| Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
|
De skeletten uit het grafmonument te Rijnsburg: een hernieuwd onderzoek. E.H.P. Cordfunke, K. van der Borg en G J.R. Maat, KNOBulletin, 1998 p.1.
De conclusie: Met behulp van de 14C-methode werd de ouderdom van alle skeletten afkomstig van het grafmonument te Rijnsburg voor de graven van Holland opnieuw bepaald. De dateringen bleken 300 tot 600 jaar ouder te zijn dan de sterfjaren van de graven van Holland en de familieleden, aan wie de skeletten waren toegeschreven en bevestigen globaal eerdere dateringen uit Groningen. Uit resultaten van eenzelfde onderzoek aan het skelet van de Hollandse graaf Floris I, begraven te Egmond, en de skeletten van de graven van Nassau uit een familiegraf te Breda, blijkt dat de invloed van een visdieet niet de discrepantie van 300 tot 600 jaar voor de skeletten uit Rijnsburg kan verklaren.Verder moet worden geconcludeerd dat de door ons vastgestelde demografische en osteopathologische bevindingen zo weinig overeenkomst vertonen met de historische gegevens omtrent de in Rijnsburg begraven leden van het Hollandse Huis, en met die van het eerdere onderzoek door Dijkstra, dat er geen grond is voor een positieve identificatie. De enige, en waarschijnlijk toevallige, overeenkomst betreft die van skelet nr. 92 met het levenseinde van graaf Floris V. Het betreft hier inderdaad een man van ca. 42 jaar, die gewelddadig om het leven is gekomen, zij het met een aanzienlijk geringer aantal aantoonbare verwondingen. Bovendien weten we uit de historische overlevering dat Floris V bij zijn vrouw Beatrijs werd begraven, doch een vrouwenskelet werd niet aangetroffen in de buurt van skelet nr. 92. Ook komt de ligging van skelet nr. 92 niet overeen met de historische overlevering. |
Over graaf Floris V zegt de tijdgenoot-kroniekschrijver Melis Stoke: Hi wort begraven ter selver stede/ In den coer met groter eerend. Skelet nr. 92, met de verwondingen aan de schedel, werd echter in de zuidelijke absisidiool aangetroffen. Volgens de historische gegevens werden in de Gravenkapel 10 graven en gravinnen bijgezet. Als we de bijzettingen in het koor ook mogen rekenen tot die in de Gravenkapel, dan zouden er voor het koor 10 in plaats van 12 skeletten van leden van de grafelijke familie moeten zijn aangetroffen. Volgens de historische gegevens (tabel 5) zijn in totaal 17 leden van de grafelijke familie in de abdij van Rijnsburg bijgezet, zodat 7 ervan vermoedelijk in de kloostergang of elders in de abdijkerk zijn begraven. In het laatste geval is de man/vrouw verhouding van de aangetroffen skeletten niet met de historisch vaststaande verhouding in overeenstemming, in het eerste geval is bovendien het totale aantal niet juist. De resultaten van het historisch-archeologisch onderzoek, de '14C-metingen en het fysisch-antropologisch onderzoek leiden dan ook tot de conclusie dat de identificatie van de onderzochte skeletten, zoals eerder door B.K.S. Dijkstra gedaan, op een misvatting moet berusten. Zij steunen daarentegen het al tijdens de opgravingen uitgesproken vermoeden dat de skeletten behoorden tot het grafveld dat zich ten oosten en ten noorden van de abdijkerk heeft uitgestrekt. Dit grafveld is op grond van de stratigrafische ligging, het 14C-onderzoek en het aangetroffen aardewerk te dateren in de 9de - 11de eeuw. Een uitzondering vormt graf nr. 102 dat blijkens de 14C-datering nog uit de Merovingische periode dateert. Dit graf zou dan tot de oudste nederzettingsfase behoren, mogelijk bij het huis dat er heeft gestaan. Een dergelijk begravingswijze was niet ongebruikelijk in die tijd. Hoewel er dus geen profiel beschikbaar is over de Karolingische bijzettingen, blijkt uit de genoemde dagrapporten van de opgravers dat 'in de hogere vlakken geen insteek van de grafkuilen kan worden aangetoond'. Een tweetal 14C-dateringen