "Het altaar is gewijd door iemand wiens naam (cognomen) eindigt op -arus, hoogst waarschijnlijk aan Nehalennia, [pro] mercibus [conservandis], opdat zij diens koopwaar zou beschermen. In principe is het mogelijk dat de dedicant identiek is met Hilarus, d(ecurio) M(unicipii) B(atavorum), die het boven besproken altaar aan Nehalennia heeft gewijd. Dit is echter niet zeer aannemelijk: het voorkomen van dezelfde persoon als dedicant op twee altaren uit een zelfde heiligdom zou een heel grote uitzondering zijn". Ofwel: de stelligheid van het Bronnenboek dat het hier over Nijmegen zou gaan is geenszins aannemelijk te maken.Klik hier voor een afbeelding van de betreffende gedenksteen. |
16. | (begin 3e eeuw) [D(is)] M(anibus) [...... R]omanae [ULPIA NOV]IOMAGI [........]us seve[rus eq(ues) R(omanus) PRA]efect(us) [coh(ortis) III B]atavo[rum] eq(uitatae) [CON(iugi) P]IEN(tissimae) [POSUI]t AE 1944, 97 (cf. Bogaers, BROB, p. 282-283, 285). | Het hier genoemde Ulpia Noviomagus wordt zonder verdere toelichting of uitleg als Nijmegen opgevat. De vindplaats van deze steen wordt ook hier niet vermeld, want ook deze steen werd niet in Nijmegen, zelfs niet in Nederland gevonden. Vindplaats is dan ook onbekend. |
17. | (227) In 1647 is in Domburg een altaar (uit 227?) gevonden toegewijd aan Nehalennia. De tekst op dit altaar luidde: DEAE NEHALENNIAE ARAM QUAM IN HO(norem) EIUS (?) HILARUS D(ecurio) M(unicipii) B(atavorum) OB MERCE(s) SUAS BENE CONS(er)VATAS VOVERA(t) (p)OSUIT L(ibens) M(erIto) ALBINO ET MAXIMO CO(n)S(ulibus). Bogaers, Numaga p.7-10 (cf. AE 1975, 646). Deze bronvermelding blijkt onjuist. Het moet zijn Numaga 1972/1 p.7-11! | In de gids bij de tentoonstelling van Deae Nehalennia, met een bijdrage van Bogaers, ontbreekt deze in Domburg gevonden tekst even veelzeggend als tekenend. Dit is blijkbaar de gebruikelijke wijze van selectief omgaan met teksten, wat in de historische geografie van Nederland gewoonte is. In Domburg en Colijnsplaat zijn altaren gevonden van inwoners van Keulen, Trier, Besançon, Rouaan, Bordeaux, Lyon en Norfolk (Engeland). Het vinden van inscripties in een havenplaats zegt hoogstens iets over waar de goederen vandaan kwamen of naar toe gingen en niet dat dit oord in een van de streken zou moeten liggen waarvan melding wordt gemaakt. Of Domburg of Colijnsplaats een bedevaartsoord was (men heeft er resten van een gebouw gevonden: loods? tempel?) is een even onzekere als nooit bewezen stelling. Het hier gevonden altaar van deze Bataaf zegt dus helemaal niets ten gunste van Nijmegen. |
18. | (ca. 400) Noviomagi. | Tekst 18 in het Bronnenboek bestaat slechts uit één woord: Noviomagi, waarbij als bron de "Tabula Peutingeriana" genoemd wordt. Er wordt niets gezegd over de overige plaatsen op die Peutingerkaart, of over de Nederlandse interpretatie van die plaatsen. Er wordt niets aangetoond en niets bewezen. Zo'n bron zegt dus niets ten gunste van Nijmegen. |