Philipp Clüver (ook geschreven als Klüwer, Cluwer of Cluvier, en verlatijnst tot Philippus Cluverius; geboren in Danzig, 1580 – overleden te Leiden, 31 december 1622) was een geograaf en historicus uit de 17e eeuw.
Na een tijd verbleven te hebben aan het hof van Sigismund III van Polen, ging hij aan de Leidse Universiteit aanvankelijk rechten studeren, maar richtte zijn aandacht al spoedig op de vakken Geschiedenis en Geografie, die toen in Leiden onderwezen werden door Joseph Scaliger.
Het was juist deze Cluverius die aan de bron stond van het ontstaan van een aantal mythen, die nadien als ware geschiedenis werden aangenomen.
Clüver was kenner van de oude literatuur, en kreeg in Leiden een bijzondere aanstelling als geograaf en als verantwoordelijke voor de universiteitsbibliotheek. Zijn levenswerk zou echter liggen, zo bleek steeds meer, in het beschrijven van de geografie ten tijde van de Klassieke Oudheid. Hij baseerde zich daarbij niet enkel op literaire bronnen uit de Oudheid, maar ook op de aantekeningen die hij maakte tijdens zijn reizen en werkbezoeken. Hierin ligt zijn eigen specifieke bijdrage, een bijdrage die hem feitelijk maakte tot de grondlegger van de historische geografie.
Dat hij daarbij cruciale fouten maakte, blijkt wel uit het werk van Albert Delahaye.
Clüvers eerste werk werd in 1611 gepubliceerd en ging over het gebied van de Nederrijn en de stammen die dit gebied bewoonden ten tijde van de Romeinen. Dit boek, Commentarius de tribus Rheni alveis, et ostiis; item. De Quinque populis quondam accolis; scilicet de Toxandris, Batavis, Caninefatibus, Frisiis, ac Marsacis), raakte in de Republiek der Zeven Provinciën een gevoelige snaar, omdat ten tijde van het Twaalfjarig Bestand het een bron was waaruit nationale trots kon worden geput. Begin 18e eeuw verschenen kort na elkaar twee Nederlandse vertalingen onder de titel Batavische out-heeden, met de verhandeling over de drie uytloopen van den Rhyn (1709 en 1719). Nog in 1843 diende Clüvers werk als een gezaghebbende bron over onder meer de exacte locatie van een 'heilig bos' bij Katwijk.
Clüvers volgende werk, Germaniae antiquae libri tres (Leiden, 1616), leunt sterk op Tacitus en andere Latijnse schrijvers. Weer een ander boek, over de overblijfselen van de Klassieke Oudheid op Sicilië, met aantekeningen ook over Sardinië en Corsica, zag het licht in 1619 bij uitgever Lodewijk Elsevier en is een nuttig overzichtswerk. Zijn Introductio in universam geographiam, dat in totaal 6 delen omvat en in 1624 postuum werd uitgebracht, is het eerste omvattende geografische werk genoemd en werd een standaard handboek voor geografen.
Het is duidelijk dat het werk van Cluverius aan de bron ligt van alle verdere misverstanden en het ontstaan van schier onuitroeibare mythen.