van in de kloostergang begraven skeletten, alsmede het feit dat ook skeletten onder de fundering van het koor werden aangetroffen, doet vermoeden dat het grafveld zich ook naar het noorden heeft uitgestrekt. Blijkens een aantekening in het oudste gedeelte van het Utrechtse goederenregister, heeft de St. Maartenskerk hier vanouds (vóór 860) bezittingen gehad. Huisplattegronden uit zowel de Merovingische als de Karolingische tijd zijn - stratigrafisch gescheiden - bij de opgravingen terug gevonden. Het aangetroffen grafveld behoort zonder twijfel overwegend tot de tweede bewoningsfase. In 1063 wordt in een oorkonde de 'capella' te Rijnsburg genoemd; deze kapel werd gebouwd na de afsplitsing van de moederparochie Oegstgeest. Inmiddels was de naam Rothulfhuashem vervangen door de naam Rijnsburg, hetgeen de situatie weerspiegelt waarbij de tot burg getransformeerde villa in het bezit van de graven van Holland was geraakt. Na ophoging van het terrein heeft gravin Petronilla daarop omstreeks 1130 de abdijkerk gebouwd. De stoffelijke resten van de tien, in de Gravenkapel te Rijnsburg bijgezette leden van de grafelijke familie van Holland, waaronder Floris V, zijn hoogstwaarschijnlijk reeds in 1613 tijdens de radicale sloop van de fundamenten van de abdijkerk, geruimd. Al eerder, in 1574, waren de 'heerlijke tomben' die hun graven dekten, aan de vernielzucht van plunderaars ten prooi gevallen. |
|
Bouwen voor prestige, ziel of vrede. De oudste stenen kerken in Holland en hun opdrachtgevers. Elizabeth den Hartog in KNOBulletin 1998, p.15. Enkel citaten uit het artikel: Over de stichtingsdata van de vroegste kerkjes in Holland is niet veel bekend. De schriftelijke overlevering begint met de missionering door Willibrord, die - aldus Bonifatius in een schrijven aan paus Stefanus II uit 752 - 'gedurende vijftig jaar bij het genoemde volk der Friezen heeft gepredikt en hen voor het grootste deel tot het geloof aan Christus bekeerd heeft, tempels en afgodsbeelden verwoest heeft en kerken gebouwd'. Dat die schriftelijke overlevering betrekking heeft op Nederland is een hypothese, ofwel een onbewezen aanname. Naast het eigenhandig stichten van kerken, kregen Willibrord en het door hem gestichte klooster te Echternach (zie daar) kerken ten geschenke. Zo ontving Willibrord de kerk van Vlaardingen van de clericus Heribald en door schenking kwam de kerk van Velsen - met zeven bijbehorende boerderijen - in het bezit van het klooster te Echternach. Deze schaarse feiten kunnen worden aangevuld met gegevens uit heiligenlevens en kronieken, maar alles bij elkaar blijft het beeld versnipperd. Duidelijk is alleen dat Willibrord kerken stichtte en kerken geschonken kreeg, en - impliciet - dat er anderen moeten zijn geweest die kerken stichtten en in hun bezit hadden. Over hun rol in dit alles is jammer genoeg weinig bekend. Willibrord liet in zijn testament een aanzienlijk deel van zijn bezit in deze streken na aan de abdij van Echternach. In werkelijkheid liet Willibrord niet na aan Echternach. Lees meer over het Testament van Willibrord. Op dit grondgebied waren en werden kerken gesticht, wanneer en waar is niet precies bekend, maar in een oorkonde uit 1063 is sprake van vijf moederkerken, te Vlaardingen, Oegstgeest, Velsen, Heiloo en Petten, alle tot het bezit van Echternach behorend. Van die moederkerken waren de volgende kapellen afhankelijk: Harg, Ketel, Overschie, Rijnsburg, Warmond, Leimuiden, Rijnsaterwoude, Esselijkerwoude, Agathenkiricha (thans Beverwijk), Heemskerk, Assendelft, Spaarnwoude, Sloten, Egmond, Alkmaar, Schermer, Mijsen, Wognum, Oudorp en Vronen (thans St.-Pancras). Blijkens de Echternachse visitatielijsten waren ook de moederkerken van Noordwijk en Voorhout Echternachs bezit. Het gaat hier dus om aanzienlijke delen van Holland en het verbaast derhalve niet, dat zowel de Hollandse graaf als de Utrechtse bisschop, in hun strijd om de beheersing van kust en riviermondingen, bij herhaling poogden deze bezittingen in hun macht te krijgen. Echternach heeft dan wel pogingen gedaan om kerken in Holland in bezit te krijgen, maar is daarin nooit geslaagd. Lees meer over de kerken in Holland. In het eerste kwart van de elfde eeuw werd Hillegersberg met haar dochterkerken Kralingen, Rotterdam, Bleiswijk en Zevenhuizen geschonken aan het klooster Hohorst bij Amersfoort. Het klooster Hohorst bij Amersfoort heeft nooit bestaan. Lees daarover in Ansfridus en het klooster Hohorst. Zodoende bezat de Utrechtse Paulusabdij, de opvolger van Hohorst, hier nadien het collatierecht. |
Ook over de oudste verschijningsvorm van de kerken in Holland is maar weinig bekend. Beter is te spreken over NIETS bekend. Alles is gebaseerd op speculaties. Uit het schaarse bronnenmateriaal blijkt dat het voornamelijk houten bouwwerken zullen zijn geweest. In de achtste eeuw bouwde de plaatselijke bevolking, 'zo goed en zo kwaad als zij, onbedreven in die dingen, dat konden', in het huidige Egmond-Binnen op het graf van Adelbert, die rond 749 gestorven was en die later de patroon van Egmond zou worden, een eenvoudige gedachteniskapel. Lees alles over St.Adelbertus. Na de Noormanneninvallen vatten ene Amalath 'presbiter' en drie mannen het plan op de kerk te herstellen. De Noormannen hebben nooit geplunderd in Nederland. Lees alles over de Noormannen.Uit de beschrijving van de wederopbouw valt af te leiden dat het kerkje, gelegen aan de rand van de duinen, van hout was en met hetzelfde materiaal werd hersteld, al had men moeite om voldoende balken bij elkaar te krijgen. Hoe we ons zo'n kerkje moeten voorstellen is onduidelijk, want op wat vage en moeilijk te dateren paalgaten na, bijvoorbeeld in Velsen en Noordwijk, stammen de oudste resten doorgaans uit de Romaanse periode. Alleen over Heiloo en Assendelft zijn we wat beter geïnformeerd. Bij opgravingen binnen de kerk van Heiloo kwamen twee typen paalgaten te voorschijn, een groep zware en een groep minder zware. Deze laatste waren in ongeroerde grond neergezet. Het zou hier gaan om resten van het tussen 719 en 739 door Willibrord gestichte kerkje; dit op basis van het gegeven dat ten oosten en westen van dit kerkje de vroegste bijzettingen werden gevonden. Dit grafveld was gemarkeerd door een greppel. Even buiten het grafveld ligt de St.-Willibrordsput, die oorspronkelijk vanuit hetzelfde niveau was gegraven en die - blijkens het aardewerk - gelijktijdig met grafveld en oudste kerk werd aangelegd. De tweede serie paalgaten geeft wat meer houvast, daar hieruit een plattegrond van een kerkje gereconstrueerd kan worden, dat ten dele op het oudste grafveld werd opgetrokken. Dit kerkje zou een halfronde koorsluiting hebben gehad, hetgeen opmerkelijk mag heten daar opgravingen hebben uitgewezen dat houten kerkjes overwegend rechtgesloten waren. Volgens de overlevering zou de kerk van Heiloo gebouwd zijn op een open plek in het bos, op de plaats van een heidens heiligdom. De naam Heiloo, heilig woud, die nog tot het midden van de vijftiende eeuw als 'Heyligheloe' werd geschreven, lijkt de overlevering te ondersteunen, evenals de oorspronkelijk geïsoleerde ligging van de kerk. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat de bewoning hier pas rond de elfde en twaalfde eeuw op gang kwam. Over stenen gebouwen in Holland horen we voor het eerst in de tiende eeuw. In deze tijd verving Dirk II (939-988) de kloosterkerk te Egmond door een stenen bouwwerk. 'Het kostte hem wel de grootste moeite', want - zo schrijft Ruopert in zijn Vita Adalberti - 'de grond is hier door de droogte zeer zanderig en schraal en is zeer arm aan stenen en kalk'. Het is wel duidelijk dat dit betoog van Den Hartog aan elkaar hangt van aannamen, zoals ze zelf schrijft 'uit legenden', zoals over de Willibrordusputjes, wat niet meteen de betrouwbaarste bronnen zijn. Het gehele bronnenmateriaal is afkomstig uit Frankrijk. Nederland heeft helemaal niets uit de periode vóór de 11de eeuw. Voor de genoemde oorkonde uit 1063 ofwel het het dievenboekje van Echternach. Het is wel duidelijk dat als het uitgangspunt onjuist is, alle daaruit getrokken gevolgopvattingen ook onjuist zijn. Het uitgangspunt is de aanwezigheid van St.Willibrord in Holland. Daar is geen enkel bewijs voor of is dat ooit aannemelijke gemaakt. Lees meer over de kerken in Holland. |
|
| Hier wordt de kern van de problematiek van de graven van Holland geraakt. Hun oorsprong van Fries is zeker waar, als men daarbij maar niet denkt aan het huidige Friesland, maar aan het oude Frisia in Vlaanderen. In de jaren 1994-1995 vonden grootschalige onderzoeken plaats in de Grote Kerk van Alkmaar. Voordien en vooral sindsdien zijn tal van publicaties over dit kerkgebouw en zijn ondergrond verschenen. Bijvoorbeeld het boek Goed Gevonden; textielvondsten uit archeologische opgravingen in de Grote of St.Laurenskerk te Alkmaar (besproken in Westerheem 2000, p. 222-225) en het artikel in Westerheem waaraan Peter meewerkte: "Friese ringvormige aardewerken constructies: pottenbakkersovens?" Dezelfde kerk vormde ook het onderwerp waarop Peter promoveerde. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de bouw en verbouw van de Grote Kerk tot 1470 en relateert deze geschiedenis aan de ontwikkeling van Alkmaar en omgeving. Het tweede deel van het boek 'zoomt' in op de kerk zelf en richt zich geheel op de begravingen daar binnenin. De oudste teruggevonden bouwsporen behoren bij een groot tufstenen kerkgebouw met bijbehorende toren, daterend van voor 1200, waaraan vermoedelijk een tiende eeuwse houtbouw voorafging. De bouw van de kerk vond mogelijk plaats in samenhang met de stichting van een daarnaast gelegen adellijk hof, waarvan de gracht bij archeologisch onderzoek is teruggevonden. Als stichter van de kerk lijkt vooralsnog één van de graven van Holland de beste kandidaat. Zo constateerde ook Elisabeth den Hartog in haar boek De oudste kerken van Holland (zie Westerheem 2003, p. 77), dat in de middeleeuwen niet de plaatselijke bevolking of kloosters, maar vooral de graaf en de machtige lokale adel opdrachtgever waren voor de bouw van prestigieuze kerken in Holland. Opvallend waren de grote afmetingen van de opgegraven fundering van een toren, die wellicht nooit is afgebouwd. De veertiende en vijftiende-eeuwse bouwfasen houden, zo toont Peter ons aan, rechtstreeks verband met de groeifasen van de stad. Interessant is een grafiek en een bijlage met een overzicht van gedateerde bakstenen uit Alkmaar van voor 1650. Uit met name Zuid-Holland en Utrecht is een patroon bekend, waarbij globaal gezien de grootste bakstenen het oudst zijn en er vervolgens gedurende de veertiende tot en met zeventiende eeuw min of meer een geleidelijke verkleining van het baksteenformaat optreedt. Ook in Alkmaar zijn de grootste bakstenen het oudst, maar daarmee houdt elke regelmaat op. Voor degenen die met behulp van de baksteensoort in Alkmaar tot datering willen komen, is het resultaat van dat onderzoek teleurstellend. De grafvondsten bij het archeologisch onderzoek onder de vloeren van de Grote Kerk in 1994-1995 hebben betrekking op 901 graf- en 62 beenderkisten. Dat onderzoek (bijvoorbeeld van de textielvondsten, zie hiervoor), in combinatie met uitgebreid archief- en. ander bronnenonderzoek naar begrafenisgebruiken en het begraven in de Grote Kerk verschaft ons een uitgebreid inzicht in de economische situatie van de stad Alkmaar en in de daar heersende gebruiken rondom dood en begraving gedurende de periode van globaal 1750-1850. (Westerheem 2003, p.118). |
| Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |