Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
De Graven van Holland kwamen, net als de Graven van Gere, uit Frans-Vlaanderen en wel uit de omgeving van Béthune en St.Omaars.![]() D.E.H. de Boer en E.H.P.Cordfunke, Walburg Pers 2010. De Boer en Cordfunke behoren tot de traditionele historici bij wie Karel de Grote nog steeds in Nijmegen resideerde en Willibrord bisschop van Utrecht was: twee opvattingen die ondertussen wel achterhaald zijn. Lees meer over Karel de Grote en Willibrord. In de geschiedenis over de Graven van Holland kom je steeds dezelfde namen tegen van lieden die het allemaal zo goed weten, maar het onderling vaak oneens zijn met elkaar. We noemen B. Dijkstra, in het dagelijkse leven een keel-, neus- en oorarts, die familierelaties en geboorte- en sterfjaren van de graven van Holland opstelde, maar die gebaseerd zijn op rekenregels(?), onjuiste archeologische gegevens, en veel creativiteit. De fantasieën van Dijkstra’s aanvankelijke vriend in het traditionalisme, maar later aartsvijand van prof.dr.ir.Erich Heinz Pieter Cordfunke, een scheikundige, blijven door hem merkwaardigerwijs geheel onbesproken, geen gering punt. Bekend is de “bottenoorlog” tussen prof.dr.ir.E.H.P.Cordfunke en dr.B.K.S.Dijkstra. Daarnaast noemen we Luit van der Tuuk, die eigenlijk historicus noch archeoloog is, maar wél museum-conservator van Museum Dorestad (zijn broodheer!) met een dikke duim, waaruit de nodige fantasieën uitspruiten. Ook kan Kees Nieuwenhuijsen niet onvermeld blijven, die in zijn 'methodisch' werk steeds van alles “denkbaar” is, wat alweer een “fraaie reeks” oplevert. Dr. Kees Nieuwenhuijsen stelde zich, na zijn Lex Frisionum escapades waarin hij prof.dr.K.O.J.T.Freiherr volgde, plotseling op als een “kritische” leerling en is zelf inmiddels – terecht – afgeschat tot amateur-historicus; de werkelijke beroeps-oordeelkundigen laten het ondertussen weer lelijk afweten en vallen hem niet bij of af, wat bij 'beroeps' kenmerkens is. Vooral je niet ergens over uitspreken, maar zwijgen. Je zou eens ongelijk kunnen krijgen! Lees meer over Echternach en over de Kerken in Holland, twee thema's die nauw verweven zijn met de eerste graven van Holland. In de literatuur is het onomstreden dat de oorsprong van de Hollandse graven in Friesland, West-Friesland dan wel in Kennemerland moet worden gezocht, of was het toch de omgeving van Dordrecht. Bestudering van de originele klassieke teksten maakt onmiskenbaar duidelijk dat ze hun beroep eerst vooral uitoefenden in het noorden van Frankrijk, en daarna in Gent. Kijken we naar het archief van de Graven van Holland dat zich in het Rijksarchief te ’s-Gravenhage bevindt dan zien we dat het oudste stuk pas uit 1204 is. Werden alle Fresia-documenten aanvankelijk voor Friesland opgeëist, wat al in de negentiende eeuw leidde tot kritisch onderzoek naar de geschiedschrijving zelve, ze passen net zo min op West-Friesland, Kennemerland of Holland. Wat onder Fresia begrepen moet worden is zelfs uitgesmeerd over het hele gebied van Noordwest-Frankrijk tot Denemarken aan toe om het enigzins passend te maken. Kijken we omgekeerd naar wat voor Holland en Friesland nu eigenlijk vaststaat, bijvoorbeeld met betrekking tot zoiets fundamenteels als de dijkenbouw, dan lezen we het volgende : «Directe gegevens, onwraakbare getuigenissen uit geschreven bronnen zijn er niet. De literaire overlevering leidt hoogstens tot de aanwijzing, dat er vóór het jaar 1000 geen bedijkingen in het zeekustgebied waren, althans geen omvangrijke bedijkingen, die als publieke werken vielen te beschouwen. Vroege documentatie blijkt tegen critisch onderzoek niet te zijn bestand. De befaamde akte van “1097” b.v., betreffende Ouderkerk in de Krimpenerwaard, is van het jaar 1287 en van graaf Floris V afkomstig. De kolonisatie van waterbouwkundige Nederlandse ontginners in de buurt van Bremen is eerst op het jaar 1106 te bewijzen. De IJ-dijk, die vóór 1018 bestaan zou hebben, berust op een fictief historisch fundament. Dr. D.P. Blok voegt daar aan toe: «Men neemt tegenwoordig algemeen aan, dat in Nederland vóór de 11de eeuw geen dijken van enige betekenis aangelegd waren [...]. Nu is het tegengaan van wateroverlast door het maken van dijken iets zo elementairs – zoals iedereen weet die wel eens op het strand heeft gespeeld – dat het wel gek zou zijn als men daar vóór de 11de eeuw niet opgekomen zou zijn: in Italië deed men dat al in de tijd van Horatius !» Duidelijke taal! De West-Friese omringdijk bijvoorbeeld wordt als geheel pas voor het eerst vermeld in 1320 en kan toen nog niet lang hebben bestaan. Maar zonder dijken stond volgens Rijkswaterstaat alles meters onder water. Het idee dat het maaiveld veel hoger moet hebben gelegen kan, vooropgesteld dat het juist zou zijn, alleen tot de gevolgtrekking leiden dat er een voornamelijk onbewoonbaar moerasbos was dat pas door afwatering en dijkenbouw werd ontgonnen en voor bewoning geschikt gemaakt, waardoor de bodem vervolgens inklonk (daalde). Dat beeld wordt bovendien door de archeologie volkomen bevestigd : de doorlopende Hollandse geschiedenis begint op zijn vroegst in de elfde eeuw, en dan nog alleen op de Zuid-Hollandse eilanden en er is geen duidelijke continuïteit met eerdere bewoning. |
De Graven van Holland zijn belangrijk voor de geschiedenis van Egmond en daarmee voor de geschiedenis van St.Willibrord in Holland. Het een heeft onlosmakelijk verband met het andere. Als de geschiedenis van de Graven van Holland onjuist blijkt, geldt dat ook voor de geschiedenis van Egmond en voor de aanwezigheid van St.Willibrord in Holland. In het verloop van deze geschiedenis heeft de abdij van Echternach een cruciale, maar verderfeljke rol gespeeld door leugens, mythen en fabels te verspreiden. De historici hebben deze intrige niet doorzien, ondanks alle twijfel die er over de geschiedenis van de Graven van Holland bestond.
In de traditionele opvatting beginnen de Graven van Holland in Friesland, of in West-Friesland, of in Kennemerland, al naar gelang wie er schrijft, waarbij ze hun macht geleidelijk naar het zuiden uitbreiden. In werkelijkheid verloopt de historische beweging precies omgekeerd: ze beginnen in de negende eeuw in het gebied ten westen van Béthune en rond Terwaan (Frans-Vlaanderen), ongeveer het gebied ten noorden van het huidige Artesië (Frans Artois), waar ze als graven van Fresia enig leengoed hebben. Vanaf 940 zijn ze in Gent te vinden temidden van dynastieke intriges. Rond 1018, na het pleit in Gent te hebben verloren, verblijven ze met wisselend succes rond in het Merwede-gebied (rond Dordrecht, de oudste stad van Holland!). In 1063 zouden ze geprobeerd hebben om in Egmond voet aan de grond te krijgen, voortdurend heftig betwist door de bisschop van Utrecht die beweerde datzelfde gebied van de Duitse keizer in leen te hebben terwijl de Hollandse graven zich beriepen op rechten die ze van de Franse koning zouden hebben ontvangen. Pas in het jaar van het uitsterven van het 'Hollandse Huis' (1299) wordt West-Friesland 'bedwongen'. De oversteek naar Friesland wordt pas in 1314 bekroond met het vestigen van enige heerlijke macht.
De visie van Albert Delahaye. ![]() (hiernaast een idyllisch plaatje van de Graven van Holland en Zeeland, allemaal fantasie uit de 16e eeuw). Voor de stichting van de abdij van Egmond wordt graaf Dirk I omstreeks 925 als stichter gezien. Maar van graaf Dirk I is geen enkele oorkonde bekend. De oudste oorkonde die een graaf van Holland vermeldt is van 1101 (Koch, OHZ,I, nr.92). Volgens Opperman dateert de naam Holland met een graafschap niet eerder dan de 12e eeuw (Stadt und Stift Utrecht II, p.235). Beide onderzoekers bevestigen elkaar. Het gebied waarover Dirk II en Dirk III hun macht uitoefenen wordt in de bronnen nooit Holland genoemd. Bovendien zou Dirk I volgens de overlevering een nonnenklooster gesticht hebben, dat als eerste 'erewacht' bij de relikwieën van St.Adelbert op dezelfde plaats zou hebben gestaan, waar later de abdij zou verrijzen. Zijn zoon Dirk Il, verving de nonnen door monniken en moet derhalve als feitelijke stichter van de abdij circa het jaar 950 worden beschouwd. Dirk II haalde die monniken uit het moederklooster in Gent. Lees meer over de mythe van St.Adelbert. Lees meer over het Graafschap Holland. Dan komen we bij het gegeven of graaf Dirk II al als graaf van Holland beschouwd mag en kan worden. Juist uit die 'beginperiode' is veel onduidelijk en vooral gebaseerd op talloze aannamen, schrijven de auteurs. Enkele jaartallen zijn af te leiden uit schriftelijke gegeven. De oorkonden en regesten van de graven van 'Holland' beginnen echter pas met het jaar 967 en zijn gedateerd naar Blandinium (=Gent) en handelen over goederenbezit van de St.Pietersabdij te Gent. Holland komt er niet in voor, evenmin als de abdij van Egmond. Pas in 1083, onder Dirk V (regeerperiode 1061-1091), wordt voor het eerst Egmond genoemd. Of Dirk II werkelijk de zoon was van Dirk I is aan twijfel onderhevig, vanwege het grote leeftijdsverschil tussen beiden. Enkele historici menen dat er tussen Dirk I en Dirk II nog een andere graaf geweest moet zijn, vaak Dirk I-bis genoemd. Zo worden wel vaker 'gaten' in de geschiedenis gedicht. Dirk II groeide op in de leefgemeenschap van de St.Pietersabdij in Gent. Maar in het jaar 950 zou hij volgens deze gegevens nog niet geboren zijn. In 939 kan hij zijn vader, die toen sneuvelde, dan ook niet opgevolgd zijn. Voor Dirk I wordt als 'vader' Graaf Gerulf genoemd, waarvan de regeerperiode tussen ca.885 en ca.889 was. Dirk I regeerde van ca.916 tot 939, Dirk II van ca.970 tot-988. Tussen de regeerperiode van Dirk I en Dirk II zit ruim 30 jaar, ofwel een generatie verschil. Wat leert de archeologie? In de jaren1903, 1920, 1941 en 1947/48 is archeologisch onderzoek gedaan op het terrein van de abdij van Egmond (hoofdstuk 12 van Tien Eeuwen Egmond). Naast Romeins en Pingsdorper aardewerk zijn er meerdere cultuursporen waargenomen, die volgens de opgravers op zijn vroegst teruggaan tot in de 9e/10e eeuw. Ziet u ook hier weer het gat tussen Romeins en 10e eeuw? De opgravers menen dat het in hoogste mate waarschijnlijk is dat er vóór de stenen abdijkerk met zijn minstens drie bouwperioden nog een bescheidener, eveneens Christelijk bedehuis is geweest. Hoe weet men dat het een bedehuis was waarvan men grondsporen vond? Hoe weet men dat dit Christelijk was? Het antwoord wordt door de opgravenrs zelg gegeven. Dat de gedachte hierbij onwillekeurig uitgaat naar het houten, door Dirk I gestichte oratorium, is wel vanzelf sprekend. De onmiddellijke overblijfselen daarvan zijn echter blijkens het boven gereleveerde tot nu toe niet gevonden. Zij bevinden zich niet onder de stenen abdijkerk, ook niet onder de oudste bouwsporen daarvan (p153; Tien Eeuwen Egmond). De gedachte gaat niet willekeurig uit naar een aangenomen geschiedenis, maar juist heel doelbewust. Het is een aangenomen mythe, gebaseerd op veronderstellingen van de 17e eeuwse fabelschrijvers. En dan de geschreven bronnen. Voor de geschiedenis zijn we voornamelijk afhankelijk van de Annalen van Egmond (Annales Egmundenses) en het daarbij behorende Necrologium Egmundanum. Daarover waarschuwde Otto Oppermann al in 1933 dat we te doen hebben met een samenraapsel (compilaties) van Johannes de Beka, die in de 15e eeuw flink aangevuld en gewijzigd is. Andere belangrijke bronnen uit dezelfde periode zijn de oorkonden uit 1063 en uit 1083, waarvan is vastgesteld dat het vervalsingen zijn. De Annales Egmundenses zijn bijna geheel samengesteld uit andere kronieken, vooral van Sigebert van Gembloux (±1035-1112) en van Regino von Prüm (±840-915), zodat het duidelijk is dat Egmond helemaal geen eigen traditie had, maar die in de twaalfde eeuw juist probeerde te krijgen met van elders geleende gegevens. En dan hebben we natuurlijk Melis Stoke, die net als Jacob van Maerlant in opdracht van Floris V schreef. Melis Stoke dichtte een Hollandse mythologie bijeen waarin de historische rechten van de Hollandse graven tegenover Utrecht vooropstonden, en op diens rijmelarij is al eeuwenlang kritiekloos voortgeborduurd. Maar zelfs in de mythologische versie van de geschiedenis staan zoveel Noord-Franse en Vlaamse zaken dat de hele verdere rest alleen daardoor al ter discussie staat. Over de 'Moderne' bronnen/boeken kan het verhaal kort zijn. In de tegenwoordige boeken wordt nog steeds uitgegaan van algemeen aanvaarde opvattingen, die in feite achterhaald zijn (zie de onenigheid tussen de verschillende auteurs). Bij het natrekken blijkt telkens weer dat moderne geschiedkundigen naar elkaar verwijzen in plaats van naar de bronnen, waardoor hun beweringen moeilijk controleerbaar zijn en de bronnen lastig zijn terug te vinden. De één oppert iets, de volgende noemt het ‘waarschijnlijk’, voegt er iets aan toe, en de derde neemt het aan als feit, zich daarbij beroepend op de voorafgaanden, dan trekt iemand het half in twijfel, maar een volgende bouwt het juist weer verder uit, en zo vervolgt de discussie zich. De oorspronkelijke bron blijkt vervolgens niet te vermelden wat de uiteindelijke conclusie rechtvaardigt. Hoewel er een paar grote lijnen zichtbaar zijn is veel van deze geschiedenis nog in raadselen gehuld. De primaire bronnen moeten de bewijzen bevatten; met de secundaire opvattingen kan nagegaan worden hoe de mythen tot stand kwamen en hoe deze zich ontwikkelden tot de opvattingen die in de moderne literatuur nog steeeds gehandhaafd worden.
Wat weten we uit de klassieke teksten?
Uit een 12de-eeuwse aantekening in de marge van het in origineel bewaard gebleven handschrift van de Egmondse annalen blijkt dat de oorkonde van 15 juni 922 toen al op 863 was geplaatst. De eigenlijke oorkonder, de West-Frankische koning Karel de Eenvoudige, werd daardoor aangezien voor de Oost-Frankische koning Karel de Kale, die in 863 regeerde. Met deze oorkonde ontving graaf Dirk (I) de kapel te Egmond met een belangrijk goederenbezit als beloning voor steun aan de koning in diens strijd tegen zijn opstandige vazallen. In deze 'oudste' oorkonde - die werd verleend in het Brabantse Bladel toen de koning op de vlucht uit Frankrijk was - heeft men in de middeleeuwen wel het 'scheppingsverhaal' van het graafschap Holland gelezen. De achtereenvolgende middeleeuwse geschiedschrijvers hebben telkens wat aan dit verhaal toegevoegd tot het bij de laat 15de-eeuwse kroniekschrijver Jan van Leiden was uitgegroeid tot de successtory van Dirk, de eerste graaf van Holland, die een zoon was van Sigisbertus, prins van Aquitanië. Deze gefantaseerde prins zou via de Merovingische koningen afstammen van koning Priamus van Troje. Dirk I was, volgens Jan van Leiden, een man eerbaar van zeden, claer van geboerten ... , een kampioen van de christenheid tegen de heidenen. Ook over de oorsprong van het grafelijk gezag in Holland is veel geschreven. Reeds Melis Stoke huldigde de opvatting dat Holland aanvankelijk een stuk was van het veel grotere Friesland, waar in die opvatting de Bataven leefden ". Het is wel duidelijk dat de eerste geschiedenis van de Graven van Holland gebaseerd is geweest op aannamen, verkeerd gelezen teksten en gefantaseerde toevoegingen om te komen tot een wonderlijk 'scheppingsverhaal' van het graafschap Holland. ![]() De bekende schoolplaat van Isings uit 1926 over de gevangenneming van Floris V door de edelen Gijsbrecht van Aemstel, Herman van Woerden en Gerard van Velsen, door wie hij later vermoord werd. Bekend in het verhaal over de graven van Holland is ook de doop van de Friese koning Radboud door St.Wulfram, bisschop van Sens in Frankrijk, wat te Medemblik plaats gevonden zou hebben. Op p.17 vermelden De Boer en Cordfunke ook zeer terecht 'dat van Gerulf en diens nakomelingen wordt aangenomen dat ze van Friese koningen afstammen. Het is daarbij goed te beseffen dat dè Friese koningen eigenlijk niet bestonden'. Het hele verhaal van die Frieze Koningen is dus een mythe, wat hier erkend wordt. De doop van Radboud heeft zich niet voorgedaan in Medemblijk, (dat bestond niet eens in de 8ste eeuw), maar in Medemolaca, wat Meldick in Frans-Vlaanderen was. Daar woonden de Friezen uit het eerste Frisia. Lees meer over Medemblik en lees meer over de Friezen. |
De skeletten uit het grafmonument te Rijnsburg: een hernieuwd onderzoek. E.H.P. Cordfunke, K. van der Borg en G J.R. Maat, KNOBulletin, 1998 p.1. ![]() Verder moet worden geconcludeerd dat de door ons vastgestelde demografische en osteopathologische bevindingen zo weinig overeenkomst vertonen met de historische gegevens omtrent de in Rijnsburg begraven leden van het Hollandse Huis, en met die van het eerdere onderzoek door Dijkstra, dat er geen grond is voor een positieve identificatie. De enige, en waarschijnlijk toevallige, overeenkomst betreft die van skelet nr. 92 met het levenseinde van graaf Floris V. Het betreft hier inderdaad een man van ca. 42 jaar, die gewelddadig om het leven is gekomen, zij het met een aanzienlijk geringer aantal aantoonbare verwondingen. Bovendien weten we uit de historische overlevering dat Floris V bij zijn vrouw Beatrijs werd begraven, doch een vrouwenskelet werd niet aangetroffen in de buurt van skelet nr. 92. Ook komt de ligging van skelet nr. 92 niet overeen met de historische overlevering. |
Over graaf Floris V zegt de tijdgenoot-kroniekschrijver Melis Stoke: Hi wort begraven ter selver stede/ In den coer met groter eerend. Skelet nr. 92, met de verwondingen aan de schedel, werd echter in de zuidelijke absidiool aangetroffen. Volgens de historische gegevens werden in de Gravenkapel 10 graven en gravinnen bijgezet. Als we de bijzettingen in het koor ook mogen rekenen tot die in de Gravenkapel, dan zouden er voor het koor 10 in plaats van 12 skeletten van leden van de grafelijke familie moeten zijn aangetroffen. Volgens de historische gegevens (tabel 5) zijn in totaal 17 leden van de grafelijke familie in de abdij van Rijnsburg bijgezet, zodat 7 ervan vermoedelijk in de kloostergang of elders in de abdijkerk zijn begraven. In het laatste geval is de man/vrouw verhouding van de aangetroffen skeletten niet met de historisch vaststaande verhouding in overeenstemming, in het eerste geval is bovendien het totale aantal niet juist. De resultaten van het historisch-archeologisch onderzoek, de '4C-metingen en het fysisch-antropologisch onderzoek leiden dan ook tot de conclusie dat de identificatie van de onderzochte skeletten, zoals eerder door B.K.S. Dijkstra gedaan, op een misvatting moet berusten. Zij steunen daarentegen het al tijdens de opgravingen uitgesproken vermoeden dat de skeletten behoorden tot het grafveld dat zich ten oosten en ten noorden van de abdijkerk heeft uitgestrekt. Dit grafveld is op grond van de stratigrafische ligging, het 14C-onderzoek en het aangetroffen aardewerk te dateren in de 9de - 11de eeuw. Een uitzondering vormt graf nr. 102 dat blijkens de 14C-datering nog uit de merovingische periode dateert. Dit graf zou dan tot de oudste nederzettingsfase behoren, mogelijk bij het huis dat er heeft gestaan. Een dergelijk begravingswijze was niet ongebruikelijk in die tijd. Hoewel er dus geen profiel beschikbaar is over de karolingische bijzettingen, blijkt uit de genoemde dagrapporten van de opgravers dat 'in de hogere vlakken geen insteek van de grafkuilen kan worden aangetoond'. Een tweetal 14C-dateringen van in de kloostergang begraven skeletten, alsmede het feit dat ook skeletten onder de fundering van het koor werden aangetroffen, doet vermoeden dat het grafveld zich ook naar het noorden heeft uitgestrekt. Blijkens een aantekening in het oudste gedeelte van het Utrechtse goederenregister, heeft de St. Maartenskerk hier vanouds (vóór 860) bezittingen gehad. Huisplattegronden uit zowel de merovingische als de karolingische tijd zijn - stratigrafisch gescheiden - bij de opgravingen terug gevonden. Het aangetroffen grafveld behoort zonder twijfel overwegend tot de tweede bewoningsfase. In 1063 wordt in een oorkonde de 'capella' te Rijnsburg genoemd; deze kapel werd gebouwd na de afsplitsing van de moederparochie Oegstgeest. Inmiddels was de naam Rothulfhuashem vervangen door de naam Rijnsburg, hetgeen de situatie weerspiegelt waarbij de tot burg getransformeerde villa in het bezit van de graven van Holland was geraakt. Na ophoging van het terrein heeft gravin Petronilla daarop omstreeks 1130 de abdijkerk gebouwd. De stoffelijke resten van de tien, in de Gravenkapel te Rijnsburg bijgezette leden van de grafelijke familie van Holland, waaronder Floris V, zijn hoogstwaarschijnlijk reeds in 1613 tijdens de radicale sloop van de fundamenten van de abdijkerk, geruimd. Al eerder, in 1574, waren de 'heerlijke tomben' die hun graven dekten, aan de vernielzucht van plunderaars ten prooi gevallen. |
Bouwen voor prestige, ziel of vrede. De oudste stenen kerken in Holland en hun opdrachtgevers. Elizabeth den Hartog in KNOBulletin 1998, p.15. Enkel citaten uit het artikel: Over de stichtingsdata van de vroegste kerkjes in Holland is niet veel bekend. De schriftelijke overlevering begint met de missionering door Willibrord, die - aldus Bonifatius in een schrijven aan paus Stefanus II uit 752 - 'gedurende vijftig jaar bij het genoemde volk der Friezen heeft gepredikt en hen voor het grootste deel tot het geloof aan Christus bekeerd heeft, tempels en afgodsbeelden verwoest heeft en kerken gebouwd'. Dat die schriftelijke overlevering betrekking heeft op Nederland is een hypothese, ofwel een onbewezen aanname. Naast het eigenhandig stichten van kerken, kregen Willibrord en het door hem gestichte klooster te Echternach (zie daar) kerken ten geschenke. Zo ontving Willibrord de kerk van Vlaardingen van de clericus Heribald en door schenking kwam de kerk van Velsen - met zeven bijbehorende boerderijen - in het bezit van het klooster te Echternach. Deze schaarse feiten kunnen worden aangevuld met gegevens uit heiligenlevens en kronieken, maar alles bij elkaar blijft het beeld versnipperd. Duidelijk is alleen dat Willibrord kerken stichtte en kerken geschonken kreeg, en - impliciet - dat er anderen moeten zijn geweest die kerken stichtten en in hun bezit hadden. Over hun rol in dit alles is jammer genoeg weinig bekend. Willibrord liet in zijn testament een aanzienlijk deel van zijn bezit in deze streken na aan de abdij van Echternach. In werkelijkheid liet Willibrord niet na aan Echternach. Lees meer over het Testament van Willibrord. Op dit grondgebied waren en werden kerken gesticht, wanneer en waar is niet precies bekend, maar in een oorkonde uit 1063 is sprake van vijf moederkerken, te Vlaardingen, Oegstgeest, Velsen, Heiloo en Petten, alle tot het bezit van Echternach behorend. Van die moederkerken waren de volgende kapellen afhankelijk: Harg, Ketel, Overschie, Rijnsburg, Warmond, Leimuiden, Rijnsaterwoude, Esselijkerwoude, Agathenkiricha (thans Beverwijk), Heemskerk, Assendelft, Spaarnwoude, Sloten, Egmond, Alkmaar, Schermer, Mijsen, Wognum, Oudorp en Vronen (thans St.-Pancras). Blijkens de Echternachse visitatielijsten waren ook de moederkerken van Noordwijk en Voorhout Echternachs bezit. Het gaat hier dus om aanzienlijke delen van Holland en het verbaast derhalve niet, dat zowel de Hollandse graaf als de Utrechtse bisschop, in hun strijd om de beheersing van kust en riviermondingen, bij herhaling poogden deze bezittingen in hun macht te krijgen. Echternach heeft dan wel pogingen gedaan om kerken in Holland in bezit te krijgen, maar is daarin nooit geslaagd. Lees meer over de kerken in Holland. In het eerste kwart van de elfde eeuw werd Hillegersberg met haar dochterkerken Kralingen, Rotterdam, Bleiswijk en Zevenhuizen geschonken aan het klooster Hohorst bij Amersfoort. Het klooster Hohorst bij Amersfoort heeft nooit bestaan. Lees daarover in Ansfridus en het klooster Hohorst. Zodoende bezat de Utrechtse Paulusabdij, de opvolger van Hohorst, hier nadien het collatierecht. |
Ook over de oudste verschijningsvorm van de kerken in Holland is maar weinig bekend. Beter is te spreken over NIETS bekend. Alles is gebaseerd op speculaties. Uit het schaarse bronnenmateriaal blijkt dat het voornamelijk houten bouwwerken zullen zijn geweest. In de achtste eeuw bouwde de plaatselijke bevolking, 'zo goed en zo kwaad als zij, onbedreven in die dingen, dat konden', in het huidige Egmond-Binnen op het graf van Adelbert, die rond 749 gestorven was en die later de patroon van Egmond zou worden, een eenvoudige gedachteniskapel. Lees alles over St.Adelbertus. Na de Noormanneninvallen vatten ene Amalath 'presbiter' en drie mannen het plan op de kerk te herstellen. De Noormannen hebben nooit geplunderd in Nederland. Lees alles over de Noormannen.Uit de beschrijving van de wederopbouw valt af te leiden dat het kerkje, gelegen aan de rand van de duinen, van hout was en met hetzelfde materiaal werd hersteld, al had men moeite om voldoende balken bij elkaar te krijgen. Hoe we ons zo'n kerkje moeten voorstellen is onduidelijk, want op wat vage en moeilijk te dateren paalgaten na, bijvoorbeeld in Velsen en Noordwijk, stammen de oudste resten doorgaans uit de Romaanse periode. Alleen over Heiloo en Assendelft zijn we wat beter geïnformeerd. Bij opgravingen binnen de kerk van Heiloo kwamen twee typen paalgaten te voorschijn, een groep zware en een groep minder zware. Deze laatste waren in ongeroerde grond neergezet. Het zou hier gaan om resten van het tussen 719 en 739 door Willibrord gestichte kerkje; dit op basis van het gegeven dat ten oosten en westen van dit kerkje de vroegste bijzettingen werden gevonden. Dit grafveld was gemarkeerd door een greppel. Even buiten het grafveld ligt de St.-Willibrordsput, die oorspronkelijk vanuit hetzelfde niveau was gegraven en die - blijkens het aardewerk - gelijktijdig met grafveld en oudste kerk werd aangelegd. De tweede serie paalgaten geeft wat meer houvast, daar hieruit een plattegrond van een kerkje gereconstrueerd kan worden, dat ten dele op het oudste grafveld werd opgetrokken. Dit kerkje zou een halfronde koorsluiting hebben gehad, hetgeen opmerkelijk mag heten daar opgravingen hebben uitgewezen dat houten kerkjes overwegend rechtgesloten waren. Volgens de overlevering zou de kerk van Heiloo gebouwd zijn op een open plek in het bos, op de plaats van een heidens heiligdom. De naam Heiloo, heilig woud, die nog tot het midden van de vijftiende eeuw als 'Heyligheloe' werd geschreven, lijkt de overlevering te ondersteunen, evenals de oorspronkelijk geïsoleerde ligging van de kerk. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat de bewoning hier pas rond de elfde en twaalfde eeuw op gang kwam. Over stenen gebouwen in Holland horen we voor het eerst in de tiende eeuw. In deze tijd verving Dirk II (939-988) de kloosterkerk te Egmond door een stenen bouwwerk. 'Het kostte hem wel de grootste moeite', want - zo schrijft Ruopert in zijn Vita Adalberti - 'de grond is hier door de droogte zeer zanderig en schraal en is zeer arm aan stenen en kalk'. Het is wel duidelijk dat dit betoog van Den Hartog aan elkaar hangt van aannamen, zoals ze zelf schrijft 'uit legenden', zoals over de Willibrordusputjes, wat niet meteen de betrouwbaarste bronnen zijn. Het gehele bronnenmateriaal is afkomstig uit Frankrijk. Nederland heeft helemaal niets uit de periode vóór de 11de eeuw. Voor de genoemde oorkonde uit 1063 ofwel het het dievenboekje van Echternach. Het is wel duidelijk dat als het uitgangspunt onjuist is, alle daaruit getrokken gevolgopvattingen ook onjuist zijn. Het uitgansgpunt is de aanwezigheid van St.Willibrord in Holland. Daar is geen enkel bewijs voor of is dat ooit aannemelijke gemaakt. Lees meer over de kerken in Holland. |
| Hier wordt de kern van de problematiek van de graven van Holland geraakt. Hun oorsprong van Fries is zeker waar, als men daarbij maar niet denkt aan het huidige Friesland, maar aan het oude Frisia in Vlaanderen. In de jaren 1994-1995 vonden grootschalige onderzoeken plaats in de Grote Kerk van Alkmaar. Voordien en vooral sindsdien zijn tal van publicaties over dit kerkgebouw en zijn ondergrond verschenen. Bijvoorbeeld het boek Goed Gevonden; textielvondsten uit archeologische opgravingen in de Grote of St.Laurenskerk te Alkmaar (besproken in Westerheem 2000, p. 222-225) en het artikel in Westerheem waaraan Peter meewerkte: "Friese ringvormige aardewerken constructies: pottenbakkersovens?" Dezelfde kerk vormde ook het onderwerp waarop Peter promoveerde. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de bouw en verbouw van de Grote Kerk tot 1470 en relateert deze geschiedenis aan de ontwikkeling van Alkmaar en omgeving. Het tweede deel van het boek 'zoomt' in op de kerk zelf en richt zich geheel op de begravingen daar binnenin. De oudste teruggevonden bouwsporen behoren bij een groot tufstenen kerkgebouw met bijbehorende toren, daterend van voor 1200, waaraan vermoedelijk een tiendeeeuwse houtbouw voorafging. De bouw van de kerk vond mogelijk plaats in samenhang met de stichting van een daarnaast gelegen adellijk hof, waarvan de gracht bij archeologisch onderzoek is teruggevonden. Als stichter van de kerk lijkt vooralsnog één van de graven van Holland de beste kandidaat. Zo constateerde ook Elisabeth den Hartog in haar boek De oudste kerken van Holland (zie Westerheem 2003, p. 77), dat in de middeleeuwen niet de plaatselijke bevolking of kloosters, maar vooral de graaf en de machtige lokale adel opdrachtgever waren voor de bouw van prestigieuze kerken in Holland. Opvallend waren de grote afmetingen van de opgegraven fundering van een toren, die wellicht nooit is afgebouwd. De veertiende en vijftiende-eeuwse bouwfasen houden, zo toont Peter ons aan, rechtstreeks verband met de groeifasen van de stad. Interessant is een grafiek en een bijlage met een overzicht van gedateerde bakstenen uit Alkmaar van voor 1650. Uit met name Zuid-Holland en Utrecht is een patroon bekend, waarbij globaal gezien de grootste bakstenen het oudst zijn en er vervolgens gedurende de veertiende tot en met zeventiende eeuw min of meer een geleidelijke verkleining van het baksteenformaat optreedt. Ook in Alkmaar zijn de grootste bakstenen het oudst, maar daarmee houdt elke regelmaat op. Voor degenen die met behulp van de baksteensoort in Alkmaar tot datering willen komen, is het resultaat van dat onderzoek teleurstellend. De grafvondsten bij het archeologisch onderzoek onder de vloeren van de Grote Kerk in 1994-1995 hebben betrekking op 901 graf- en 62 beenderkisten. Dat onderzoek (bijvoorbeeld van de textielvondsten, zie hiervoor), in combinatie met uitgebreid archief- en. ander bronnenonderzoek naar begrafenisgebruiken en het begraven in de Grote Kerk verschaft ons een uitgebreid inzicht in de economische situatie van de stad Alkmaar en in de daar heersende gebruiken rondom dood en begraving gedurende de periode van globaal 1750-1850. (Westerheem 2003, p.118). |
![]() De Fundamentele verwarring: Nijmegen of Noyon, die aan de basis ligt van alle andere verwarringen. |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |