De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De Canon van Nederland.



De Canon van Nederland is een lijst van vijftig thema's ("vensters" genoemd) die chronologisch een samenvatting geeft van de geschiedenis van Nederland. De Canon werd in 2006 samengesteld in opdracht van de Nederlandse staat, ten behoeve van het geschiedenisonderwijs. De Canon van Nederland werd opgesteld door de commissie-Van Oostrom en werd op 16 oktober 2006 door de commissie aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kabinet-Balkenende III aangeboden.

Sinds 2017 is in het Nederlands Openluchtmuseum de overzichtspresentatie van de Canon te zien. In 2020 werd een vernieuwde versie gepresenteerd, waarbij een aantal vensters is gewijzigd.

In opdracht van de regering werd in 2006 de Canon van Nederland samengesteld. Dit speciaal voor het geschiedenisonderwijs. Een speciale hiervoor ingestelde commissie bepaalde welke vijftig zaken Nederlanders “in elk geval zouden moeten weten van de geschiedenis en cultuur van Nederland”.



In Archeobrief 2 van juni 2007 noemt Evert van Ginkel het mooi dat de limes in de Canon is gekomen, maar waarom meteen al zoveel fouten en omissies gemaakt in een kort stukje? Een tweedejaarsstudent van de VU of uit Nijmegen had daar korte metten mee kunnen maken.
De tekst van hoofdstuk 2 en 3 is geschreven door Marco Mostert, die hier nog minder dan een 'tweedejaars student' wordt genoemd. Hij zal deze teksten wel eenvoudig hebben gehouden ten behoeve van leerlingen van de basisschool. Maar afgezien van het eenvoudige taalgebruik, bevat de teksten ook veel onjuistheden. De teksten bevatten nog veel meer fouten dan Van Ginkel bedoeld zal hebben, immers het is het traditionele plaatje waar zowiezo al het nodige op aan te merken is. Veel van de hier genoemde zaken zijn gebaseerd op aannamen, veronderstellingen en onbewezen hypothesen.

De tekst van hoofdstuk 4 is geschreven door Raoul Bauer (cultuurhistoricus van de KU in Leuven -België), die evenals Mostert nog teveel de traditionele opvattingen hanteert waarin naast de nodige speculatie ook enkele onmiskenbare onjuistheden voorkomen. Opvallend is wel dat hij Nijmegen als paltsplaats van Karel de Grote niet meer noemt! Heeft de bekering zich dan toch ingezet? Waarom hebben ze dit stuk over Karel de Grote niet door een historicus uit Nederland of Nijmegen laten schrijven?

Ook Paul van Heijden (zelfs hij) had de nodige kritiek op de Canon.
In Archeologie in Nederland nr. 1-2018 schrijft hij: 'Zonder de hele canon-discussie over te willen doen, word ik steeds weer bevestigd dat zo'n idee van een natonale geschiedenis -in feite een negentiende eeuws concept- hopeloos verouderd is. De staatse Oranjes worden in lesmethoden steevast gepresenteerd als 'bevrijders', terwijl ze in Brabantse katholiek ogen 'bezetters' zijn. Om maar niet te spreken van Limburg, waar Holland in alle opzichten verder weg ligt dan Duitsland of België.
Van der Heijden pleit daarom voor een meer regionale geschiedenis. De weg naar historisch besef begint niet bij de canon, maar in de regio, schrijft hij.

De visie van Albert Delahaye.
Albert Delahaye heeft zich nooit bezig gehouden van de Canon van Nederland, aangezien die in zijn tijd nog niet bestond. Maar de onderwerpen in die Canon in de hoofdstukken 2, 3 en 4 omvatten wel precies de perioden die Delahaye ter discussie heeft gesteld. Hoofdstuk 2 is de Romeinse limes (47-circa 400), hoofdstuk 3 is Willibrord (658-739) en hoofdstuk 4 is Karel de Grote (circa 742-814). Deze perioden zijn allom bekend door de schoolplaten van Isings.



Zie verder bij de Romeinen in Nederland.



Zie verder bij St.Willibrord.



Zie verder bij Karel de Grote.




Bestel en lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

Canon Ook de herijkte Canon bevat de nodige onvolkomenheden en traditionele fouten. De Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy is de voorzitter van de commissie die de Canon moest herijken. Maar kan dat verwacht worden van een traditioneel historicus? Waarom wordt in die commissie geen historicus opgenomen die de traditionele fabels eens kan doorbreken? En die traditionele fabels zijn er voldoende, zoals het verblijf van Karel de Grote in Nijmegen, St.Willibrord in Utrecht en Bonifatius die in Dokkum vermoord zou zijn.
De historici zijn ook niet tegen de Canon die ze zelf hebben samengesteld, maar tegen de verplichting! Waarom dan? Bemoeizucht? Of weten ze dat die Canon niet deugd! Zie knipsel hiernaast. Klik op het knipsel voor een vergroting.

Belangrijk om te weten....
De Canon van Nederland is samengesteld aan de hand van de traditionele opvattingen over de geschiedenis van Nederland. Veel teksten staan ter discussie aangezien recentere bevindingen er niet in zijn meegenomen. Ook alle argumenten die Albert Delahaye en anderen op de Canon hebben, zijn in de uiteindelijke uitgave niet terecht gekomen.

De canon van de commissie-Van Oostrom moest richting geven aan het geschiedenisonderwijs in het lager onderwijs en de eerste twee klassen van het voortgezet onderwijs. Scholen zijn echter niet verplicht zich aan de canon te houden. De canon bevat een serie belangrijke historische gebeurtenissen, personen, teksten, kunstwerken en voorwerpen uit de vaderlandse geschiedenis.

Volgens de redactie van de Canon (bij monde van voorzitter Hubert Slings) is de heer Van Oostrom niet langer bij de Canon van Nederland betrokken. Waarom zou hij zich teruggetrokken hebben?
De commissie die de huidige Canonteksten heeft samengesteld kent ook opvattingen die u noemt, stelde Slings. Ik had de commissie een uitgebreide mail gestuurd met enkele prangende vragen, die helaas niet beantwoord werden. De commissie heeft ervoor gekozen om haar teksten te handhaven, stelde Slings. Volgens de heer Slings zijn deze gebaseerd op recente breed gedragen wetenschappelijke literatuur.
....maar wat blijkt?
Die 'recente wetenschappelijke literatuur' blijkt voor de hoofdstukken 2 en 3 te bestaan uit bijdragen van Marco Mostert (zie daar). Zie in de kolom hiernaast wat Evert van Ginkel over Mostert schrijft. Die literatuur blijkt helemaal niet recent en verre van wetenschappelijk. Het gaat over 'literatuur' uit de voorbije eeuwen, wel nageschreven tussen de jaren 2009 en 2016, maar waarin niets nieuws wordt vermeld. Marco Mostert schrijft slechts de traditionele opvattingen na. Op een flink aantal punten slaat hij de plank dan ook volkomen mis. Zie de kolommen B hieronder.
Je vraagt jezelf dan ook terdege af waaruit de deskundigheid van de redactie van de Canon blijkt. Geen wonder dat de Canon op veel scholen niet als leidraad gevolgd wordt. De verschillende docenten blijken beter geïnformeerd dat de zogenaamde deskundige commissie.

We bespreken hier alleen de hoofdstukken 2, 3 en 4, aangezien dit de perioden zijn die Albert Delahaye ter discussie heeft gesteld. Hieronder wordt in de kolommen naast de tekst uit de Canon van 2014 (links) de opmerkingen en het commentaar gegeven (rechts), niet alleen vanuit de visie van Albert Delahaye, maar ook uit bevindingen van anderen.

En als er al zoveel aan te merken is op die eerste hoofdstukken vraag je jezelf af hoe het met de rest van Canon is gesteld? Ook op andere onderdelen is het nodige aan te merken. Conclusie: weg met die Canon!

De (doorlopende) nummering is bedoeld om teksten makkelijk terug te kunnen vinden. Geef je vragen en opmerkingen door via e-mail .
Zolang men schaamteloos Vikinkje of Romeintje speelt, heeft men van de geschiedenis niet veel begrepen. Je kunt je toch ook niet voorstellen dat men slavenhandelaartje gaat spelen?


A. De tekst van de Canon in hoofdstuk 2: de Romeinse Limes.
B. De opvatting van Delahaye en correcties in de geschiedenis.
1a. Er bestaat een dertiende-eeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart uit de derde eeuw, waarop linksboven het Nederlandse deel van de Rijn is te zien, met een aantal namen van de forten die de Romeinen daar bouwden ter bescherming van hun rijk. Die forten vormden samen de Iimes, de grens van het Romeinse Rijk. Nederland lag in de Romeinse tijd letterlijk in de marge van de beschaving. 1b. Over de Peutingerkaart kunnen we kort zijn: er is geen enkel bewijs dat die kaart uit de 13e eeuw stamt of een kopie zou zijn van een kaart uit de 3e eeuw. De Peutingerkaart is een falsum. Zie verder bij de Peutingerkaart. Dat er een deel van Nederland op zou staan is een fabel. Vlak onder dat deel, dat de Betuwe zou zijn, ligt onmiskenbaar Noord-Frankrijk. Brabant en België zouden overgeslagen zijn, terwijl nergens anders op de Peutingerkaart grote gebieden werden overgeslagen.
2a. In het centrum van Utrecht markeert een smalle gracht de plaats waar ooit de grens van het Romeinse keizerrijk lag. De Kromme Nieuwegracht, toen een tak van de Rijn die werd gecontroleerd door Romeinse soldaten, is nu slechts een van de grachten die de stad doorsnijden. Maar precies hier, vlak bij de huidige Dom, liep de limes, de grens tussen de gebieden die de Romeinen onder hun gezag hadden gebracht en die gebieden die niet door hen bestuurd werden. 2b. In Utrecht, dat niet op de Peutingerkaart staat, is de loop van de oorspronkelijke Rijn nog steeds een vraagteken. Was het de 'nieuwe gracht' of toch de 'oude gracht'? Volg je de loop van de Rijn naar Katwijk dan lag het Romeinse fort aan de overzijde van de Rijn, dus buiten het Romeinse rijk. Was daar dan het 'trajectum', de oversteekplaats? Zie ook bij 25b. In Utrecht is geen Romeinse weg gevonden. Het Romeinse Castellum dat onder het Domplein is teruggevonden, lag niet aan de Rijn. Waar de Romeinse weg naar Utrecht gelopen heeft, is ook nog steeds onbekend. Natuurlijk bestaan er enkele hypothesen, maar dat zijn speculaties.
Hiernaast de 'oudste'(?) kaart van Utrecht (klik op de afbeelding voor een vergroting).
3a. In de tweede eeuw kon men deze limes naar het oosten toe vervolgen Rijnopwaarts, tot Koblenz, en vervolgens over land tot aan de Donau; naar het westen toe werd hij voortgezet aan de overzijde van de Noordzee, waar Hadrian's Wall Romeins Brittannië beschermde tegen de barbaren in het noorden van de Britse eilanden. 3b. In geen enkele klassieke Romeinse bron wordt het woord 'limes' gebruikt. Dat is een verzinsel van latere historici. Bovendien is vastgesteld dat de Rijn geen grens vormde, maar een bewaakte transportroute was. Lees hier meer over de ware geschiedenis van de Limes.
4a. De gebieden die in de Lage Landen werden gemarkeerd door de limes hoorden tot de provincie Germania Inferior, met als hoofdstad Keulen. 4b. Deze opmerking sluit dus uit dat de zuidelijke nederlanden tot Gallia behoorde, wat zeer juist is. Naast Keulen wordt in de bronnen Boulogne-sur-Mer als hoofdstad van Germania Inferior genoemd, nadat de Romeinen de lage landen verlaten hadden.
5a. Waar de Iimes precies lag, werd bepaald door de bodemgesteldheid en andere geografische omstandigheden, maar ook door de lotgevallen van het Romeinse Rijk. De rivier de Rijn, die in de eerste eeuw voor Christus door Julius Caesar was aangewezen als grens van het Rijk, had verschillende vertakkingen in de noordelijke Nederlanden. In deze modderige delta was het niet zonder meer duidelijk welke tak van de Rijn als grens zou dienen. Bovendien waren er verschillende plannen geweest om de Romeinse invloed naar het noorden uit te breiden. 5b. Julius Caesar heeft nooit de Rijn aangewezen als grens. Hij is nooit zover noordelijk geweest. Lees hier meer over Julius Caesar.
De hier genoemde 'modderige delta' is maar al te waar, waardoor volstrekt onduidelijk is welke drie (3!) monden de Renus had volgens de klassieke bronnen. In die teksten wordt overigens nergens de Rijn genoemd, maar de Renus. Soms wordt de IJssel of de Waal genoemd als tweede of derde monding, maar beide rivieren bestonden niet in de tijd van Caesar. Lees hier meer over de Renus, de IJssel en de Waal.
6a. Zo probeerde Drusus, de stiefzoon van keizer Augustus, in 12 voor Christus met Bataafse hulptroepen de situatie met de Germanen tot aan de Elbe te kalmeren. De Friezen boden geen tegenstand van betekenis, mede omdat ze politiek slecht georganiseerd waren. Drusus sloot een verdrag met hen dat hen verplichtte om hem te vergezellen op zijn tocht langs de Noordzee. Er werd op een voor ons onbekende plaats, Flevum, een fort gebouwd in het Friese gebied om de Friezen in toom te kunnen houden. Drusus probeerde alle rivieren die in de Noordzee uitkwamen te controleren met behulp van garnizoenen. 6b. Voor het verblijf van de Romeinen in de jaren vlak vóór en vlak na het begin van de jaartelling zijn geen bewijzen te vinden in de geschiedenis. Het zijn slechts aangenomen speculaties. Lees hier meer over de ware geschiedenis van Germania en de geschiedenis van Drusus. Lees ook welke opvattingen men hanteert over de eerste Romeinse bezetting in Nijmegen onder Augustus.
7a. De nederlaag van de Romeinse legioenen van Varus in het Teutoburgerwoud in het jaar 9 maakte een voorlopig einde aan deze Romeinse expansiepolitiek; de expeditie van Corbulo in het jaar 47 was het definitieve einde. 7b. Lees hier meer over de ware geschiedenis van de Varusslag, die zich niet in midden Duitsland heeft voorgedaan, maar ergens aan de kust, zoals blijkt uit de latere veldtochten van Germanicus.
8a. We weten niet met zekerheid waar Flevum lag. Wel zijn er bij Velsen, waar het Oer-IJ, een tak van de Rijn, in de Noordzee stroomde, resten gevonden van een Romeins havenfort. De zuidelijke tak van de Rijn die via het huidige Utrecht en Leiden in de Noordzee uitmondt, werd uiteindelijk gekozen als grens. Langs de limes werden militaire nederzettingen gesticht van verschillende grootte en vorm. 8b. In Nederland bestaan liefst 13 verschillende locaties van Castellum Flevum. Dan zijn er minstens 12 fout en die 13de is ook onjuist. Men weet gewoon niet war het lag. Castellum Flevum lag -de naam zegt het al- aan het Flevum en het Flevum was een zeebaai in Frans-Vlaanderen. Lees hier meer over de ware geschiedenis van Castellum Flevum.
9a. Nijmegen was strategisch gezien de belangrijkste van deze nederzettingen; hier waren legioenen gestationeerd. Langs de Rijn werd een serie castelIa (forten) gebouwd, op een afstand van enkele kilometers van elkaar. Sommige van die castelIa zijn nadien door de zee verzwolgen, of door rivieren die hun bedding verlegden. De ruïnes van andere castelIa bleven nog zeer lang zichtbaar. 9b. Hier worden enkele onjuistheden opgesomd. Er is slechts van één legioen werkelijk iets bekend en wel van het Tiende Legioen dat tussen 70 en ca.104 in Nijmegen gelegerd was. Van andere legioenen is niets bekend dan wat speculaties op grond van enkele dakpannen of scherven waarop een legioen vermeld werd. Of dat legioen hier werkelijk geweest is pure speculatie op grond van die toevallig gevonden dakpan.
Dat de forten op enkele kilometers van elkaar lagen is ook onjuist. Van veel forten is namelijk niets teruggevonden, van andere is de afstand tot de volgende meerdere tientallen kilometers. Er is er volgens de tradities ook slechts één castella door de zee verzwolgen, namelijk de Brittenburg. Dat de ruïnes van castelIa nog zeer lang zichtbaar bleven is ook speculatie. Wel waren deze ruïnes nog langere tijd steengroeven van gratis bouwmateriaal, maar dan hebben we het over de late middeleeuwen. Voor die tijd werd in Nederland nergens in steen gebouwd. Veel van die ruïnes lagen onzichtbaar onder de grond. Dat het hergebruik van Romeins bouwmateriaal tot een grote verspreiding heeft geleid, wordt bij opgravingen en dateringen steeds vergeten (of verzwegen!).
10a. Opgravingen hebben aangetoond dat het castellum van Valkenburg (bij Leiden) wel vijf of zes keer herbouwd is. Het was gebouwd op het kruispunt van de route langs de linker Rijnoever en een andere route die de voet van de duinen volgde. Om het fort werd een aarden wal met een palissade opgeworpen; die verdedigingswerken omsloten een gebied van 100 bij 125 meter. Naast het castellum floreerde een burgernederzetting. Iets verder, langs de Romeinse weg, kon men graanschuren, een wachttoren en mogelijk enkele heiligdommen vinden. Rond het jaar 180 werd het castellum weer eens herbouwd: de muren en het hoofdkwartier van steen, de andere gebouwen van hout. In de vierde eeuw was een deel van het castellum nog altijd in gebruik. Toen de Romeinen definitief vertrokken, hebben de lokale bewoners het verlaten castellum als steengroeve gebruikt. 10b. Van de hier genoemde wegen zijn slechts enkele stukjes teruggevonden, die behalve van vorm zijn, ook uit verschillende perioden stammen. Zie daarvoor Archeobrief 1 van maart 2011. Wat over de burgerlijke nederzetting wordt vermeld, is voor het grootste deel speculatie ofwel onbewezen hypothesen. Het zou zo geweest kunnen zijn...., maar dat is gebaseerd op andere castella uit het buitenland!
11a. De limes vormde de grens van het Romeinse Rijk en Romeinse ruïnes boezemden nog eeuwen later ontzag in. Maar deze grens was geenszins ondoordringbaar. Het grensgebied was vooral een plaats waar vertegenwoordigers van de 'inheemse' culturen de Romeinen konden treffen. Er vond uitwisseling plaats, van voedsel en vee, maar ook van producten van kunstnijverheid, en zelfs van religieuze ideeën. Soms leek het erop alsof de limes meer een ontmoetingsplaats was dan een grens die met militaire middelen werd bewaakt. 11b. Dat de Romeins grens ontzag inboezemde is onzin. De 'grens' werd regelmatig overschreden, zowel door de Romeinen zelf, als door de "Germanen'. Zoals meerdere historici hebben geconcludeerd ging er van 'volkeren over de grens' geen enkele dreiging uit. Zie wat A.W.Byvanck erover schrijft. Zie ook bij Romeinen en Germanen verleggen grenzen.
12a. De bevolking van de gebieden aan weerszijden van de limes was gemengd. Door het optreden van Caesar was een groot deel van het zuiden van Nederland een politiek machtsvacuüm geworden, en sommige gebieden waren mogelijk min of meer ontvolkt. Nieuwe groepen hadden de opengevallen plaatsen ingenomen. De Cananefaten leefden in het gebied tussen de Oude Rijn in het noorden en de Nieuwe Maas in het zuiden. Ten oosten van hen leefden de Bataven, die wellicht een Keltische taal spraken. Zij waren nieuwelingen, die veel en intensief met de Romeinen samenwerkten. Zo zijn er Bataven bekend die aan Hadrian's Wall als legionair dienden, maar Bataafse legionairs vinden we ook in Pannonnië (het huidige Hongarije). Er is een grafgedicht bekend van een van hen, waarin de overledene in perfect Latijn opschept over zijn militaire vaardigheden. Zo was hij in staat om onder het oog van de keizer het diepe water van de brede Donau over te zwemmen 'en dat in volle wapenrusting'. Hij besluit: 'Zou iemand mijn prestaties kunnen evenaren? Ik denk van niet, maar als het lukt, bedenk dan wel: ik heb het voorbeeld gegeven, ik was de eerste.' De romanisatie van de Bataven was geslaagd. 12b. Over de herkomst van volkeren bestaan meerdere opvattingen. Wat hier geschreven wordt is gewoon de traditionele opvatting voorzien van enkele onbewezen aannamen. De Bataven worden traditioneel in de Betuwe geplaatst, wat gebaseerd is op de niet begrepen en onjuist toegepaste tekst van Tacitus. Lees hier meer over die tekst van Tacitus in Historien IV.12.3.. De Bataven woonden in Frans-Vlaanderen waar Béthune hun hoofdstad was. Lees hier de ware geschiedenis van de Bataven. Dat de Bataven in de Romeinse legers dienden is zeker waar, maar zij dienden al in de legers voordat er ook maar één Romein in Nederland geweest was en zijn dienden nog steeds in de legers toen de Romeinen allang uit Nederland verdwenen waren. Waren ze vanuit de Betuwe vrijwillig dienst komen nemen? Momenteel is men er ook steeds meer van overtuigd dat de Betuwe te klein was en te weinig inwoners gehad heeft om hele contigenten Romeinse legionairs te kunnen leveren. Lees daarover meer in Archeologie Magazine nr.4 uit 2020.
13a. Ten noorden van de limes leefden de Friezen, met wie de Romeinen doorgaans ook goede betrekkingen onderhielden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het schrijfplankje dat in 1917 bij het afgraven van een terp in het Friese Tolsum werd gevonden. Er staat een tekst op uit het jaar 29, over een schuldenaar die belooft om aan een slaaf geld terug te betalen. De belofte is in het Latijn gesteld, en er worden twee getuigen genoemd: een officier van het in Xanten gelegerde Tiende Legioen, en een Bataaf in Romeinse dienst, Munnio. Hoe het schrijfplankje in Tolsum, ver ten noorden van de limes, terechtkwam, is onbekend; duidelijk is wel dat volgens de regels van het Romeinse recht op schrift gestelde beloften op de oevers van de Rijn verbijsterend snel ingeburgerd moeten zijn geraakt. 13b. Dat de relatie met de Friezen goed was blijkt niet uit de opstand van de Friezen en de voortdurende strijd. Lees meer over de Friezen, die ten noorden van de limes leefden, al was dat in Vlaanderen.
Over het plankje van Tolsum lees je meer bij het de Friezen, maar ook in Wee de Overwonnenen en in enkele andere hoofdstukken op deze website. Zolang er niet bekend is hoe het plankje in Tolsum terecht kwam, is de rest speculatie. Het is zeker niet zo dat het van een Bataaf is geweest en dat die al Latijn sprak, schreef of begreep.
14a. Nederland leefde voorspoedig en zonder noemenswaardige gebeurtenissen onder de hoede van het Romeinse leger en de inheemse elites, totdat in de tweede helft van de derde eeuw nieuwe groepen hun opwachting maakten. Onder hen bevonden zich de Franken en Saksen. Het zou tot rond 290 duren voordat het de Romeinen lukte in het Nederlandse rivierengebied orde op zaken te stellen. Maar in de vierde eeuw ging het definitief mis. De limeslangs de Rijn werd in feite opgegeven toen keizer Julianus zijn goedkeuring gaf aan de vestiging van de Salische Franken binnen de voormalige rijksgrenzen; de limes werd toen verlegd van de Rijn naar de Waal. In de Oudejaarsnacht van 406 vond een ware invasie door binnendringende stammen plaats. Dat was althans de indruk van de tijdgenoten. Achteraf gezien bleek dit het definitieve einde van Romeins Nederland. 14b. Rond 260/270 verlieten de Romeinen hun forten in laag-Nederland niet door invallende Franken of Saksen, maar vanwege het opkomend water. Zie bij Transgressies. De Franken en Saksen woonden sinds tijden al binnen het Romeinse Rijk aan de kust van Het Kanaal. Zie verder bij Franken en Saksen. De hier genoemde ware invasie van binnendringende stammen ofwel de grote volksverhuizing heeft zich nooit voorgedaan dan slechts in d hoofden van historici die onjuist geplaatste volkeren op de juiste plek wilden krijgen. Zie bij de grote volksverhuising en bij Romeinen en Germanen verleggen grenzen.
15a. De macht van Rome werd dan wellicht niet meer gevoeld, de herinnering aan de keizers was niet verdwenen. Het castellum van Utrecht was een van de kleinere militaire nederzettingen geweest. Maar eeuwen na het vertrek van de Romeinen kon het nog steeds de Romeinse aanwezigheid symboliseren. De Frankische koning Dagobert I (†639), een afstammeling van degenen die het onder de Salische Franken voor het zeggen hadden gehad, liet binnen het voormalige fort een kerkje bouwen. Daarmee suggereerde hij continuïteit tussen het Romeinse Rijk en het koninkrijk van de Franken. Hij liet zo bovendien zien dat hij een koning was wiens legitimiteit niet alleen op wapengekletter was gebaseerd, maar ook op het gezag van Rome - en op de christelijke religie die in de Romeinse wereld inmiddels wortel had geschoten. 15b. Dat de Frankisch koning Dagobert I in Utrecht of Nederland was, is dan wel aangenomen, maar nooit feitelijk bewezen. Het hele verhaal is gebaseerd op de hypothese dat Utrecht het Trajectum van St.Willibrord was. Van een kerkje van Dagobert is in Utrecht nooit iets gevonden. Lees meer in bij St.Willibrord.

