Terug naar de Romeinen in Nederland |
Dr.A.W. Byvanck (Alexander Willem, 1884-1970) bevestigt in zijn boek "Nederland in den Romeinschen Tijd" de visie van Albert Delahaye op een onmiskenbare wijze. Overal waar Delahaye zijn twijfel uitsprak over de gangbare Romeinse traditie, lees je bij Byvanck diezelfde twijfel. Het verschil is dat Byvanck, ondanks zijn twijfel toch vasthield aan de traditie en Delahaye op zoek ging naar logische en samenhangende antwoorden, en deze ook vond. Byvanck noemt de klassieke auteurs zoals Julius Caesar, Tacitus, Strabo, Ptolemeus, Mela, Plinius e.a. vaag, verwarrend, onjuist, foutief, minder begrijpelijk, onduidelijk en hun berichten verwrongen. Klik hier voor enkele opvallende passages uit het boek "Nederland in den Romeinsche Tijd" Byvanck noemt de identificatie van de Romeinse plaatsen in Nederland onzeker, waarschijnlijk, een aanname of vermoeden of geheel onbekend. Klik hier voor enkele opvallende passages over de Peutingerkaart uit het boek "Nederland in den Romeinsche Tijd" ![]() Dr. A.W. Byvanck wordt nog steeds beschouwd als de autoriteit op het gebied van Romeins Nederland. Hij is een veel nageschreven en weinig bekritiseerde auteur, ook al spreekt hij vaak zelf zijn ernstige twijfel uit. Wat bij Byvanck "vermoedelijk", "waarschijnlijk" of "niet onaannemelijk" is, wordt bij zijn 'naschrijvers' zonder verdere aanwijzingen of bewijzen, plots een zekerheid, ofwel een traditie. Zo schrijft men in Nederland geschiedenis. De geschiedenis van de Friezen is voor ons volkomen stom. (Byvanck, o.c.p.531) De Romeinen zouden in Friesland enige nederzettingen gehad hebben; elders zijn losse vondsten te voorschijn gekomen. Na het midden van de 3e eeuw blijkt niets meer van enige Friese activiteit. Bij iedereen zal de vraag rijzen, hoe de Romeinen dit machtige en lastige volk van de Friezen in bedwang hebben kunnen houden, als zij in Noord-Nederland zouden hebben gewoond, zo ver buiten de grenzen van hun rijk. Welke Romein zou zich dan druk hebben gemaakt om dit zo verspreid levende volk, waarvan archeologisch nauwelijks bewoning is teruggevonden? Lees meer over Byvanck en zijn opvattingen in: deel 2. |
"Intussen
heeft Gaius Caesar (39 n.Chr.) deze gelegenheid aangegrepen om een expeditie
over den Rijn te ondernemen. Hij trok het gebied van de Chatten binnen en
behaalde daar ook wel enig succes. De gebeurtenis, waarover ons geen nadere
bijzonderheden bekend zijn, kan dus ook aan het Kanaal hebben plaats
gehad. Van de tocht naar Britannië is niets gekomen. De keizer (Caligula) heeft de
soldaten schelpen laten verzamelen aan het strand als buit op den oceaan. Als
enig resultaat toonde men later een groot monument, dat Gaius (in opdracht van de keizer) had laten
oprichten bij de voorbereiding van de expeditie als teken van een overwinning
op de zee en dat later als vuurtoren dienst deed. Men zoekt het in
de buurt van Boulogne-sur-Mer of bij Katwijk (p.145)". Het staat dus vast dat de bedoelde tekst over Boulogne-sur-Mer handelt en allerminst over Katwijk. Trek je de enig juiste conclusie uit deze vaststelling, dan handelen ook parallelle teksten niet over Nederland en valt de Romeinse traditie van Nederland als een kaartenhuis in elkaar! Dr.A.W. Byvanck, Nederland in den Romeinschen tijd, 2 delen, Leiden 1943-1944. Byvanck is de eerste historicus die een volledig overzicht van de geschiedenis uit de Romeinse tijd heeft beschreven. Hij is sindsdien een veel nageschreven autoriteit op het gebied van de Romeinse geschiedenis. Gezien hun literatuuropgave borduren veel hedendaagse historici nog steeds voort op het gedachtengoed van Byvanck, dat door hen nog steeds als het standaardwerk over de Romeins Nederland wordt beschouwd. "Voor de Romeinse tijd in Nederland moet men zich behelpen met het in veel opzichten verouderde werk van A.W.Byvanck, Nederland in de Romeinschen tijd 2dln (Leiden 1943)" , meent W.Jappe Alberts. De boeken van Byvanck vindt Jappe Alberts in die zin achterhaald dat er sinds Byvanck veel kennis over de Romeinse tijd bijgekomen is. Hij is van mening dat de door Byvanck geuite twijfel momenteel weerlegt kan worden met voldoende bewijzen. Men doet het voorkomen dat de historische wetenschap een sprong vooruit heeft gemaakt ten opzichte van de tijd van Byvanck. Niets is minder waar! Er is feitelijk geen enkel bewijs bijgekomen waarmee men de vermoedens die Byvanck uitspreekt, zou kunnen omzetten in zekerheden. Er is sinds 1940 overal veel Romeins gevonden in Nederland, nergens is echter ook maar één simpel bewijs gevonden die de tradities, die bij Byvanck nog vermoedens waren, tot zekerheid kan maken. Er is in heel Nederland nergens een bewijs gevonden dat de limes Germanicus die op de Peutingerkaart staat afgebeeld, in het Nederlandse rivierengebied heeft gelegen, integendeel, de bewijzen die het tegendeel bevestigen worden steeds sterker. Byvanck verklaarde de gegevens van veel klassieke schrijvers voor onbetrouwbaar, vaag en verward of niet overeenkomstig de waarheid. Met de gegevens van Ptolemeus weet hij geen raad. "Er moeten in zijn opgaven allerlei fouten schuilen", schrijft Byvanck. Alle 'studies' van Byvanck en van hen die hem naschreven, zijn dus gebaseerd geweest op de verkeerde uitgangspunten, aangezien Byvanck de west-oriëntatie van Ptolemeus heeft gemist. Als Ptolemeus de grenzen van Gallia beschrijft plaats hij de Pyreneeën in het westen, de Oceaan in het noorden, de Renus in het oosten en de Alpen en Jura in het zuiden. Deze fouten, schrijft Byvanck, moeten veroorzaakt zijn door een verkeerde voorstelling. De vraag blijft wie hier nu een verkeerde voorstelling heeft, Ptolemeus of Byvanck! Over Germanië schrijft Byvanck dat dit nog minder begrijpelijk is en enkele volken die rechts van de Rijn wonen men daar toch niet goed kan onderbrengen. Wat Ptolemeus schreef klopte dus niet met de traditie! In plaats dat Byvanck aan de traditie ging twijfelen, twijfelde hij aan de gegevens van Ptolemeus. En daar zit het verschil met Albert Delahaye, die Ptolemeus wel volgde en de traditie ter discussie stelde. In het voorwoord van deel 1 van "Nederland in den Romeinschen tijd" schrijft Byvanck dat hij al in 1914 de opdracht kreeg een boek te schrijven dat de bronnen van de Romeinse geschiedenis zou bevatten. Hij heeft alle bronnen verzameld in zijn boek Excerpta Romana (3 delen 1930-1935-1940), dat als uitgangspunt diende voor "Nederland in den Romeinschen tijd". Die bronnen waren de klassieke Griekse en Romeinse teksten, de inscripties die zowel in Nederland als daarbuiten zijn gevonden en de Romeinse overblijfselen die in de bodem van Nederland zijn ontdekt. Zijn boeken zijn dus gebaseerd geweest op alle bronnen die men tot de beschikking had en op de totale kennis van zaken in zijn tijd. Of zoals Byvanck het formuleerde: de gegevens van de geschiedenis voor deze periode zijn zo volledig mogelijk verwerkt. In deze publicatie moet men ook de rechtvaardiging zoeken van hetgeen in het geschiedverhaal onmiddelijk betrekking heeft op de historie van Nederland. Met andere woorden, meer dan in dit boek beschreven wordt hebben we niet. Naderhand zijn er uiteraard zaken aan de toenmalige kennis toegevoegd of herzien, maar de wetenschappelijke kennis over de geschiedenis van de Romeinen begon bij Byvanck. Op zijn uitgangspunten is de verdere traditie voortgebouwd, steeds verwijzend naar de bevindingen van Byvanck. En dat die traditie feitelijk erg wankel, zeg maar gerust één groot vraagteken was, omdat men teveel nog niet wist of er hevige twijfel over had, mag blijken uit het volgende citaat. Byvanck, o.c. p. 422, letterlijk citaat (inclusief oude spelling): "Ten slotte moeten wij nog, bij wijze van samenvatting, een overzicht geven van den weg langs den Rijn en daarbij trachten de verschillende aan dien weg genoemde stations te identificeeren. Wij hebben dezen weg reeds vroeger vervolgd van Colonia Traiana (bij Xanten) tot Arenacum, dat zich waarschijnlijk bij Rindern bevond, en als laatste station hebben wij gemeend Carvium te localiseeren in de buurt van Kesteren. Waar Castra Herculis, dat tusschen Arenacum en Carvium lag, moet worden gezocht, weten wij niet. Ook het gedeelte van Carvium tot Vechten is onzeker. Er worden in dat stuk twee stations genoemd: Mannaricium en Levefanum; maar in de getallen, die voor de afstanden tusschen de verschillende plaatsen worden opgegeven, moeten fouten schuilen. Men kan Mannaricium in de buurt van Maurik en Levefanum te Wijk bij Duurstede zoeken; daaromtrent heeft men evenwel niet de minste zekerheid. Van Vechten af levert de reconstructie van den weg minder moeilijkheden op. De naam van laatstgenoemde plaats was Fectio en van de nederzetting te Utrecht Traiectum. Als zeker mogen wij aannemen, dat het station, dat op de reiskaart en in het reisboek Albanianae wordt genoemd, te Alfen aan den Rijn moet worden gezocht. Op deze wijze kan men vermoeden, dat Laurum bij Woerden en Nigropullus bij Zwammerdam lagen. De sterkte bij Roomburg kan Matilo hebben geheeten. Te Valkenburg aan den Rijn moeten wij Praetorium Agrippinae zoeken en bij Katwijk Lugdunum, de plaats die bij Ptolemaios Lugdunum der Bataven wordt genoemd, het eindpunt van den weg langs den Rijn in Germanië. Op grond van deze bronnen geeft Byvanck aan, dat:
|