De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden.




Op deze pagina vind je de belangrijkste oorzaken van de historische verplaatsingen, de deplacements historiques.

In deze zaak van historische verplaatsingen is het merkwaardig, dat niet-katholieke of a-religieuze historici er niet gemakkelijk toe komen om een legende af te kraken, vermoedelijk uit welbewuste of intuïtieve vrees, dat zij misschien als anti-klerikaal of anti-rooms uitgekreten zouden kunnen worden.



Katholieke historici hebben daar minder moeite mee, omdat zij het eigen nest wel kennen. Zij waren trouwens al vanaf de 17e eeuw op hun hoede, toen de grote Franse historicus Jean Mabillon, zelf priester en Benedictijn, keihard schreef dat in de grote en brutale vervalsingen van oorkonden en historische teksten onze lieve Moederde H. Kerk helaas 'de eerste viool' had gespeeld.

Mabillon onderkende in zijn tijd al de vele vervalsingen, waarbij kloosters zich op valse gronden bezittingen toeëigenden, slechts om het financiële gewin. Latere historici doorzagen deze vervalsingen niet, waarop nog steeds veel van de huidige geschiedenis is gebaseerd. Niet de Roomse Kerk plaatste St.Willibrord in Utrecht, maar het klooster van Echternach, dat helemaal niet gerechtigd was om bisschoppen te benoemen!

Onterechte heiligen.
Er bestaan talloze 'heiligen' waarbij men bij nader onderzoek ontdekt dat ze historisch nooit bestaan hebben, of waarbij de geschiedenis een totaal andere wending neemt.
Een bekend voorbeeld uit Nederland is de geschiedenis van de H.Jeroen van Noordwijk, die door de Noormannen zou zijn vermoord. Compleet verzonnen! Van de Noormannen is in Nederland nooit iets gebleken en geen enkel archeologisch spoor gevonden. Lees hieronder meer over de H.Jeroen.

Uit een studie van dr.Hans Biedermann blijkt 'der heiligen Kummernus' niet bestaan te hebben. Zij staat bekend als de kruisheilige en wordt op talloze plaatsen vereerd. Als koningsdochter bad ze tot Christus om haar te misvormen om een huwelijk te voorkomen. Dat lukte en werd ze door haar woedende vader, gekleed in een kostbaar gewaad en met gouden schoenen gekruisigd met een gouden kroon op haar hoofd. De Middeleeuwse 'legende' heeft de vorm van 'ware geschiedenis' gekregen.

Jeanne d'Arc, de Maagd van Orleans, zou volgens de traditionele geschiedenisboekjes in het jaar 1431 te Rouaan op een brandstapel gestorven zijn. De roomskatholieke kerk heeft deze lezing van het gebeurde als juist erkend en haar in 1920 heilig verklaard. Maar er bestaat ook een andere versie, namelijk dat zij helemaal niet gestorven is op de brandstapel, maar trouwde en zelfs een zoon kreeg. Uit documenten is afgeleid dat ze helemaal geen boerendochter was, maar er koninklijk bloed door haar aderen stroomde. Genealogen hebben Isabeau de France aangewezen als haar moeder en waarschijnlijk was Louis d'Orleans, een broer van de koning, haar vader. Rechtstreekse afstammelingen uit het huwelijk van Jeanne d'Arc met Robert des Armoines bevestigen dit verhaal. Door de officiële geschiedschrijvers wordt het ontkend. Ze hebben geen behoefte de gouden legende te wijzigen, ten gunste van de ijzeren waarheid.

Waar hebben we dat eerder gezien? Zelfs een historicus merkte eens op over de studie van Albert Delahaye: 'Die man bederft al onze mooie verhaaltjes'.

Hagiografie.
Tot de hagiografie behoren alle geschriften die heiligen als onderwerp hebben: heiligenlevens (vitae), wonderverhalen (miracula), hymnen, liturgische teksten, kalenders, lijsten van heiligennamen. Martelaarsakten (passiones) en vitae werden vaak verzameld in bundels: passionales en legendaria, waarin de feestdagen van de heiligen het jaar rond werden geordend.
Vanaf de 13de eeuw werden compilaties gemaakt met erg verkorte en opnieuw geschreven vitae die legenda nova worden genoemd. De Legenda Aurea is zo'n legenda nova.

Opvallend: tussen de heiligen worden Willibrord en Bonifatius niet genoemd. Evenmin Ludger, Plechelmus en Lebuinus als Nederlandse predikers. Zie ook de bevindingen van prof.Rogier hiernaast.


De bekendste auteur van de Legenda Aurea was Jacobus de Voragine (ca.1228-1298), een dominicaan, die een verzameling van heiligenlevens opsomde en beschreef. De Legenda Auria bevat niet alleen heiligenlevens, maar ook verhandelingen over kerkelijke hoogtijdagen rond Christus en Maria.
De Legenda Aurea heeft als voorbeeld gegolden voor veel latere legendaria. Deze zijn opgebouwd volgens de kerkelijke kalender en bestaan uit twee delen: een winterstuc (Advent tot en met Hemelvaart) en een somerstuc (Pinksteren tot Advent).

Het feest van Allerheiligen werd aanvankelijk op 12 mei gevierd maar is verplaatst naar 1 november aangezien er dan wel voldoende voedsel en drank aanwezig is om het feest te kunnen vieren. Het hoofdstuk over Allerzielen (de dag na Allerheiligen) werd geschreven nadat de Paus in 1254 een eerste definitie van het purgatorium had gegeven, maar voordat de officiële formulering ervan tijdens het Concilie van Lyon tot stand kwam.


H.Joeroen van Noordwijk.
Schilderij van Jacob Cornelisz, Museum Boijmans van Beuningen.

Jeroen van Noordwijk.
De in enkele bronnen vermelde heilige Jeroen van Noordwijk is een volslagen apocratieve heilige. Hierboven afgebeeld met een groot slagzwaard, waarmee hij door de Noormannen vermoord zou zijn. Er zijn geen contemporaire documenten die hem noemen of dit verhaal bevestigen. Wat over hem bekend is stamt uit religieuze literatuur die pas enkele eeuwen na zijn dood werd geschreven. Hij zou vanuit Schotland gekomen zijn om in Kennemerland de Friezen te bekeren. In 856 werd hij door de Noormannen gevangen genomen en vermoord. De heilige Jeroen zou verschenen zijn aan een boer met de opdracht een grafheuvel of hunebed op te graven en het gebeente dat daar lag naar de abdij van Egmond over te brengen. Een andere versie vertelt dat zijn relieken vanuit Noordwijk overgebracht werden naar het klooster te Egmond. Historische aannemelijk klinkt dit verhaal niet. In oude geschriften wordt het dorp niet Noordwijk, maar Nootwijk genoemd.

Dit verhaal moet pas na 1130 (of pas na 1559?) verzonnen zijn, aangezien het klooster Egmond pas na dat jaar is gesticht. Lees meer over
de abdij van Egmond.
De H.Jeroen wordt herdacht op 17 augustus, zij het alleen in het bisdom Rotterdam, dus niet in het bisdom Haarlem waar Kennemerland toch toe behoort.

Over de zogenaamde Noormannen-inval in 856 kan men kort zijn: geen enkel bericht over de Noormannen tussen 834 en 925 kan met Nederland in verband gebracht worden. Wat viel er hier te plunderen? Er bestond geen enkel klooster en geen enkele kerk. Er zijn ook geen kastelen of grafelijke verblijven bekend. Er viel hier totaal niets te plunderen, zelfs geen voedsel, wapens of vrouwen. Lees meer over de Noormannen.

Zelfs enkele traditionele historici bevstigen dat St.Jeroen een verzonnen heilige is. Prof. H.Jansen schrijft daarover: "Het verhaal van de marteldood van St-Jeroen, pastoor te Noordwijk, mist iedere historische betrouwbaarheid."
Van devotie tot Willibrord, Servatius, Bonifatius, Lebuinus, Plechelmus, Odulphus, Jeroen of andere Nederlandse heiligen vernemen wij in de gehele middeleeuwen niets. (Bron: L.J.Rogier, II p.763)

Toch duikt deze mythe over St.Jeroen steeds weer op, zoals ook andere mythen onuitwisbaar blijken. Lees meer over de mythen in de geschiedenis van Nederland.




Reliekhouder met reliek van St.Willibrord.


De Bollandisten.
De Bollandisten, genoemd naar dom Jean Bolland (1596-1665), zijn geestelijken, vaak Jezuïeten, die kritisch stonden en staan ten opzichte van alle heiligenverhalen die in de middeleeuwen ontstaan zijn. De bedoeling van de kerk met die verhalen was wel duidelijk: pelgrimage en inkomsten verwerven. Veel van de in de middeleeuwen opgevoerde heiligen met de meest wonderlijke verhalen blijken nooit bestaan te hebben. Ze worden in geen enkele onafhankelijke bron genoemd. Het werk van de Bollandisten wordt sinds de zeventiende eeuw gepubliceerd in de Acta Sanctorum en de Analecta Bollandiana die ook online te raadplegen is op: http://www.patristique.org/Acta-sanctorum.html .
Meer informatie vind je op https://nl.wikipedia.org/wiki/Bollandisten.
Veel historische gegevens worden geput uit de levensbeschrijvingen van personen die al of niet heilig werden verklaard. De gebruikelijke naam voor die levensbeschrijvingen is vita (meervoud vitae). Veel historische feiten worden naar de schijn alleen gedekt door legenden en heiligenlevens, wat nou niet precies het meest betrouwbare historische materiaal is. Bij heiligenlevens is het belangrijk onderscheid te maken tussen zakelijke feiten en wonderlijke legenden. Dan blijkt een heiligenleven ontdaan van alle wonderen, zeker toepasbaar om bijvoorbeeld geografische feiten vast te stellen.

De bevindingen van prof.dr. L.J.Rogier sluiten feilloos aan op de later ontstane mythen en legenden in heiligenlevens, als hij schrijft: "vóór het jaar 1559 is van enige officiële verering van Sint Willibrordus, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Nederland geen spoor te vinden".

Hierboven een afbeelding van het 'Utrechts' gebedenboek. Dit boek blijkt helemaal niet voor Utrecht gemaakt te zijn, maar is afkomstig uit het bisdom Kamerijk in Vlaanderen. Opvallend daarbij is dat het feest van 'St.Willebroert biscop' (18 november!) in zwart is geschreven, dus geen belangrjk feest. Klik op de afbeelding voor een vergroting. Let speciaal op de taal, het Diets, waarin het geschreven is. Het is vergelijkbaar met het 'Utrechts Psalter' dat ook niet voor Utrecht gemaakt is of uit Utrecht kwam, maar waarvan de herkomst Frankrijk is.

De visie van Albert Delahaye.
Er bestaan veel boeiende 'legende-wandelingen' uit de historie, waarbij de feiten verplaatst zijn naar andere streken dan waar de geshiedenis zich heeft voorgedaan. Deze 'legende-wandelingen' illustreren hoe subtiel, sluipend en onopgemerkt sommige kerkelijke tradities werden ingevoerd, die op hun beurt weer een enorme invloed kregen op de profane geschiedenis en in een onjuiste retrospectie tot zogenaamd “onbetwijfelbare zekerheden” leidden. Men mag bijna vooropstellen, dat dit is gebeurd zonder de minste intentie tot vervalsing, wel met niet te miskennen lichtvaardigheid en onkritische lichtgelovigheid. Uit de aanwezigheid van relieken of vermeende relieken van, of de devotie tot een heilige zomaar af te leiden, dat de heilige ter plaatse gewoond en gepredikt had, is een voorbeeld van dergelijke lichtzinnige geschiedschrijving.
In Nederland hebben we ook een hele serie van zulke legenden. Kerken met het patronaat van St.Willibrord zijn zeker niet door hem gesticht. Daar komt het misverstaan van plaatsnamen nog eens bovenop, zoals de relieken van Plechelmus te Oudezeele bij St. Omaars, die op zich al hoogst legendarisch waren, wel leidde tot de traditie van Oldenzaal als zetel van Plechelmus. Het is nog tot daaraan toe, dat de simpele middeleeuwer niet beter wist en legenden onder de strakke bepalingen en invloed van de Kerk van Rome erin gingen als koek, doch het is bedroevend dat de moderne historici deze legendevorming niet doorzien hebben.
De legende van St. Victor, een der 50 martelaren van het Thebaanse Legioen is zo'n voorbeeld. Het is gebaseerd op een aangenomen doch volstrekt onjuiste opvatting. Het in de tekst genoemd 'Ad Sanctos' werd gemakshalve 'vertaald' met Xanten. In Xanten was een Romeins legioen gelegerd, dus dat leek overeen te komen met de tekst. Maar naar de rest van het verhaal werd niet meer gekeken. Het 'Ad Sanctos' was echter 'Saintes' in Frankrijk. Daar hoort St.Victor thuis, wat al bevestigd wordt door de ruim 25 plaatsen in Frankrijk met de naam St.Victor. De oudste berichten over het Thebaans Legioen komen uit de Franse Alpen en de Provence. Dan kan men meteen al afschrijven dat dit legioen ooit in de buurt van Xanten had gebivakeerd.


Heiligenlevens.
Van een deskundig onderzoeker op zijn vak aangesproken, verwacht men geen citaat uit een heiligenleven om zijn gelijk te bewijzen. Dat het inderdaad om een noodsituatie ging, bleek overigens ook duidelijk tijdens een TV-uitzending op 6 november 1989, waarbij gepoogd werd ‘Willibrord in Utrecht’ nog te redden door zijn verblijf aldaar slechts kort te houden. Maar ook in korte tijd kan men verdrinken!
Primaire bronnen.
De primaire historische bronnen van kronieken, oorkonden en levens van heiligen zijn voor een leek praktisch onbereikbaar. Zij bevinden zich in de standaard bronnen-uitgaven, die alleen in de grote bibliotheken aanwezig zijn en staan vrijwel altijd in een vreemde taal geschreven, een tweede obstakel voor de meesten om die primaire bronnen te lezen.


Wat weten we uit de klassieke teksten?

Het grote probleem in de historische geografie is dat toen de immigranten in de 10e eeuw naar wat nu Noord-Nederland is, trokken, men in een 'leeg' gebied kwam, een gebied zonder plaatselijke geschiedenis. Deze immigranten namen de gebruiken en gewoontes uit hun land van herkomst mee, die in Nederland doubleerde. Het was dus niet andersom, zoals enkele historici wel eens beweren vanuit hun chauvinistisch instelling: alles kwam uit het zuiden. Deze nieuwe bewoners van dit nieuwe land, dat precies leek op het gebied waar zij vandaan kwamen, namen niet alleen hun eigen taal en plaatsnamen mee, maar ook vele oude tradities. Een van die oude tradities was de verering van heiligen, die daarna plaatselijk ingang vond als had die traditie eeuwen ervoor al bestaan en had het ook deel uitgemaakt van de traditie van hun voorouders. Dat laatste is dan wel juist, alleen hun voorouders woonden in het zuiden en wel in Frans-Vlaanderen.

Toen men, een of meer eeuwen later, die nutteloze Latijnse akten (waarvan men zich de juiste Franse oorsprong niet meer realiseerde) nog eens inkeek, herkende men dan ook tal van ‘Hollandse’ plaatsnamen, die inmiddels op de vorengenoemde wijze als doublures van Franse namen ingang hadden gevonden. In dit web van doublures en van eventuele, op louter toevallige naamsgelijkenis berustende schijndoublures, ging men toen, zo goed en zo kwaad als het kon, de geschiedkundige gegevens ophangen zoals deze in de bestudeerde oorkonden, heiligenlevens en andere historische documenten stonden beschreven. Daarbij zag men de doublure-namen aan voor de originele en ging men de klassieke Franse namen -zo men die al kende- als doublures beschouwen. Dit betekent niets minder dan dat de geschiedenis die in de 7e t/m 9e eeuw in Noord-Frankrijk had voorgedaan, achteraf werden verlegd naar gebieden die ten tijde van die gebeurtenissen nog (grotendeels) onbewoond of zelfs onbewoonbaar waren; m.a.w. dat aan de Duitse/Nederlandse geschiedenis (vanaf het begin terugwaarts!) een stuk ‘ongeboren’ historie werd voorgeschoven.
Het onbewoond zijn van de nieuwe woonplaats was ook de reden dat het invoeren van de oude geschiedenis zo gemakkelijk plaats kon vinden. Er bestond plaatselijk geen oude geschiedenis die de nieuw ingevoerde in de weg stond.

Hoe legenden ontstaan?

De goedgelovige Middeleeuwen kon je alles wijsmaken. Hadden zij enig besef van tijd en geschiedenis?

De vraag blijft steeds, in hoeverre legenden en mythen spontaan tot stand zijn gekomen, dan wel opzettelijk tot stand werden gebracht (voornamelijk door kloosters van moeder de H.Kerk, vanwege de inkomsten)? Wellicht is hier de gehele scala bruikbaar van ‘argeloos’ tot ‘arglistig’. Daar was de naïeve enkeling die zijn woonstede, destijds door zijn pionierende voorouders vernoemd naar een (intussen historisch min of meer onbekende) Noordfranse plaats, maar al te graag met die roemruchte plaats zelf gelijkstelde. Maar daar waren ook de klerken van kanselarijen en kloosters of een of andere administratieve instantie, die met duidelijke opzet en stelselmatig de toponymie in die gewenste richting bevorderden, waarbij men meermalen sterk de indruk krijgt dat hen de Franse documenten als ‘partituur’ ten dienste stonden voor het toedelen van namen aan nieuwe nederzettingen en voor het bijschaven van reeds bestaande doublure-namen zoals die door immigranten reeds naar eigen keus waren ingevoerd. De nieuw toe te kennen namen werden regelrecht overgenomen uit de oude oorkonden waar zij, immuun voor elke verdere evolutie, al vele eeuwen vastlagen. Maar de migranten, toen ze bij binnenkomst spontaan hun doublure-plaatsnamen kozen, zijn daarbij allicht niet van de oude documenten uitgegaan, doch ook van namen die voortkwamen uit de bodem, een bodem die zoveel leek op het land waar zij vandaan kwamen. Ook werden de in hun dagen gangbare en eeuwen jongere naamvormen getoetst aan de documenten, die menigmaal voor 'verbetering’ vatbaar bevonden zullen zijn.

Een en ander zou tenminste de paradox kunnen opheffen dat huidige namen van originele plaatsen in vergelijking met die van de corresponderende doublures vaak verder afwijken van de oude oorkonde-naam. Dit alles laat de integriteit van deze klerken en instellingen onverlet: die kunnen er best van overtuigd zijn geweest dat zij met de bevestiging van authentieke historie bezig waren. Wat echter niet kan worden gezegd van huidige prominenten en instituten die beter wisten, althans beter moesten weten.

Met drie voorbeelden kunnen we het hiervoor genoemde probleem verduidelijken:
1. Vooreerst is er de kanunnik Adam van Bremen (11e eeuw) die, als een van zijn ergste geschiedkundige fabelschrijvers, Noordfranse bisschoppen uit de 8e-9e eeuw terugwerkend met zetel en al vanuit Hammaburg en Brêma en met de aanpalende rivieren (Albis = Franse Aa en Wisurgis = Wimereux) transplanteerde naar Hamburg en Bremen (let op de overeenkomstige namen) en het waterrijke en nauwelijks bewoonde verre noorden van Duitsland. Door het mede importeren van de doublures Elbe, Weser en -dan ook maar- Eems, het rivierenstelsel ontregelde met alle verwarrende gevolgen van dien. Lees meer over Adam van Bremen. Lees meer over de rivieren.
2. Ernstiger nog dan Adams huzarenstuk (misschien heeft deze zelf aan zijn eigen sterke verhalen wel binnenpret beleefd?!) is het gedrag van Echternach, waarbij niets te lachen valt. Hier immers werden, om wederrechtelijke materiele aanspraken door te drukken, hele volksstammen systematisch met een onmogelijke mythe opgezadeld, die de persoon van Willibrord volslagen ongeloofwaardig maakt en de complete historische wetenschap tart. Lees meer over Echternach.
3. In de 20ste eeuw werden voorgaande voorbeelden nog eens in Nederland toegepast door in nieuw aangelegde polders de namen van Almere en Biddinghuizen aan nieuwe woonplaatsen te koppelen, woonplaatsen die in de 8ste eeuw beslist niet hebben bestaan. Toen lagen de Flevo-polders (nog zo'n doudblure-naam) nog onder water. Bovendien heeft men daarbij de onbegrijpelijk fout gemaakt door de stad Almere te vernoemen naar de zeebaai het Almere dat -de naam zegt het zelf- een waternaam was. In de historische geografie moet men zich niet verbazen over dergelijke onjuiste toepassingen, die zelfs door historici en naamkundigen niet altijd doorzien werden en worden. Er zijn vele voorbeelden van te geven. Lees o.a. wat de naamkundigen D.P.Blok en M.Gysseling er stelselmatig van maakten.

De Passionael en de Legenda Aurea.
Veel levens (vitae) van heiligen zijn verzameld in de Passionael of Gulden legende. Deze verzameling van legenden over de heiligen en de feesten van de dag, voorzagen kloosters en kerken als 'lectuur' over alle heiligen. Voorbeeld voor alle latere verzamelingen was de Legenda Aurea van Jacob de Voragine, uit de 13e eeuw. Afbeelding hiernaast van Legenda aurea, ca. 1290, Biblioteca Medicea Laurenziana, Florence. (klik op de afbeelding voor een vergroting).
Op de linker pagina staat de opsomming van de heiligen, rechts de levensbeschrijvingen (vitae) van de verschillende heiligen.
Dit is een voorbeeld van een geschreven handschrift. Nadien zijn de nodige Passionaels in druk verschenen. Deze werden vooral in kerken en kloosters populair en gebruikt om preken en lezingen voor te bereiden. Zo werden de legendes en heiligenlevens onder de bevolking verspreid en bekend.

In de Legenda Aurea doen zich wat de 'Nederlandse' heiligen betreft, enkele opvallende zaken voor: (Bron: Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden, Hilversum 1997).
  • Veel heiligenlevens zijn tussen- of toegevoegd aan het einde van het handschrift en bij latere kopieën op de juiste datum ingevoegd.
  • Het tussenvoegen blijkt onder meer omdat de zogenaamde Nederlandse heiligen niet in de index staan, maar hun vita wel in de levensbeschrijvingen zijn opgenomen.
  • In de bewaard gebleven Utrechtse exemplaren bevinden zich heel wat aanwijsbare in- en toegevoegde vitae, zoals van de heilige Jeroen van Noordwijk en de Utrechtse bisschop Radbod..
    1. Onder de bewaarde gedrukte edities van de Passionael (vanuit. de basiscorpus van Williams-Krapp, c.1478) is er niet één die ook maar bij benadering dezelfde reeks van toegevoegde legenden bevat. Bij de meeste van de toegevoegde legenden gaat het om heiligen die in het bisdom Utrecht en in de omliggende bisdommen werden vereerd, zoals Willibrord, Gertrudis en Servaas.
    2. Heiligendagen die uitsluitend in het bisdom Utrecht werden gevierd zijn in de aangevulde corpus nauwelijks van een tekst voorzien.
    3. Heiligen als Cunera, Engelmund, Plechelmus en Werenfried zoekt men er tevergeefs, laat staan de nog niet gecanoniceerde heilige Lidwina van Schiedam (15de eeuw). Uit het ontbreken van Lidwina van Schiedam kan men afleiden dat de 'Utrechtse teksten' pas in de 14e eeuw tot stand kwamen.
    4. In de oorspronkelijke tekst van de handschriften uit de vijftiende eeuw van het Oude Convent te Weesp ontbreken de typische Utrechtse heiligen als Willibrord, Bonifatius, Werenfried, Lebuinus en Plechelmus. Zij zijn pas nadien tussengevoegd.
    5. In het handschrift uit Amersfoort zijn de levens van onder meer Wiro, Plechelmus, Odger, Servaas, Bonifatius en de in Utrecht zeer vereerde martelaar Pontanus toegevoegd. Dat laatste betekende een verdubbeling, want er was al een leven van Pontanus ingevoegd, zij het met een geheel andere tekst.
    6. In twee handschriften uit Weesp (KB73 F20, KB73 F21) vinden we op de juiste kalenderdag de levens van Plechelmus, Frederik (bisschop van Utrecht in de negende eeuw), Werenfried, Bonifatius, Odulf, de twee Ewalden, Willibrord en Lebuinus. Dat wijst erop dat zij wel in het voorbeeld stonden, maar nog niet op de juiste datum.
    7. Uit het voorkomen van bepaalde heiligen is op te maken in welke tijd de Legenda Aurea is samengesteld. Zo komt de heilige Thomas van Canterbury er in voor, maar hij is pas overleden in 1170 en in 1173 heilig verklaard. Het handschrift is dus van ná 1173.
    8. Er ontbreekt inzicht in het gebruik van de Legenda Aurea door Nederlandse kroniekschrijvers zoals Johannes de Beke (ca.1346) en Johannes de Leydis (overleden in 1504). Zij hadden slechts aandacht voor heiligen van eigen bodem en die vonden zij niet in de Legenda Aurea.
      1. Johannes de Beke schreef de 'Chronographia Johannis de Beka', een Latijnse kroniek van de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht, en de gebieden waarover zij heersten, van de Romeinen tot 1346. Het werk was grotendeels gebaseerd op reeds bestaande kronieken, zoals de Rijmkroniek van Melis Stoke. Sommige historici typeren Bekes schrijfwerk als "uiterst onbetrouwbaar". Andere auteurs hebben de Latijnse kroniek aangepast en aangevuld tot 1392. In 1395 werd het werk vertaald in het Diets. Deze versie is aangevuld tot 1430, en is een belangrijke bron voor de Hoekse en Kabeljauwse twisten in Holland en de strijd tussen Lokhorsten en Lichtenbergers in het Sticht.
      2. Johannes de Leydis schreef de 'Chronicon comitum Hollandiae et episcoporum Ultraiectensium', een kroniek van de graven van Holland en bischoppen van Utrecht. De eerste redactie van dit werk is alleen in handschriften overgeleverd en werd geschreven tussen 1467 en 1469. De tweede redactie, aangevangen tussen 1485 en 1494, werd voor het eerst uitgegeven door Franciscus Sweertius en is in Frankfurt gedrukt: Rerum Belgicarum Annales chronici et historici de bellis (1620). Een nieuwere uitgave is van V.J.G. Roefs, De Egmondsche abtenkroniek van Iohannes a Leydis 0.Carm. (diss. Nijmegen), Sittard 1942, pp. 115-238.

      Uit de punten hierboven blijkt dat de verering van de typische 'Nederlandse' heiligen pas in en na de 15e eeuw tot stand kwam.

    9. Het verhaal van Cunera en Ursula en de 11 duizend maagden is een verhaal apart, maar geeft wel precies aan hoe mythen en legenden ontstaan en samenkomen.
      1. Het verhaal van Sinte Kunera en Ursula vinden we in een aantal middeleeuwse bronnen: Latijnse en Middelnederlandse handschriften en gedrukte werken. Er is één 14de eeuws handschrift bekend (uit 1382), maar dat is verloren gegaan. De overigen zijn van latere datum.
      2. Het verhaal van Cunera is verbonden met de legende van Ursula en haar 11.000 maagden. Bij die Elfduizend (M) maagden (V) bleek het om 11 Virgines (onschuldige meisjes) en Martires (martelaressen) te gaan. De verbinding van Cunera met Ursula is pas in een later stadium gebeurd. In de Ursulalegende, die zelf een hele ontwikkeling heeft doorgemaakt en geen enkele naam vermeldt, komt Cunera niet voor. Haar naam duikt voor het eerst op in de Vita Sancti Meinwerci (omstreeks 1160) waarin gesproken wordt over de bouw van de Cunerakerk in Rhenen en over de relikwieën van Cunera (o.a. haar wurgdoek) die er bewaard worden. Dat toont aan dat deze Vita Meinwerci van na 1400 moet zijn. Voor die tijd was er nog geen Cunerakerk in Rhenen. Zie onder e.
      3. De abdij van Deutz heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van de Ursula-legende. Deze abdij bezat heel wat goederen rondom Rhenen (hoe kwam men daaraan? Geschonken of gekocht of op grond van vervalste akten geclaimd?). In een handschrift uit 1164 werd na de vondst van een flinke hoeveelheid beenderen in het Keulse land, fantasierijke mededelingen vervaardigd over martelaren en martelaressen. Wellicht dat de monniken met hun vroom 'bedrog' de relatie Ursula met Cunera tot stand gebracht hebben. "Aan relikwieën viel te verdienen". Vergelijk dit verhaal met dat van Echternach.
      4. In alle Cunera legenden komen een reeks wonderen voor die ook bij andere heiligen voorkomen. De meeste wonderen worden vermeld in het zestiende eeuwse drukwerk: 'Dat leven ende Passie' uit 1530. Op haar voorspraak genazen blinden, doven, kreupelen en werden schipbreukelingen en verdronkenen gered. Maar ook het wonderlijke verhaal dat Ursula en haar maagden die met vingerhoedjes de Heiligenberg bij Amersfoort opgeworpen zouden hebben. Archeologisch onderzoek maakte aan deze fabel een einde, maar de fabel leeft nog voort in de legenden.
      5. De kerk in Rhenen werd pas na 1400 aan Cunera toegewijd. Tevoren droeg de kerk het patronaatschap van St.Petrus.
      6. De oudste bekende vermelding van Cunera is uit 1404 waarbij het gaat om een bedevaart die als straf door de Domproost van Utrecht werd opgelegd. Daaruit blijkt dat Rhenen toen als bedevaartsplaats al bestond en bekend was. Of de kerk en toren toen al bestond is daarmee niet bewezen, net zoals in Amersfoort de kerk en toren pas gebouwd werden met het geld van de pelgrims. Ook daar was de bedevaartplaats er eerder dan de toren.
      7. De 15de en 16de eeuw stonden stijf van de aflatenprivileges. (Thomas à Kempis en de Moderne Devotie verweerden zich juist hiertegen, net als Erasmus, Luther, Calvijn en andere protestantse stromingen). Kosten noch moeite werden gespaard om hier graantjes van mee te pakken. In 1495 kregen de pelgrims van bisschop David van Bourgogne vrijgeleide (geen tol te hoeven betalen e.d.) gedurende twaalf dagen. Zulke beslissingen waren uiteraard gunstig voor de toeloop.
      8. De meeste historische gegevens over de bedevaarten in Rhenen zijn afkomstig uit de tijd na 1450. Het gaat in de 15de eeuw niet goed met Rhenen, zowel economisch als politiek. In die 15de eeuw kwamen de bedevaarten naar de St.Cunerakerk op gang, uiteraard met uitgiften van aflaten en relikwieën.
      9. Blijkbaar heeft men in Rhenen zich gespiegeld aan de bedevaarten in Amersfoort (vanaf 1444) die veel geld in het laatje van de kerk brachten. Daarmee is in Amersfoort de O.L.Vrouwetoren gebouwd. Rhenen volgde dat voorbeeld, waarbij Sint Cunera een 'goed hulpmiddel' bleek te zijn. Tussen 1492 en 1531 werd in Rhenen de Cuneratoren gebouwd.
      10. De Cunera verering is nooit door de de hoogste kerkelijke instanties gestimuleerd. Het heeft zich ook nooit tot de officiële Roomse Kalender gebracht en werd ook door Rome niet gepropagandeerd.
      11. Na het herstel van de Kerkelijke Hierarchie in Nederland in 1853, heeft het aarstbisdom Utrecht in 1860 de publiekelijke verering van Cunera in het bisdom zelfs verboden. De aanvraag tot wederinvoering in 1878 heeft het niet gehaald.
      12. Behalve in Rhenen -waar de devotie snel afnam en er nu nog nauwelijks belangstelling voor bestaat- heeft in de Brabantse dorpen Heeswijk, Berlicum en de buurtschappen Kaathoven en Bedaf, enige verering van Cunera bestaan. Een zeer belangrijke rol bij die verering van Cunera in het Brabantse, komt op naam van de Norbertijnen, met name met de eigentijdse devotie.
      13. In de tegenwoordige tijd krijgt het Cunera-verhaal een nieuwe opleving, niet om godsdienstige reden, maar het verhaal dankbaar opgepakt door de commercie. Aan wonderlijke verhalen valt geld te verdienen, net als dat in Dokkum gebeurt met de afschuw wekkende moord op Bonifatius en zijn 52 metgezellen.

    De belangrijkste conclusie uit de Legenda Aurea is wat de 'Nederlandse' heiligen betreft, dat zij pas na de 15e eeuw bekend werden in kerken en kloosters. In de oudste bronnen vindt men geen gegevens over Willibrord, Bonifatius, Plechelmus, Wiro, Lidwina van Schiedam, Odger, Servaas, Werenfried en Lebuinus.

    Het blijkt dat de bevinding van prof.L.Rogier maar al te waar is. In de 'Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw, twee delen, Amsterdam 1945' stelde hij dat vóór het jaar 1559 is van enige officiële verering van Sint Willibrordus, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Noord-Nederland geen spoor te bekennen. Van devotie tot Willibrord, Servatius, Bonifatius, Lebuinus, Plechelmus, Odulphus, Jeroen of andere Nederlandse heiligen vernemen wij in de gehele middeleeuwen niets.

    Dit komt precies overeen met de oudste 'Legenda Aurea' waarin blijkt dat de typische 'Nederlandse' heiligen er oorspronkelijk niet in voorkomen, maar allemaal later zijn tussengevoegd. Daar is maar één verklaring voor te geven: de devotie tot deze 'Nederlandse' heiligen bestond vóór de 15e eeuw nog niet, zeker niet bij de plaatselijke bevolking, hoogstens in enkele kerken en kloosters.
    Zo was de oude kerk in Klein-Zundert gewijd aan St.Willibrord, echter deze werd gesticht vanuit de abdij van Tongerlo, dus vanuit het zuiden en niet vanuit Utrecht waar St.Willibrord nog volkomen onbekend was. Ook Echternach had geen weet van deze oudste St.Willibrordkerk uit 1157 in Nederland. In de 'Echternachse' bronnen wordt deze kerk niet genoemd.

    Fragment uit handschrift nr.896 (het volgnummer geeft al aan hoeveel verschillende handschriften hebben bestaan). Dit handschrift is vervaardigd in de tweede helft van de 15e eeuw en in bezit van de Universiteit van Gent.

    Het importeren van heiligenlevens is niet op één moment gebeurd en al helemaal niet vanaf de tijd dat de betrokken heilige in de geschiedenis verscheen. Wanneer en hoe die import van de verschillende heiligen precies plaats vond blijft een vraag. Wel is te herleiden op welk tijdstip de verering van een bepaalde heilige onder de bevolking voor het eerste voorkwam. Veel informatie is daarbij te halen uit de Passionael, of de Leganda Aurea, de Gouden Legenda.
    De import ging in fasen, waarbij de ene legende de opmaat was voor de volgende. Zo ver de historische kennis reikt was St.Liudger de eerste geïmporteerde heilige in Nederland.

    Allemaal botjes.
    In Madoc no.4 van 2014 vercheen een artikel genaamd "Allemaal Botjes. Over echte en valse relieken". Voor historici en vooral de niet-katholieken erg interessant. Voor katholieken minder urgent, immers zij kennen hun eigen nest wel.
    Relieken en de prachtigste reliekschrijnen zijn wel bij edereen bekend bij een bezoek aan historische kerkgebouwen of tentoonstellingen over het katholiek 'erfgoed'. En dan is het helaas zo: hoe imposanter de reliekschrijn, deze te achterdochtiger men omtrent de reliek dient te zijn. Relieken zijn, -hoewel niet typisch voor de roomse kerk, ze komen en kwamen overal voor- vooral in het roomse zuiden van ons land nog steeds populair. De protestantse 'noordeling' heeft er dankzij Luther en Calvijn geen binding mee. Het waren juist Luther en Catlvijn die zich teweer stelden tegen die Roomse handel in relieken en andere 'roomse' zaken (o.a. de aflaten) en prullaria.
    Op een bepaald moment wilde iedere kerk, of kerkelijke gemeenschap, hoe klein ook, een aandenken aan een persoon of een heilige waarmee men een bijzondere band meende te hebben. Zo'n aandenken was dan vaak iets persoonlijks, een gebedsboek, een sandaal, een stuk van een mantel van die voorganger of heilige. Ook stoffelijke rsten waren veel gevraagd, zoals een stukje bot of zelfs een heel bot. Naarmate het aantal kerken en gemeenschappen steeg werd de vraag naar reliek steeds groter. Oorspronkelijk werden de stoffelijke resten van de heropgegraven heiligen in hun geheel bewaard. Maar de toenemende vraag zorgde ervoor dat de skeletonderdelen uitgedeeld en geschonken werden aan nieuwe geloofsgemeenschappen. Soms werden ze zelfs gewoonweg gestolen, want alhoewel het stelen op zichzelfzondig was, gold dat niet voor het bezitten van gestolen relieken. Ze waren immers het bezit van de hele kerkgemeenschap en dus kon men een gestolen reliek niet zomaar terugeisen - al gebeurde het soms wel.

    De reliekhandel die zeer sterk opkomt in de Middeleeuwen is een uitwas waartegen later niet alleen de protestanten reageren. Binnen de Roomse kerk werd dit ook beseft en er werd een instiruut opgericht door de jezuieten dat zich bezighield met het beschrijven en editeren van de heiligenlevens, de zogenaamde Bollandisten. Zo toonde de achttiende-eeuwse Bollandist Petrus Boschius aan dat de Derdermondse heiligen Hilduardus en Christiana onmogelijk bestaan kunnen hebben, omdat er in hun vita (levensbeschrijving) vermeld staat dat Hilduardus ooit bisschop van Toul was geweest, terwijl zijn naam niet op de lijst van bisschoppen voorkomt. Daarmee zijn dus ook de relieken van deze heiligen niet echt. Toch zijn de relieken van beide heiligen nog steeds in Dendermonde. De symboolfunctie werd belangrijker gevonden dan de authenticiteitswaarde. Men had liever een 'gouden' leugen, dan de 'ijzeren' waarheid.
    Documenten moeten dan ook bevestigen dat het werkelijk gaat om de overblijfselen van de desbetreffende heilige. Maar ook papier is geduldig, zeker als de erkenning van de reliek meer uitging van een zwaar geloof dan van fysische antropologische kennis. Dit heeft tot gevolg gehad dat er in de twintigste eeuw heel wat materiaal uit de reliekschrijnen verdwenen is. Zo vond men bij het skelet van de Mechelse Sint Rumaldus een runderbot dat dan ook prompt verwijderd werd. In een schrijn van de heilige Odilia, een van de 11.000 maagden van Keulen, werden ook mannelijke botten terugvonden. In onze moderne geseculariseerde wereld vormen heiligen en relieken slechts een randfenomeen, iets waar niemand nog van wakker ligt. Althans dat dacht men. Toen het skelet van de heilige Rumoldus van Mechelen onderzocht werd, was in de kathedraal de ganse Vlaamse pers samengestroomd en heeft het die dag op prime time het nieuws op de Vlaamse televisie gehaald. Daartegenover staat dat een deel van de relieken van de 11.000 maagden teruggevonden werd in een kartonnen doos op een zolder in de stad Sint-Truiden. Het verschil is duidelijk: niemand in de stad Sint-Truiden voelt zich nog op enigerlei wijze verbonden met die reliekschat, maar Rumoldus, heilig of niet, wordt nog altijd beschouwd als de stichter van de stad Mechelen en blijft dus belangrijk.

    Nieuwe technieken als isotopenonderzoek en het dateren met de radiokoolstof methode (C-14 methode] brengt menig reliek terug tot nuchtere conclusies. Zo blijken soms niet alle skeletonderdelen in een schrijn van dezelfde persoon afkomstig te zijn. Soms zat er een enkel been van een ander skelet in het schrijn, heel zelden dierenbot, soms ook een gedeelte van een skelet van een pasgeboren baby. Echt vreemd is dit alles niet. Wist de goedgelovige middeleeuwer beter? Men moet beseffen dat de anatomische kennis heel beperkt was op het moment dat de resten van de in de grond begraven heiligen opgegraven werden om overgebracht te worden naar een reliekschrijri (de zogenaamde' elevatie' en 'translatie'). Zo zat er bij het bijna volledig intacte skelet van de heilige Ermelindis uit Meldert een Romeins bekkenbot. Kan wel aangezien ook de Romeinen in die streek geweest zijn. In het schrijn van de heilige Alena uit Vorst nabij Brussel zat dan weer botmateriaal van een pasgeboren baby. Dit is ook geen toeval. Het gebeurde in de Middeleeuwen dikwijls dat baby's die gestorven waren voor ze gedoopt konden worden, bijgevoegd werden in het graf van een volwassene (of gelijk met hun moeder die in het kraambed stierf) om zo toch nog christelijk begraven te kunnen worden.
    Uit fysische antropologisch onderzoek komen soms ook opvallende resultaten uit. Zo heeft onderzoek aangetoond dat de reeds genoemde Rumoldus als kind geleden moet hebben aan een gebrek aan vitaminen, terwijl hij als volwassene last had van welvaartsziekten; de gevolgen van goed eten en drinken. Die persoon moet dus na een armetierige jeugd een welgestelde volwassene geworden zijn. De fysische antropologie heeft ook aangetoond dat overledenen eerst in de grond begraven werden en dat ze pas veel later terug opgegraven werden. Dit verhaal kan dan weer kloppen met de historische gegevens. Ook werden er vele breuken vastgesteld die post mortem zijn veroorzaakt. De bewogen geschiedenis van veel relieken die zowel diefstal, de beeldenstorm als de Franse Revolutie hebben overleefd, maakt dit begrijpelijk.

    Van sommige relieken is het bijna zeker dat ze speciaal voor de reliekhandel zijn samengesteld uit botmateriaal dat men voor handen had. Een voorbeeld daarvan zijn enkele van de botten toegeschreven aan de heilige Ursula en de 11.000 maagden. Het verhaal van de heilige Ursula speelt zich af in Keulen ten tijde dat Attila de Hun de stad belegerde. Dat was in de 5de eeuw. Volgens de legende zijn ze allemaal door de Hunnen vermoord. Veel later, in 1106, bij de uitbreiding van de stadswallen, vond men in de omgeving van de Sint-Utsula-kerk de skeletten van de 11.000 maagden. Het was eigenlijk - en de dateringen bevestigen dat - een Romeins grafveld. Maar sommige van de botten toegeschreven aan de maagden dateren van de dertiende eeuw, midden in de periode van de handel en verspreiding van de relieken. Dit kan geen toeval zijn en duidt haast zeker op de creatie van nieuwe relieken voor de handel.

    Historische heiligen.
    Van een aantal skeletresten komt de radiokoolstofdatering heel goed overeen met de periode waarin de vermeende heilige geleefd zou hebben. Het zijn skeletresten toegeschreven aan heiligen die ook geattesteerd zijn in historische documenten en die we niet enkel kennen van hun vita. Deze vitae zijn soms vele jaren na het overlijden van de persoon op schrift gesteld en komen uit een mondelinge traditie en zijn dus allesbehalve betrouwbaar. De historische documenten (zoals de aanwezigheid op een concilie) zijn op het moment zelf opgesteld en daarom veel minder onderhevig aan latere toevoegingen. Hetzelfde geldt voor heiligen met een historische stamboom, meestal verwanten van Merovingische heersers. Voorbeelden hiervan zijn de heilige Vincentius uit Zennik, de heilige Bavo uit Gent, de heilige Waldecrudis uit Bergen, de heilige Domitianus uit Hoei en zeer waarschijnlijk ook de heilige Ermelindis uit Meldert.
    Bij deze laatste is er een merkwaardige vaststelling gedaan. In de vita van deze heilige wordt haar overlijdensjaar, 590 na Christus, vermeld. Tevens vermeldt de vita dat haar begraafplaats vijftig jaar onvindbaar was tot een engel aan een toevallige voorbijganger in een droom de begraafplaats onthulde. Van de heilige Ermelindis hebben we genoeg genealogische gegevens om haar in de tijd te plaatsen. Die periode komt overeen met deze datering, maar is ongeveer vijftig jaar later dan dat er in de vita beschreven staat. Dit is merkwaardig. Kende de middeleeuwse kopiist de stamboom van Ermelindis, wat niet onwaarschijnlijk is aangezien we die nu ook nog kennen, en heeft hij dan om het verhaal te laten kloppen het graf vijf tig jaar laten verdwijnen? Dit lijkt misschien onwaarschijnlijk, maar we zien hetzelfde probleem met Rumoldus, de vermeende stichter van de stad Mechelen. De datering van de skeletresten plaatst hem in de Merovingische periode en niet in de Karolingische periode zoals zijn vita aangeeft. Dit resultaat klopt met de archeologische gegevens die de stichting van de stad in de Merovingische periode situeert en niet in de Karolingische.

    Gemythologiceerde relieken.
    Er is een heel sterk vermoeden dat een groep relieken met de uiteraard daaraan verbonden heiligenlevens in het algemeen teruggaan op mensen die een heel belangrijke rol gespeeld hebben in hun lokale (Merovingische) gemeenschap en pas later gemythologiseerd werden en de status, met bijhorend 'gefantaseerd' verhaal, van heilige hebben gekregen. De vitae van sommige heiligen lijken echt op sprookjes, ze delen vergelijkbare plotten en genre-gebonden clichés. Een mooi voorbeeld hiervan is het verhaal van de heilige Dimpna en Gerebernus van Geel.

    Om een lang verhaal kort te maken: de christelijke moeder van de Ierse prinses Dimpna sterft, waarna haar heidense vader doodsbedroefd is en wil hertrouwen met een vrouw die op zijn overleden echtgenote lijkt. Hij vindt niemand, behalve zijn eigen dochter die sprekend op haar moeder lijkt. Dimpna ziet die incestueuze relatie niet zitten en vlucht naar Vlaanderen samen met haar kapelaan Gerebernus. Haar vader achtervolgt haar en zal haar uiteindelijk ombrengen. Een detail uit het verhaal van Dimpna dat duidelijk aangeeft in welke stijl de vita werd geschreven, is het tafereel in de herberg. Dimpna's vader achtervolgt haar en komt in een herberg te Zammel [bij Geel). Hij betaalt de waardin die opmerkr dat hij met dezelfde vreemde munten betaalt als een jonge vrouw die verderop woont. De koning vraagt waar dat huis zich bevindt en de waardin wijst naar het huis van Dimpna. Vanaf die dag kan de waardin haar arm niet meer laten zakken!

    De moord op Dimpna en Gerebernus moet volgens de vita rond het jaar 600 plaats gegrepen hebben en Dimpna zou toen vijftien jaar oud zijn geweest. Volgens de vita, op perkament gezet in 1248, werden de lichamen tot tweemaal toe begraven en heropgegraven. Bij de tweede heropgraving lagen de overblijfselen van beide mensen op wonderlijke wijze in twee stenen sarcofagen. Deze werden onlangs stilistisch gedateerd rond het jaar 800. De radiokoolstofdatering plaatst de skeletresten van beide personen in een late fase van de Merovingische periode. In die tijd was het gebruikelijk om mensen van aanzien te begraven in massieve stenen sarcofagen. We hebben hier dus duidelijk te maken met mensen die een belangrijke rol gespeeld hebben in de vroeg-middeleeuwse nederzetting waar ooit de stad Geel zou ontstaan. Het is trouwens zo dat beide skeletten, of beter wat er nog van over blijft, de oudst geattesteerde post-Romeinse bewoners van die streek zijn.

    Economische of politieke relieken.
    Soms werden relieken gecreëerd om economisch voordeel te bekomen of om een politiek, meestal territoriaal, statement kracht bij te zetten. Een mooi voorbeeld hiervan is de heilige Landericus van Zinnik. Hij zou de zoon geweest zijn van de heilige Vincentius en de heilige Waldetrudis, twee 'historische' heiligen. Volgens de datering kan hij echter nooit de zoon van zijn vader geweest zijn. Daarvoor is hij wat te laat geboren. Vreemd is ook dat over Landericus enkel iets vermeld staat in de vita van zijn vader maar niets in de vita van zijn moeder noch in die van zijn zussen, waarschijnlijk ook 'historische' heiligen maar die zijn verder niet onderzocht. Heel het verhaal zou draaien om de discussie in de elfde eeuw tussen de abdijen van Zinnik en Haurrnont rond de geestelijke erfenis van de heilige Vincentius met daaraan verbonden de toevloed van pelgrims en extra inkomsten. De abdij van Zin-nik verweerde zich in dit contliet door te stellen dat zij ooit geleid werd door de heilige Landericus, zoon van Vincentius en voormalig bisschop van Metz. De relieken van de heilige Landericus dienden als bewijs.' Zowel de radio koolstof dateringen als het historisch onderzoek wijzen erop dat Landericus nooit bestaan heeft.

    Lege graven.
    In de zoektocht naar overblijfselen van een meisje dat in 1983 verdween, zijn in het Vaticaan twee graftombes geopend op de oude en kleine Teutoonse begraafplaats naast de Sint-Pieterskerk. De graafwerkzaamheden hebben het mysterie alleen maar groter gemaakt: er is geen meisje gevonden, maar beide graftomben bleken leeg. Volgens de gegevens lagen in de tombes twee Duitse vrouwen van adel. Maar er bleek helemaal niems begraven te zijn, ook geen spoor van de twee vrouwen die in de graven hadden moeten liggen. De nakomelingen van de familie van hertogin Charlotte zu Mecklenburg (gestorven in 1840) en Sophie van Hohenlohe (overleden in 1836) zijn ingelicht. De graven werden geopend op aandringen van familie van Emanuela Orlandi, die verdween toen ze 15 was. De familie zoekt haar al meer dan 36 jaar en is met de theorie gekomen dat ze mogelijk op de begraafplaats ligt. Orlandi was een kind van ouders die destijds in het Vaticaan werkten en woonden. De moeder leeft nog en woont er nog steeds. Mysterie naar de vermiste Italiaanse tiener is na de vondst van deze lege graven nog groter geworden.

    Zoals wel vaker gebeurt leidt technisch onderzoek (forensisch, isotopen- of radiokoolstof methode) tot meer vragen dan antwoorden. Een conclusie staat als een paal boven water. Buiten de echte vervalsingen voor de reliekhandel, dateren veel relieken juist uit de periode dat in onze gewesten het christelijk geloof vaste voet aan de grond krijgt. Met andere woorden, zowel op religieus als op politiek vlak komt er een nieuwe orde. Een nieuwe orde die zoekt naar materiele symbolen voor een immaterieel gegeven.

    Wat onze studie betreft zijn de relieken van heiligen Willibrordus en Bonifatius bestudeerd. Van beiden is het aantal relieken groter dan hun lichaam was. Van St.Willibrord bestaan zelfs twee (bijna) volledige skeletten, bovendien nog een derde schedel. Het corpus van St.Willibrord dat in Echternach wordt bewaard is aantoonbaar vals. Uit technisch onderzoek blijkt dat het deel van de sandaal van de heilige waarover men in Utrecht beschikt, niet uit de 8ste maar uit de 12de eeuw stamt. En dan kan deze sandaal onmogelijk van St.Willibrord zijn geweest. Lees meer over de corpus van St.Willibrord. Ook van St.Bonifatius blijken enkele relieken, zoals de koorkap die in het Catharijne Convent wordt bewaard, eveneens uit de 12de eeuw te stammen. Ook het stukje van de schedel van Bonifatius waarover men in Dokkum beschikt is aantoonbaar vals. De vele omzwervingen maken de waarheid duister. In Utrecht, Mainz en Fulda begreep men dat Bonifatius vereerd zou worden en dat zijn laatste rustplaats een bedevaartsoord zou worden. De onenigheid tussen de steden wie met de eer zou strijken, eindigde in het voordeel van Fulda. Bonifatius had immers zelf te kennen gegeven in het door hemzelf gestichte klooster te willen worden begraven. Utrecht nam genoegen met relieken, die er waren achtergehouden, Mainz, de zetel van Bonifatius' bisdom kreeg de met bloed bevlekte kleren en zijn ingewanden. In Fulda bewaard men ook nog de dolk waarmee Bonifatius vermoord zou zijn. Nu is het skelet dat men in Fulda heeft technisch onderzocht (meestal geeft de Kerk daartoe geen toestemming, zoals in Echternach -snapt U?) en, wonder, het bleek uit de 8ste eeuw te stammen. Dan is het toch nog de vraag of het Bonifatius was of een of andere willekeurige monnik, zoals met het corpus van St.Willibrord is gebleken. Ook het verhaal over de Ragyndrudis Codex is al net zo duister, ofwel een mythe. Je realiseert het vanzelf dat die omzwervingen en geheimzinnigheid slechts ten doel hebben de waarheid te verbloemen. Lees meer over relieken.

    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

  • Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.