A. De tekst van de Canon in hoofdstuk 3: Willibrord.
B. De opvatting van Delahaye en andere correcties in de geschiedenis.
16a. In het jaar kwam de Angelsaks Willibrord met twaalf metgezellen na een reis per schip uit het noorden van Engeland via de Noordzee, het Flevo en de Vecht, in Utrecht aan. Onder het welwillend oog van Frankische strijders, die vlak daarvoor de heidense Friezen hadden afgelost als machthebbers, kwamen deze missionarissen aan land. 16b. Opvallend is dat Katwijk hier niet met naam genoemd wordt. Willibrord kwam aan land in Gravelines in Frans-Vlaanderen. Dat is niet alleen de opvatting van Franse en Duitse historici, maar ook van Echternach. Die Frankische machthebbers verbleven in Frankrijk en niet in Nederland. Dat is maar aangenomen nadat men meende dat Utrecht het Trajectum uit de klassieke bronnen was.
17a. Maakten zij werk van hun aankomst door zich te hullen in kostbare liturgische gewaden, met gouden en zilveren voorwerpen in hun handen en met boeken die het woord Gods behelsden, plechtig zingend en statig voortschrijdend naar hun eerste onderkomen in het voormalige Romeinse fort?
We weten het niet zeker, maar van andere missionarissen wordt vermeld dat zij de heidenen trachtten te overdonderen met visuele, betekenisvolle symbolen - ook al was de betekenis daarvan hun publiek nog onbekend.
17b. St.Willibrord was een Benedictijn wat inhield dat hij de gelofte van armoede had afgelegd. Benedictijnen bezaten geen rijke kleding en kostbare voorwerpen. Het is net zo'n grote fabel als zou Willibrord een paard gehad hebben. Ook een paard was bezit van rijken, niet van armoedig levende Benedictijnse monniken.
Wat hier 'we weten het niet zeker' wordt genoemd geldt voor meer nonsens in dit verhaal over St.Willibrord. Het is hetzelfde onzinverhaal dat hij putten sloeg waaruit spontaan bronwater kwam (hij was Mozes niet) of Bonifatius met één slag een heilige eik omhakte. Alsof het volk dat zou accepteren, dat hij hun heilige eik zou omhakken.
18a. De komst van Willibrord had een voorgeschiedenis. In grote delen van Brittannië waren na het vertrek van de Romeinen de van het Europese vasteland afkomstige Angelsaksen de nieuwe machthebbers geworden. Zij werden vanuit het noorden tot het christendom bekeerd door de Ieren, die al eerder christelijk waren geworden, en vanuit het zuiden door een uit Rome afkomstige missie, die begon met de kerstening van de koning en het volk van Kent. In 597 legde de missionaris aldaar, Augustinus van Canterbury, de basis voor de Engelse kerkelijke organisatie. De Angelsaksische christenen herinnerden zich hun herkomst, en ze vonden het van groot belang dat hun heidense verwanten op het Europese continent ook gekerstend zouden worden. Binnen het door de Ieren geïnspireerde christendom zoals dat in het noorden van Brittannië bekend was, kenden de monniken de gewoonte om huis en familie te verlaten, om als pelgrim in den vreemde het woord Gods te verkondigen. Al vrij snel kwamen Engelse geestelijken vanuit Noord-Engeland naar het land van de Friezen en Saksen. 18b. Het is opvallend dat hier die voorgeschiedenis van St.Willibrord wordt genoemd. En juist die voorgeschiedenis wordt in de nederlandse traditie verzwegen. Immers vóór St.Willibrord zijn er enkele predikers onder de Fresones (Friezen) geweest. Directe voorgangers van en samenwerkers met St.Willibrord in de prediking onder de Frisones waren: St.Amandus, St.Eloi (biischop van Noyon), St.Wulfram (bisschop van Sens en van Abbeville), St.Suitbert, St.Wigbert, St.Egbert, St.Wilfried. Deze zendelingen en bisschoppen naast St.Willibrord, in Frankrijk over- en overbekend, zijn onmogelijk in Utrecht te plaatsen, wat in Nederland ook nooit gedaan is. Het geeft meteen de valsheid van de Utrechtse traditie aan die men steeds met St.Willibrord laat beginnen, terwijl er tevoren al een kerkje van Dagobert stond (dat overigens in Utrecht nooit gevonden is).
19a. Het bekeren van de Friezen werd enigszins vergemakkelijkt doordat de Angelsaksen een taal spraken die verwant was aan talen en dialecten die in de noordelijke Nederlanden werden gesproken. Maar toch bleef het een zeer moeilijke klus. Een collega van de Angelsaksische missionarissen, de Frankische Wulfram, had de Friese koning zover gekregen dat hij gedoopt wilde worden. Op het moment dat hij zijn voet in de doopvont wilde zetten om ondergedompeld te worden vroeg deze Radbod waar in het hiernamaals de meeste koningen, prinsen en edelen van de Friezen zouden vertoeven. In de hemel of in de hel? Wulfram antwoordde dat die ongedoopte heidenen in de hel te vinden waren. Toen Radbod dat hoorde, 'trok hij', zo wordt verteld, 'zijn voet terug, zeggende dat hij het gezelschap van zijn voorgangers, de vorsten der Friezen, niet wilde ontberen om met een klein aantal armen in dat he-melse koninkrijk te zitten'. Verandering van religie was zeker niet alleen een individuele, maar ook een sociale en politieke aangelegenheid. 19b. Het is wel leuk dat hier vermeld wordt dat de Friezen een verwante taal spraken als het Angelsaksisch. het is zelfs sterker: het was dezelfde taal. Lees meer over de talen bij het Diets, dat aan de grondslag lag van het Nederlands, het Fries en ook het Engels. Het verhaal van St.Wulfram is het zoveelste bewijs dat die geschiedenis zich in Noord-Frankrijk thuis hoort. Het is toch onbegrijpelijk dat de bisschop van Sens in Noord-Holland een Friese Koning kwam dopen? Lees meer over St.Wulfram bij Medemblik waar dit verhaal zich volgens de Nederlandse traditie voordeed. Het was dus ook niet in Friesland zelf! Dat er ooit een koning of een elite bestaan heeft in Friesland is eveneens een hypothese die met geen enkel gegeven bewezen is. Lees meer over die vermeende Friese koning in het hoofdstuk over de Friezen.
20a. De kerstening van de noordelijke Nederlanden had pas kans van slagen toen de Frankische machthebbers, die zich met de ware christelijke godsdienst identificeerden, de missionarissen te hulp kwamen met gewapende escortes. Zij hoopten bovendien dat een verandering van religie de Friezen het Frankische gezag zou doen accepteren. Rond 689 was de Frankische hofmeier Pepijn II bezig met het pacificeren van de delta van de Rijn. Toen vond de slag bij Dorestad plaats, waarin de heidense koning Radbod verslagen werd. Het kan haast geen toeval zijn dat een jaar later, in 690, een nieuwe Angelsak-sische missionaris zijn opwachting maakte. Die missionaris was Willibrord. 20b. De slag bij Dorestad vond plaats in Noord-Frankrijk, waar de Franken de machthebbers waren geworden na het vertrek van de Romeinen. Hun hoofdstad was Doornik. De Friezen in het klassieke Frisia aan de kust van Vlaanderen accepteerden het gezag van de Franken niet, wat tot verschillende veldslagen heeft geleid en zelfs tot de moord op Bonifatius die zij zagen als een vertegenwoordiger van het Frankisch gezag. De bekendste veldslag was die van Karel Martel bij Vinciacum. Zie verder bij 29b.
21a. Willibrord was geboren in 658, en groeide op in het klooster Ripon, ten noorden van York. Hier leerde hij zowel de Romeinse als de Ierse varianten van het christendom kennen. Hij sloot zich een aantal jaren aan bij de Engelse gemeenschap van Rath Melsigi in Ierland, maar keerde vervolgens weer terug naar Northumbria. Toen nieuws over de politieke ontwikkelingen op het Europese vasteland Engeland bereikte, gaf abt Egbert Willibrord in 690 de opdracht de Friezen te bekeren. Willibrord vestigde zich in Utrecht, dat vlak daarvoor nog een belangrijk steunpunt van de Friese koningen was geweest, en begon zijn werk onder de heidenen in het huidige Zeeland, Zuid- en Noord-Holland, maar ook aan de noordgrens van het Friese gebied, op Fositesland, waar hij door een storm terecht was gekomen. 21b. Het verhaal van de aankomst van St.Willibrord in Katwijk is een fabel uit de 17e eeuw. De traditonele opvatting dat Willibrord in Grevelingen in Zeeland aan land kwam is het gevolg van een misverstand met de ware aankomstplaats in Gravelines in Frans-Vlaanderen. Is het niet opvallend dat St.Willibrord zelf schreef dat hij aankwam in Francia en dat de kerk in Gravelines het patronaat van St.Willibrord heeft? Het is bovendien een feit dat Pepijn III (Minus=de Jongere; traditioneel foutief vertaald met 'de Korte'), de zoon van Karel Martel en de vader van Karel de Grote, door St.Willibrord te Soissons werd gedoopt! Je vraagt je dan ook af wat die bisschop van Utrecht daar in Noord-Frankrijk te zoeken heeft. Lees meer over St.Willibrord.
22a. Volgens het Leven van Willibrord, geschreven aan het eind van de achtste eeuw door Alcuin, vernielde de missionaris op Walcheren 'een heiligdom van het oude bijgeloof'. Op Fositesland, beschreven als een heilige plaats, doopte hij in een heilige bron en slachtte hij dieren die aan de god Fosite gewijd waren. Toen de heidenen zagen dat de god daar helemaal niets tegen deed, vertelden ze dodelijk verschrikt aan koning Radbod. die zich in deze contreien had teruggetrokken, wat ze hadden meegemaakt. De koning was kwaad en besloot Willibrord op rituele wijze door het werpen van het lot aan te wijzen om de dood te ondergaan. Dat ging als volgt in zijn werk: men sneed staafjes uit twijgjes van vruchtbomen, waarin tekens werden gekerfd. De staafjes werden op een witte doek geworpen, waarna de priester of een familiehoofd (in dit geval misschien Radbod zelf) er driemaal één op goed geluk trok; de tekens werden vervolgens geïnterpreteerd. Drie dagen lang was men met de loterij bezig; slechts één (on)gelukkige ontving de martelaarskroon. 22b. Er bestaan van St.Willibrord 36 oorspronkelijke (klassieke) levensbeschrijvingen (vitae) afkomstig uit Frankrijk (de oudste), België, Luxemburg of Duitsland. Geen enkele is afkomstig uit Nederland. De eerste Hollandse schrijver die over St.Willibrord schrijft, was Melis Stoke tussen 1289 en 1305. In de opeenvolgende levensbeschrijvingen staat steeds meer fabels, legenden en wonderen. De fabel over Walcheren, ging overigens over Walacria in Frans-Vlaanderen. St.Willibrord zal overigens nooit een 'heiligdom' van de inlanders vernield hebben. Daar was hij te vredelievend en te begripvol voor, tenminste volgens Bonifatius die radikaler was, wat hem uiteindelijk ook het leven kostte. Het hier genoemde Fositesland was niet Ameland of Helgoland in Denemarken, maar Fosseux in Artois.
23a. Willibrord zelf kreeg daarop toestemming om het christendom te prediken. Dat had succes, want in Noord- en Zuid-Holland bestaat nog altijd een serie kerkjes, van Vlaardingen in het zuiden tot Hargen in het noorden, die met zekerheid door Willibrord zijn gesticht. In de naam van sommige van deze plaatsen klinkt de oude heidense betekenis nog steeds door, zoals in Hargen, waarin het woord 'harag' (heiligdom) verborgen zit, of Heiloo, een samenstelling van 'heilig' en 'lo' (bos). 23b. Dat succes is een onbewezen aanname. Immers vóór 1559 is van enige officiële verering van Sint Willibrord, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Noord-Nederland geen spoor te bekennen. Van devotie tot Willibrord, Bonifatius, Lebuinus, Plechelmus, Odulphus, Jeroen of andere 'Nederlandse' heiligen vernemen wij in de gehele middeleeuwen niets. (Bron: L.J.Rogier, II p.763). Over de kerkjes in Holland lees je meer in het hoofdstuk over Kerken in Noord-Holland. Pas in de 14e eeuw (in 1301) vraagt en krijgt Utrecht voor het eerst relieken van St.Willibrord vanuit Echternach. De argumentatie "omdat zij er geen bezat" geeft duidelijk aan dat de traditie toen pas voor het eerst opkwam. In de middeleeuwen was een heiligenverering zonder relieken ondenkbaar. Een verering van St.Willibrord heeft in Utrecht vóór de 14e eeuw dus helemaal niet bestaan.
24a. Het was gebruikelijk om onder pas bekeerde volkeren een kerkelijke organisatie van (aarts) bisdommen in te voeren. Het land van de Friezen was relatief klein, maar het economisch belang van de Friezenhandel was aanmerkelijk. Dorestad, op relatief korte afstand van Utrecht stroomopwaarts aan de Kromme Rijn gelegen, was een handelaarsnederzetting die deel uitmaakte van een handelsnetwerk met vertakkingen aan de kusten van de Noordzee en de Oostzee. 24b. Van een handelscentrum in Wijk bij Duurstede (dat men traditioneel voor Dorestad houdt) is archeologiesch niets gebleken. Het was de visserplaats en het roversnest Munna, dat op last van de Duitse keizer in 1018 vernietigd werd. Lees meer over Dorestad en Wijk bij Duurstede. Opvallend blijft dat bij de vermelding in de klassieke bronnen stroomopwaarts vanaf de kust eerste Dorestad wordt genoemd en vervolgens Trajectum. In Nederland liggen die plaatsen precies verkeerd om. Dan neemt men wel eens aan dat het niet over de Rijn gaat, maar dat de Lek bedoeld wordt. Dan gaat het dus niet over Katwijk als aankomstplaats, maar is onbekend waarlangs men dan aankwam? Overigens bestond de Lek niet ten tijde van St.Willibrord en St.Bonifatius. Zie daarvoor de rivier de Lek.
25a. 'Friezen' was synoniem voor 'kooplieden'. Er waren goede redenen voor paus Sergius om Willibrord in 695 als aartsbisschop van de Friezen te consacreren, met Utrecht als zijn zeteL De missiepost die hier was gevestigd, en waar al snel naast Angelsaksen ook Friezen, Franken, en zelfs Beiers gevonden konden worden, ontwikkelde succesvolle methodes om heidenen tot het christendom te bekeren. 25b. In de klassieke bronnen, die overigens allemaal uit Frankrijk stammen, wordt nergens Utrecht genoemd. Zo komt het zogenoemde Psalter van Utrecht van oorsprong uit Hautvillers bij Reims. Het gaat in de klassieke bronnen steeds over Trajectum als bisschopzetel van St.Willibrord. Waar in Utrecht de 'trajectum' ofwel de 'oversteekplaats' lag, is een nog steeds een onopgelost vraagstuk. Ten noorden van Utrecht lag een groot moeras-, veen- en waddengebied waar geen bewoning mogelijks was en er ook niemand woonde om te bekeren. Dat die bekering geen succes was blijkt wel uit het feit dat vóór 1559 van enige officiële verering van Sint Willibrord, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Noord-Nederland geen spoor te bekennen is. Zie ook 23b.
26a. Bonifatius, een andere Angelsaks, leerde hier het handwerk van de missionaris; zijn werk, gedaan toen hij bij Willibrord in de leer was, zou vooral op Wieringen sporen nalaten. Het 'Utrechtse' model zou later ook gevolgd worden bij de kerstening van de Saksen en andere heidense Germaanse stammen. Uit Utrecht stamt een doopbelofte, gemaakt naar een Noordengels voorbeeld, die ook elders onder sprekers van Germaanse dialecten gebruikt kon worden. 26b. Hier worden ook weer enkele fabels verteld. Over de vermeende 'apostel van Duitsland' lees je meer in het hoofdstuk over Bonifatius. Zelfs in Duitsland gelooft men deze fabels niet.
27a. De tekst bestaat uit een aantal vragen die de priester aan de dopelingen moet stellen, steeds gevolgd door de antwoorden die ze daarop moeten geven:

Verzaak je de duivel? En dat hij antwoorde: ik verzaak de duivel.
En alle duivelsgeld [offers]? Dat hij antwoorde: en ik verzaak alle duivelsgeld.
En alle duivelswerk?
Dat hij antwoorde: en ik verzaak alle duivelswerk en -woord en Donar en Wodan en Saxnot en alle boze geesten die hun kameraden zijn.
Geloof je in God de almachtige Vader? Ik geloof in God de almachtige Vader.
Geloof je in Christus, Gods Zoon? Ik geloof in Christus, Gods Zoon.
Geloof je in de Heilige Geest? Ik geloof in de Heilige Geest.


Het afleggen van deze gelofte was voldoende om gedoopt te kunnen worden.
27b. Leuk stukje, maar helaas gebaseerd op laat-Middeleeuwse legenden toen de mythen van St.Willibrord en St.Bonifatius alom hadden postgevat en de katholieke kerk allerlei verzinsels bedacht, zoals de aflatenhandel, om het geloof te verspreiden en dito inkomsten te verwerven. Op legenden kan men geen ware geschiedenis baseren.
In de latere levensbeschrijvingen van St.Willibrord en Bonifatius (vooral die in Nederland) nemen allerlei wonderlijke verhalen en zelfs genezingen ongekende vormen aan, waarmee het gehalte fabelogie wel aangetoond wordt.
28a. Vanaf het begin was het succes van de missie afhankelijk van Frankische militaire ondersteuning. Toen de heidense Friezen de controle over Utrecht wisten te herstellen (zoals gebeurde voor 695 en in de jaren 714-719), ging Willibrord in retraite in het kleine klooster van Echternach (Luxemburg). Hij had dat klooster gekregen van abdis Irmina, de schoonmoeder van de Frankische hofmeier Pepijn II. Tussen 704 en 706 organiseerde hij er zijn eigen kloostergemeenschap. Al snel was er een scriptorium operationeel dat prachthandschriften vervaardigde. 28b. Over de Frankische ondersteuning bestaan helaas de nodige misverstanden. Willibrord en Bonifatius waren Frankisch getrouwe predikers, die in vijandige gebieden zoals onder de Friezen en Saksen ook niet geaccepteerd werden. Over het hele verhaal over het klooster van Echternach lees je meer in het hoofdstuk over Epternacum, waar volgens de traditie Willibrord begraven zou zijn. Echter, het corpus van St.Willibrord in Echternach is aantoonbaar vals. Zie bij Corpus St.Willibrord.
29a. De Friezenmissie was pas duurzaam succesvol na 733-734, toen hofmeier Karel Martel erin slaagde om de Frankische heerschappij definitief in noordelijke richting uit te breiden. Op dat moment was Bonifatius verantwoordelijk voor de kerstening aan gene zijde van de Rijn. 29b. Karel Martel vocht tegen de Friezen bij Vinciacum en dat was Inchy-en-Artois in Frankrijk. Zouden de Friezen voor dit gevecht even vanuit Friesland gekomen zijn, om in Noord-Frankrijk deze 'uitwedstrijd' te spelen? Er is geen enkel bewijs of ook maar de minste aanwijzing dat Karel Martel ooit in Nederlands Friesland was.
Dat Bonifatius 'aan gene zijde van de Rijn' verantwoordelijk was voor de keerstening heeft de mythe veroorzaakt dat hij de "Apostel van Duitsland" geweest zou zijn. De goede man is nooit in Duitsland geweest om te prediken. Lees meer over Bonifatius.
30a. Willibrord stierf in 739. Anders dan Bonifatius liet hij geen teksten na. Er is wel een kalender uit Echternach overgeleverd, waarin een autobiografische aantekening van Willibrord staat, die luidt: In de naam des Heren. Clemens Willibrord kwam in het zeshonderdnegentigste jaar na de vleeswording van Christus over zee in Francia, en in de naam van God is hij in het zeshonderd vijfennegentigste jaar na de vleeswording van de Heer, hoewel hij onwaardig was, te Rome als bisschop aangesteld door de apostolische man, heer Sergius de paus. En nu beleeft hij, in Gods naam, het zevenhonderd achtentwintigste jaar vanaf de vleeswording van onze Heer Jezus Christus, in de naam van God, gelukkig. Maar het schrift laat het niet toe er ook een eigenhandige aantekening in te zien. 30b. het opvallende van die kalender van St.Willibrord dat hij daarin Francia noemt waar hij van overzee aankwam. Onder Francia kan men niet Katwijk begrijpen; het was Gravelines in Frans-Vlaanderen, waarna hij meteen in zijn missiegebied was. Uiteraard wordt aan deze tekst getwijfeld aangezien het de traditionele opvattingen tegenspreekt. Niet de tekst is onjuist, maar de opvattingen van de historici zijn onjuist.
31a. Wat we over Willibrord denken te weten komt grotendeels uit latere teksten. Daaruit rijst het beeld op van de man die als eerste met een zekere mate van succes het christendom aan de Friezen wist te prediken. 31b. Wat hier geschreven wordt is maar al te waar. Pas in de Middeleeuwen worden de eerste verhalen over St.Willibrord en andere predikers vastgelegd, waar het aantal legenden de boventoon voeren. Die legenden vormen de basis van de latere geschiedschrijving. De verspeiding van het Christendom onder de Friezen is geen al te groot succes gebleken, zoals de moord op Bonifatius in 754 wel aantoont. Dat was overigens niet in Dokkum, maar bij Duinkerke. Zie daarvoor bij Dokkum en bij Bonifatius.

De vraag blijft wat het werkelijke verhaal van prediker St.Willibrord is.
St.Willibrord, waar veel kerken naar vernoemd zijn, is overigens pas in 1940 tot patroon van de Nederlandse kerkprovincie verheven. Waarom gebeurde dat niet in 1853 bij het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie in Nederland? Was het geloof in St.Willibrord als eerste prediker toen nog niet algemeen aanvaard?
    Op 6 januari 2001 verscheen in de Volkskrant een artikel van Bert Wagendorp en Theo Nijenhuis met als titel 'De reislust van een heilige vandaal'. Die titel behoeft enige uitleg.
  1. Reislust aangezien St.Willibrord volgens de traditionele opvattingen nogal wat kilometers heeft afgelegd. Van Denemarken tot Echternach en overal kapelletjes, kerken en putjes stichtend. Vandaar dat hij steeds op een paard wordt afgebeeld, immers te voet haal je die afstanden niet. Overigens was St.Willibrord een Benedictijn en daarbij is 'Stabilitas Loci' (op de eenmaal gekozen plaats blijven!) een van de geloften. Daarnaast werd de gelofte van armoede afgelegd en daarbij past een paard niet. Een paard was in de 7e eeuw bezit van de rijke elite, dus niet van een armoedige Benedictijn!
  2. Heilige omdat de kerk hem heilige verklaard heeft als voorbeeld voor de wijze waarop hij zieltjes won. Dat het zieltjes winnen niet overal en altijd lukte, met name in Friesland lukte dat helemaal niet, deed aan zijn pogingen niets af. Ook Bonifatius kreeg hier nooit voet aan de grond, met als gevolg zijn martelaarsdood.
  3. Vandaal omdat hij nogal rigoreus te werk ging bij dat zieltjes winnen. Afgodsbeelden van de heidenen moesten eraan geloven. Heilige eiken werden omgehakt. Dat de katholieke Kerk in latere jaren vergeven was van de nodige beelden, zal Willibrord nog niet geweten hebben. Die beelden werden tijdens de Reformatie op vergelijkbare wijze vernietigd. We noemen het nog steeds de Beeldenstorm. De Beeldenstorm die overigens begon in Steenvoorde in Frans-Vlaanderen, precies in het oude missiegebied van St.Willibrord. Was dit voorzienigheid of louter toeval?

A. De tekst van de Canon in hoofdstuk 4: Karel de Grote.
B. De opvatting van Delahaye en andere correcties in de geschiedenis.
32a. Tijdgenoten huldigen Karel de Grote als 'de vuurtoren van Europa', als diegene die de as van kunst en cultuur weer had laten opvlammen. Zeker is dat de Frankische vorst - die in 800 door paus Leo III werd gekroond tot keizer over het Westen - als geen ander zijn tijd heeft gekleurd. Zijn schaduw reikt tot in het huidige Europa. 32b. De tijdgenoten die Karel de Grote huldigen waren hofschrijvers, zoals Einhard (zie bij Einhard). In tegenstelling tot wat zij beweerden was Karel de Grote een meedogenloos vorst die in naam van Christus moord en doodslag pleegde. Zie bij punt 35 b wat Alcuinus daarover schreef. Bovendien was Karel de Grote een oorlogsmisdadiger, zoals wij dat zouden noemen. Hij liet 4500 gevangen genomen Saksen in koelen bloede vermoorden. De kroning door de Paus was een politieke zet, waardoor de Paus zeggenschap kreeg over Karel de Grote. Zie verder bij Karel de Grote.
33a. Toen Karel de Grote op 28 januari 814 in Aken overleed en nog diezelfde dag werd bijgezet in de plaatselijke Paltskapel, waren, zoals een monnik uit Sint-Truiden schreef, Oost en West door verdriet getroffen. En inderdaad: Karels dood beroerde een immens imperium. Op zijn graftombe kan men lezen dat hij gedurende 47 jaar regeerde en dat hij op een schitterende manier het rijk van de Franken uitbreidde. Dat is niets overdreven. 33b. Waar Karel de Grote begraven is, is tot heden volkomen onbekend. Zijn graf is in Aken nooit teruggevonden. Zie verder bij Aken.
De manier waarop hij regeerde is vergelijkbaar met Dzjengis Khan (zie noot) in China en Azië tot de Donau in Europa.
34a. De erelijst van Karel de Grote oogt indrukwekkend. Hij veroverde Saksen, Beieren en Lombardije en zijn kroondomein reikte van het Nauw van Calais en de Bretonse rivier Vilaine tot Triëst en Brindisi en van de Elbe tot Barcelona. Voeg daar nog bij dat hij ook vaste voet aan de grond kreeg op het Apennijns Schiereiland, tot voorbij Rome. 34b. Zowel de 'erelijst' als het rijk van Karel de Grote wordt in de historische literatuur schromelijk overdreven. Aan het rijk dat hij van zijn vader erfde heeft hij nauwelijks iets toegevoegd. Hij kwam in bezit van het gehele rijk dat Neustrië en Austrasië omvatte, door zijn broer Carloman te laten vergiftigen. Lees meer bij Neustrië en Austrasië en op ordinaire machtpoliticus.
35a. Op de debetzijde van dit succes zou men kunnen schrijven dat Karels regering er een was van voortdurende oorlogen. Voor een deel is dit echter gezichtsbedrog: er waren immers ook heel wat periodes van vrede. Dat krijg en veroveringen niettemin een grote rol speelden, valt niet te ontkennen. 35b. Die voortdurende oorlogen hield in onder andere een strijd van 30 jaar tegen de Saksen. Men kan slechts alleenheerser zijn door vrije mensen te onderdrukken, te vervolgen of uit te moorden! "De een heeft hij door beloningen, de andere door bedreigingen gewonnen", aldus Alcuinus, die daarmee geen hofschrijver genoemd kan worden. Ook Alcuinus had al menig bezwaar tegen het beleid en de werkwijze van Karel de Grote en vergat dat niet te vermelden.
36a. Wat de aanzet tot en het karakter van die oorlogen betreft, staat vast dat ze veel te maken hadden met die van de Merovingen, de Frankische dynastie waartoe ook de grootvader (Karel Martel) en de vader van Karel de Grote (Pepijn de Korte) behoorden. Het Merovingische rijk was uitgestrekt maar gaf niet de zekerheid van stabiele, veilige grenzen. Daarbij aansluitend was Karel Martel, al dan niet in samenspraak met missionarissen, begonnen met het inpalmen van Fries en Saksisch grondgebied. Pepijn de Korte was op die weg voortgegaan en uiteindelijk heeft Karel de Grote dit werk afgemaakt en de grens vastgelegd op de Elbe, en - met de Oostmark - zelfs tot aan de Donau. 36b. Alle oorlogen en veldslagen die Karel de Grote en zijn voorgangers steeds gevoerd hebben worden net zo overdreven groots voorgesteld als zijn rijk. Het rijk van Karel de Grote was niet groter dan Neustrië en Austrasië, niet zoals het in alle historische atlassen wordt voorgesteld, maar het lag tussen de Loire en de Schelde en Maas. Er zat geen vierkante meter Nederlands grondgebied bij. Dit misverstand is ontstaan doordat historici meenden dat het Noviomagus van Karel de Grote Nijmegen was, de Friezen in Friesland woonden en de Saksen in Noord-Duitsland. De veldtochten die Karel de Grote en zijn omvangrijke gezelschap dan had moeten afleggen, zijn onmogelijk geweest en tonen al de valsheid van de traditionele opvattingen aan. Zie verder bij de veldtochten van Karel de Grote. Ook veel andere genoemde zaken berusten op mythen. De feiten zijn geheel anders. Nijmegen of Nederland komt in het hele verhaal niet voor!
37a. In de richting van Aquitanië en Spanje gebeurde in grote trekken hetzelfde. Karel Martel had hier weliswaar de Arabieren tegen weten te houden, maar zekere grenzen waren er niet gekomen. Daar zorgde Karel de Grote voor met het verjagen van de Arabieren uit Septimania en de oprichting van de Spaanse Mark tussen de Pyreneeën en de Ebro. In Italië ten slotte volgde Karel de Grote het spoor van zijn vader in de verdediging van Rome tegen het Longobardische Rijk, dat als een grotendeels apart koninkrijk werd opgenomen in het grote Frankische imperium. Op de keper beschouwd heeft Karel de Grote dus vooral voltooid wat zijn voorgangers al in de steigers hadden gezet. 37b. Het befaamde Roelandslied is een fabel uit de Middeleeuwen. In Aquitanië heeft Karel de Grote nooit enige zeggenschap gehad, net zo min als in Spanje. Er zijn wel meer 'Karolingische fabels' ontstaan, meestal ter verduistering van de werkelijke geschiedenis die er een was van moord, plundering en genocide. Lees meer over de ware geschiedenis van Karel de Grote.
38a. Toch past hier enige nuance. Zoals de Britse historica Rosamond McKitterick aanstipte in haar boek Charlemagne (2008) kregen de militaire campagnes van Karel de Grote vanaf de jaren 780 steeds duidelijker een religieuze dimensie. Oorlog voeren werd meer en meer gezien als een middel om 'heidenen' te bekeren of te straffen. De langdurige strijd met de Saksen zou om die reden beschouwd kunnen worden als een eerste 'kruistocht'. 38b. Zie over de moord op de Saksen hiervoor nr. 32b. Het was pure genocide en had geen enkele religieuze betekenis. De te overwinnen volkeren tot de nieuwe godsdienst dwingen was bedoeld om hen aan de Karolingen te binden. Het 'motto' was dan ook de doop of de dood. Het scheelt maar één letter. Dit was ook de reden dat Bonifatius door de Friezen werd vermoord. Hij werd gezien als een vertegenwoordiger van de Frankische macht. Ook die moord had niets met religieuze motieven te maken. Uit het losbandige leven van Karel de Grote, waar zelfs de paus schande van sprak, blijkt wel dat hij weinig op had met de religie. Ja, uiterlijk vertoon maar al te veel, maar van binnen?
39a. In het door Karel de Grote veroverde Frankische imperium waren alle grote politieke en culturele centra die in de volgende eeuwen het gezicht van de westerse beschaving zouden bepalen, aanwezig. De grenzen van het middeleeuwse Europa werden hier vastgelegd. Bovendien kwam - door de veroveringen van Friesland en Saksen - Aken als het 'nieuwe Rome' midden in het hart van het rijk te liggen. Ging Aken ook als zodanig functioneren? 39b. Het Frankische Imperium stelde niet veel voor en brokkelde al tijdens Karel de Grote al snel af. Dat het rijk van Karel de Grote zwak was, bleek al snel uit het uiteenvallen ervan. Dat begon al in 780 toen hij zijn zonen 'het gezag' gaf over Aquitanië en Italië, die afgesplitst werden van het Frankische kerngebied. De band met die gebieden was niet meer dan los zand. Uiteindelijk viel het rijk uiteen onder zijn zoon Lodewijk, waarbij de historische atlassen niet de klassieke teksten volgen, maar de later ontstane tradities. Aanvankelijk in drie delen, al spoedig versnipperd in allerlei graafschappen. Niet Aken werd het nieuwe Rome, maar Aquis Granna en waar dat precies lag is nog steeds een vraag. Nu heeft Aken wel die hele Karolingische geschiedenis naar zich toegetrokken, maar feitelijke bewijzen uit de 8ste en 9de eeuw zijn er niet. Dat beamen zelfs deskundige Duitse historici zoals Thomas R.Kraus in zijn tweedelig boek 'Aachen von den Anfängen bis zur Gegenwart' wel aantoont. De oudste delen van de Dom in Aken heeft alle kenmerken van een bouwwerk uit de 11de eeuw.
40a. Karel de Grote wordt door de meeste historici beschouwd als een rondreizend vorst. Dit houdt een wat negatieve appreciatie in, alsof de Frankische koning voortdurend van hot naar her moest snellen om naleving van zijn beslissingen en wetten te ga-randeren. Karels bestuur heeft in deze optiek een enigszins primitief karakter, typerend voor een tijd waarin men aan een gecentraliseerde staat nog niet toe was. Toch geeft deze voorstelling van zaken een te weinig genuanceerd beeld. 40b. Het vertrouwen van Karel de Grote in zijn 'vertrouwelingen' was niet bijster groot. Hij wilde overal van op de hoogte zijn, vandaar zijn opzet van zendgraven. De regeerbaarheid van Karels rijk zou vooral door de zogenaamde zendgraven, de Missi Dominici, worden verzekerd. Net als nadien Karel V en later Napoleon voor alle delen van zijn rijk een landvoogd(es) of regent(es) aanstelde, meestal naaste familieleden, was de loyaliteit aan zijn persoon gewaarborgd en was het rijk controleerbaar en bestuurbaar. De Missie Dominici bij Karel de Grote werden paarsgewijs uitgestuurd (een wereldlijke en een geestelijke afgevaardigde) om instructies en verordeningen van de keizer door te voeren. Ze konden in een toegewezen gebied indien nodig ook het onmiddellijk rijksgezag uitoefenen. Het paarsgewijs uitsturen wijst ook weer op het onderlinge wantrouwen. Een eenling kon dan niet op eigen houtje beslissingen uitvoeren, maar werd ook hier weer gecontroleerd. Van een geestelijke verwachtte Karel de Grote blijkbaar onvoorwaardelijke integriteit en eerlijkheid. Zo kon Karel de Grote volledige controle houden over zijn rijk. Hetzelfde verschijnsel zie je ook bij dictators: een kleine kring van vertrouwelingen die alles en iedereen, maar ook elkaar onderling controleren. Het is vergelijkbaar met de werkwijzen van de Stasi in voormalig Oost-Duitsland en de KGB in de Sovjet-Unie. .
41a. Een echte hoofdstad kende het imperium van Karel de Grote inderdaad niet: reisperiodes wisselde hij af met vaste verblijven in een van zijn paleizen. Toch kreeg Karel, naarmate hij ouder werd, een steeds duidelijker voorkeur voor Aken. Zo verbleef hij er gedurende de winters van 795 en 796, 798 en 799,802 en 804 en vanaf 806 tot zijn dood. Of dit tevens betekende dat de vorst gaandeweg een bestuur voor ogen kreeg met een vast centrum, blijft evenwel de vraag. Misschien was het gewoon de zeer menselijke neiging van iemand op leeftijd die de rust zocht van een vaste verblijfplaats. En ja, waarom zou zijn biograaf, vriend en medewerker Einhard (ca. 770-840) het niet bij het rechte eind hebben gehad toen hij schreef dat Karel enorm kon genieten van de in Aken aanwezige warmwaterbronnen? 41b. Hier wordt dan eindelijk Nijmegen niet meer genoemd als verblijfplaats van Karel de Grote. Maar over Aken bestaat hetzelfde misverstand. Slechts vanwege de warmwaterbronnen kwam men op Aken, maar warmwaterbronnen heb je ook in St.Amand-les-Eaux. Was dit het Karolingisch Aquis? Het lag in elk geval in het centrum van het oudste Frankische Rijk. En de warmwaterbronnen in Aken hebben temperaturen tot wel 75 graden, waar natuurlijk heel wat op de betrouwbaarheid van de teksten af te dingen is.
42a. Critici van Karels bewind onderschatten vaak het communicatienetwerk dat hij onderhield. Contacten tussen de vorst en zijn onderdanen verliepen mondeling maar steeds vaker ook schriftelijk. En: ondanks zijn streven naar eenheid in zijn rijk bleef Karel oog houden voor plaatselijke gebruiken, ook op het gebied van de wetgeving en de rechtspraak. Met schriftelijke verordeningen, zogenoemde capitularia, werden wetten en richtlijnen bekend gemaakt; missi dominici, gezondenen van de koning bekleed met een soevereine macht, hadden als taak ter plaatse de uitvoering te controleren en rechts-zittingen voor te zitten. 42b. Voor de zogenaamde Capitularia en Missie Dominici: zie punt 40b hiervoor. Karel bleef geen oog houden voor plaatselijke gebruiken, maar kreeg die gebruiken niet uitgeroeid. Zie als voorbeeld de moord op de Saksen.
43a. Dit 'universalistisch-particularistisch' bestuur heeft de ontwikkeling van de westerse beschaving fundamenteel gerekend: het maakte het mogelijk dat binnen een omvattende Europese cultuur onderling verwante subculturen zijn gegroeid. Karel werd zo een van de voornaamste erflaters van het huidige Europa. 43b. Dat er een idee bestaat van het belang van Karel de Grote als 'stichter' van een Een Europa is zeer onterecht. Ook de naar hem genoee prijzen zijn een farce. Karel de Grote wordt in Duitsland door toedoen van Fraderik Barbarossa sterker bewonderd en zelfs vereerd, niet in Frankrijk. Aken heeft zelfs een Karelsprijs ingesteld voor de Europese Eenwording. En ook hierin kon Nijmegen natuurlijk niet achterblijven en dupliceerde de Karel de Groteprijs met een cultuurprijs. Welke cultuur Karel de Grote bracht blijft een vraag. Ook naar Napoleon, zo'n andere dictator, zijn ten onrechte zaken vernoemd, zoals Cognac en Bonbons. Zo lekker en zoet was zijn regeerperiode allerminst.
44a. Maar hij had ook nog tal van andere verdiensten. De culturele heropleving gedurende zijn regering, de zogenoemde 'Karolingische Renaissance', was zeer indrukwekkend. De stoere en tegelijk vergeestelijkte ruimte van de Paltskapel in Aken, het charmante poortgebouw van Lorsch (bij Frankfurt), het harmonische oratorium van Germignydes-Prés (bij Orléans), de liturgische boeken met hun sprekende miniaturen en kunstig gesneden ivoren - allemaal artistieke hoogtepunten die voor altijd aan de naam van Karel de Grote verbonden zullen blijven. 44b. De verdienste van Karel de Grote zijn allemaal vele eeuwen na hem ontstaan in de fantasie van historici en vanzelf ware geschiedenis geworden aangezien niemand het tegensprak. Over de Paltskapel zie punt 39b. De genoemd artistiek hoogtepunten zijn niet aan Karel de Grote toe teschrijven, maar vele eeuwen na hem pas ontstaan. Voor de Karolingische Renaissance: zie punt 46b hieronder.
45a. Daarnaast stimuleerde de Frankische vorst het onderwijs, bevorderde hij religieuze en filosofische debatten en had hij een bijzondere verhouding met boeken en literatuur. Karolingische geleerden en klerken kopieerden veel klassieke en vroegchriste-lijke teksten, waarbij Karel meer dan eens blijk gaf van zijn eerbied èn bezorgdheid voor het foutloos op schrift gestelde woord. Dat was voor hem geen louter theoretische aangelegenheid. Iedereen in zijn uitgestrekte rijk diende teksten - of ze nu uit de Bijbel kwamen of uit wetboeken - op dezelfde manier te kunnen vatten. Het geschreven woord kreeg zo een unificerende werking. 45b. Dit hele verhaal is een volkomen mythe, voortgekomen uit een enkele opmerking in de klassieke teksten dat Karel de Grote een voorstander was van de stichting van kloosterscholen. Die scholen waren slechts bedoeld voor de elite en vooral om zijn eigen macht te kunnen handhaven via al of niet vervalste oorkonden. De gewone bevolking werd helemaal niet gestimuleerd om te leren lezen en schrijven, in tegendeel. Het kopiëren van klassieke teksten was vooral bedoeld om 'eigen' bezit te kunnen claimen. De bevolking kon toch niet lezen om te controleren wat er precies beschreven was.
Opmerkelijk is bovendien dat er uit de periode van Karel de Grote geen originele teksten bewaard gebleven zijn. Zijn bemoeienis met de kerk was feitelijk slechts bedoeld om zijn macht te consolideren. Karel de Grote had wel in de gaten dat de Kerk een machtsinstituut was dat je beter aan je eigen zijde kon hebben, dan er tegenover te staan. Vergelijk het maar met het hedendaagse terrorisme gebaseerd op geloofsfanatisme als machtsinstantie.
46a. Vele eeuwen later noemde de Franse filosoof Régis De Bray de hofacademie in Aken Karels 'generale staf'. Hij gaf hiermee aan hoezeer de waardering voor kennis en onderwijs de basis vormde voor de bestuurlijke traditie die onder zijn bewind werd gevestigd. Het kan ook eenvoudiger geformuleerd worden: in het rijk van Karel de Grote begon de intellectuele heropleving van het Westen. 46b. De altijd zo genoemde 'Karolingische Renaissance' (zie daar) is een mythe, voortgekomen door schrijvers als De Bray, die uitgingen van de veronderstelde grootsheid van het rijk van Karel de Grote. Het is altijd een pennenstrijd gebleven tussen Duitse en Franse historici die Karl der Große en Charlemagne tot op de dag van vandaag als hun eigen vorst beschouwen.



Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.