Onbewoonbaar.
De onbewoonbaarheid van laag Nederland tussen de 4de en 9de eeuw is door verschillende deskundigen vastgesteld, al gebruiken enkele er andere namen voor dan de gebruikelijke 'Duinkerke- transgressies' I-II-III-IV. De stijging van de zeespiegel die in Duinkerke is vastgesteld, geldt zeker voor Nederland dat immers lager ligt. Het blijkt ondermeer uit de volgende boeken en artikelen.
Vanaf de 12de eeuw zijn de mensen in Nederland bezig geweest met het temmen van de rivieren door er dijken langs te leggen en de grond erachter te ontginnen. Voor die tijd zag het landschap er anders uit. De rivieren zochten zelf hun weg, wat betekende dat de loop van die rivieren zich nogal eens verlegde. Grote, veelal laaggelegen delen waren, doordat het water niet afgevoerd werd, ontoegankelijke moerassen. (Bron: W.van Es e.a..)
Uit de NRC van 25 juni 1987: Honderd eeuwen geschiedenis van Nederland.
"Toen het weer droog was", artikel van H.A. Heidiga in 'Natuur en techniek 85'.
'Van Landijs tot Polderland'. Deze studie van G.D. van der Heide richt zich met name op het Zuiderzeegebied, maar beperkt zich niet tot dit gebied. Ook geografische verschijnselen uit andere delen van Nederland komen ter sprake, zeker waar deze een relatie hebben met het Zuiderzeegebied.
De Deltawerken, dr.ir. Johan van Veen. De ontwikkeling van het Deltagebied van vóórhistorische tijden tot nu: waterloopkundige ontwikkelingen. Bericht Deltadienst 's Gravenhage 1978.
Onderzoekingen in de hoofden in verband met de gesteldheid der Nederlandsche kust. 's-Gravenhage 1936: dr.ir. Johan van Veen. Reeds in 1936 wees ir. Van veen op het gevaar van een watersnoodramp, die dan in 1951 ook plaats vond. Daarna zijn de plannen van Van Veen om de kusten van laag-Nederland te beschermen uitgevoerd in wat sindsdien Het Deltaplan heet.
Spectrum Atlas van de Nederlandse landschappen, 1979. Hoofdstukken: het ontstaan van het landschap met 'de bodem waarop wij leven'.
Archeologie van het Zuiderzeegebied. G.D. van der Heide. "De inheemse bewoning is niet continu geweest. Omstreek de 4de eeuw was een onderbreking in de bewoning. Ook voor vele andere delen van het lage Nederland is dat geconstateerd. De hoge grondwaterstanden en het indringende water hebben de mens verdreven. Ieder spoor van aanwezigheid van mensen in de periode tussen de 4de en 9de eeuw ontbreekt. Het gehele veenland is in dezelfde fase met klei overdekt geraakt als gevolg van overstromingen ofwel constant hoge waterstand. Eerst omstreeks de 9de eeuw kon het gebied opnieuw in gebruik genomen worden.
De bewoonbaarheid van het Rivierkleigebied in de loop der eeuwen, door P.J.R.Modderman. Studie uit de jaren 1950 die nadien bevestigd werd door anderen.
C.Hoek, De hof te Vlaardingen. De bodemgesteldheid van het Westland bestaat uit een kleidek. Geen enkele van de onderzochte woonplaatsen bleek ouder te zijn dan het einde van de twaalfde of het begin van de dertiende eeuw. Dit wil zeggen dat het kleidek in de tweede helft van de twaalfde eeuw is afgezet. Het gebied bij de Brabberspolder draagt in de twaalfde eeuw de naam Malinc, dus niet Vlaardingen. Verder naar het noorden in de veengebieden van de Broekpolder en Zouteveen zijn de ontginningen veel jonger dan het zuiden uit de twaalfde en de dertiende eeuw, zodat deze al geen deel meer hebben uitgemaakt van de Hof.
Voor Holland ontbreken eigentijdse bronnen, zoals we die wel kennen uit Vlaanderen en Noord-Frankrijk. We moeten ons daarmee behelpen, waarbij wij in het oog dienen te houden, dat het daar gebruikelijke Karolingisch stelsel niet zonder nader bewijs als geldend voor Holland mag worden aangenomen. (Bron: C.Hoek, De Hof te Vlaardingen, p.65).
Hoekse waard, een promotie waard. Land bevochten uit water. Over een periode van ongeveer een eeuw tot ca. het jaar 250 zijn de Romeinen en met hen de Cananefaten vrij plotseling uit deze streek verdwenen. Pas na 900 toen men bewust is begonnen met de aanleg van dijkjes om de langs de rivieren gelegen landerijen tegen overstromingen te beschermen, wordt de streek van de 'waarden' weer meer bevolkt. De aanleg van waterkeringen stond dus centraal in de verovering en behoud van land uit water. Bemaling door houten molens deed omstreeks 1350 zijn intrede. Uit het begin van de 14de eeuw dateert ook de eerste keur van een polder (1320) en deed de naam 'dicgrave' zijn intree. Omstreeks begin 1400 weken de rivierlopen sterk af van hun tegenwoordige ligging. Naamsverschuivingen van Dubbel en Waal naar Oude Maas en van Merwede naar Nieuwe Maas waren het gevolg.
Niets is bestendig. De geschiedenis van de rivieroverstromingen in Nederland. (Matrijs, 1995). Enkel citaten uit dit boek: De delta van het rivierengebied was een aantrekkelijke woongebied. Om de veiligheid te verhogen werden vanaf de 11de eeuw dijken aangelegd. Als er geen dijken waren, zou het bij hoogwater onder water stromen. Pas omstreeks 1300 kwam er ook een aaneengesloten bedijking tot stand. Rond 800 was het veengebied langs de benedenrivieren nagenoeg onbewoond. Het veengebied heeft nooit een grote niet-agrarische bevolking gekend. De veengebieden ontstonden vóór de bedijking in laaggelegen delen waar de waterafvoer stagneerde. Tijdens het laatste hoogwater van januari 1995 bleek dat er bij autoriteiten, wetenschappers en journalisten slechts een geringe kennis van deze aspecten aanwezig is. Hierdoor werden feiten verkeerd geïnterpreteerd en werden via de media vele verwarrende berichten verspreid. Die onbekendheid met de transgressies is ook onder historici significant aanwezig.