De traditionele plaatsen en de Peutingerkaart.
Terug naar de lijst Naar het overzicht in het kort.

Cevelum = Cuijk Chevilly

Voor Cevelum heeft men in Nederland 3 locaties: Gennep, Sevenum of Cuijk.
De meeste historici houden het nu op Cuijk, omdat daar Romeinse resten zijn gevonden.

Om de naamkundige continuïteit te 'bewijzen' werd het Cevelum op de Peutingerkaart 'gelezen' als Ceuclum.
Echter, de naam van Cuijk is niet afgeleid van Ceuclum, maar van Kuuk. Zie artikel van Hans Borghmans elders op deze pagina.

Wat staat er op de Peutingerkaart?
Het Romeinse Cuijk heeft volgens prof.J.E.Bogaers zeer waarschijnlijk in werkelijkheid Ceudiacum geheten, wat een emendatie was van B.H.Stolte, die het tot Ceudiaco 'verbeterde' (Brabantia, VI, 1957 en in: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde 39, 1963, 95).
Het hanteren van de naam Ceudiacum is een volgend bewijs dat de Peutingerkaart niet over Nederland gaat.

Volgens Gysseling moet men lezen: Ceucium.
Volgens M.Schönfeld heeft Cuijk in de Romeinse tijd Cudiacum geheten.

We hebben nu dus al zes verschillende lezingen van deze plaatsnaam: Ceuclum, Ceudiacum, Ceudiaco, Ceucium, Cudiacum en Cevelum.

Hoe dat etymologisch in elkaar steekt geeft geen van de hierboven genoemde 'historici' echter aan. Daar moet men dan maar naar blijven raden. Wat zeker is dat de eerste -C- als een -S- uitgesproken diende te worden (vergelijk de uitspraak van Julius Caesar). Je spreekt het dus uit als [Seu-klum]. Waar blijf je dan met de etymologie van K- Kuik? Of moeten we de plaats voortaan Suik noemen?
En hoe de -e-u- klank een -ui- klank is geworden, wordt ook nergens toegelicht.

Er is in Cuijk of verre omgeving overigens geen enkel bewijs gevonden voor de determinatie met Ceuclum of beter gelezen: Cevelum.


Is de derde letter van deze naam een u of een v? En is die 4e letter een c of een e?

Als hierboven Ceuclum gelezen wordt, dan staat hieronder Nouiomagi en niet Noviomagi

en dan staat hieronder Caruone en geen Carvone, zoals het op de Peutingerkaart staat.


Dat er CEVELUM gelezen moet worden bewijst De Kroniek van Nymegen, waar op p.25 staat: "Waarheen leidden de 4 hoofdwegen die in Noviomagus samenkwamen? De tweede weg naar Maastricht over Mook, waar hij de Maas passeerde, over Cuyk (Cevelum)", staat er tussen haakjes achter.

Opvallend blijft dat vooral de oudere historici het bij Cevelum blijven houden. Zie Dr.H.J.Keuning (p. 32 in 'De Historisch-Geografische landschappen van Nederland').
Keuning noemt dan wel Cuyck? maar plaatst er wel een ? bij, waaruit blijkt dat hij het met die determinatie niet eens is.
Ook A.J.van der Aa schrijft in zijn Geografisch Woordenboek (1841) CEVELUM. 'Sommigen willen haar in het tegenwoordige Gennep wedervinden, anderen meenen dat zij gelegen heeft waar men thans Cuyk aantreft, naam en ligging pleiten echter voor het dorp Sevenum', schrijft hij in het derde deel op p.64.

De brugpalen uit de 4e eeuw die er gevonden zijn geven geen bevestiging van de Nederlandse limes, die immers uit de 3e eeuw stamt. In de 4e eeuw waren alle Romeinse plaatsen ten westen van Nijmegen door de Romeinen verlaten en van de kaart verdwenen.

Opvallend is dat historicus Kreijns, die doorgaans niet de traditionele routes volgt van de bovenste wegen op de Peutingerkaart, het hier toch over CEVELUM heeft, ook al is dat bij hem traditioneel Cuyk (met -y- in plaats van -ij-!). Wat de lezing van de klassieke naam betreft, krijgt Albert Delahaye van hem dus al gelijk.

Opvallend is bovendien dat Cuijk enkele sportverenigingen en bedrijven heeft die de naam Cevelum dragen. Zou het toch zo zijn dat de gewone bevolking de geschiedenis beter kent, dan de professoren in geschiedenis?
Ook de Gemeente Cuijk zelf heeft het over Cevelum en op de website van de "Historische Cartografie" lees je ook Cevelum. Waarom heeft Bogaers het dan over Ceuclum? De beste man spreekt zichzelf tegen met Ceudiacum.



Foto van Jules Bogaers bij een opgraving in zijn geboortedorp Cuijk, waarvoor hij doorgaans de naam Ceuclum handhaafde, maar de plaats zou volgens Schonfeld (1917, 174), Cudiaco, volgens Gysseling (1960, s.v. Kuik) Ceucium en volgens Stolte (1963, 95) Ceudiaco, -cum hebben geheten.

Bogaers schrijft over Cuijk het volgende:
Het ziet er naar uit dat het opgravingsterrein (in Cuijk) bij het begin van de Romeinse occupatie niet bewoond was. Het begin van de bewoning in de Romeinse tijd moet naar het schijnt gedateerd worden omstreeks het midden van de 1ste eeuw n.Chr. De 1ste-eeuwse bewoningssporen hebben zeer waarschijnlijk alle betrekking op een uit hout en aarde opgebouwd castellum, dat bestaan heeft van ca. 50 tot het einde van de 1ste eeuw of tot in de 2e eeuw. Het is echter de vraag of het castellum toen (in de 2e eeuw) nog bestond! De gevonden sporen van gebouwen uit die tijd zijn overigens moeilijk te interpreteren. Men kan niet meer vaststellen of het hier een militaire of een burgerlijke aangelegenheid betreft. Ongetwijfeld heeft zich in de loop van de tijd in de nabijheid van het castellum een burgerlijke nederzetting (vicus) ontwikkeld.

Over hoeveel zekerheid hebben we het hier? Zeven keer twijfel in evenzoveel zinnen!

Voordat de Romeinen er waren bestond Cuijk dus niet! En de Romeinen, komend uit het zuiden zullen voordat zij in Nijmegen arriveerden, toch eerst in Cuijk zijn geweest! Het uit hout en aarde moeilijk te interpreteren castellum zou het Cevelum van de Peuteringerkaart (uit de 4e eeuw?) zijn geweest?
Detail van de kaart van Nederland in de Romeinse tijd van Samuel Lankhout, naar Willem Jacob Hofdijk (1853 - 1861). Duidelijk is wel dat hierop Cevelum (rood onderstreept) staat en niet Ceuclum. Klik op de kaart voor een groter deel.

Het moet goed begrepen worden dat Romeins Cuijk door Albert Delahaye allerminst ontkend wordt. De Romeinen zijn er zeker geweest en hebben er sporen achter gelaten. Maar droeg Romeins Cuijk wel de naam Ceuclum en staat het op de Peutingerkaart?
Opmerkelijk blijft dat de afstand tot Nijmegen -dat toch Nouiomagi is?- niet juist is (die is geen 3 mijl=4,5 km, maar het dubbele), en zowel B.H.Stolte als J.E.Bogaers een andere naam hanteren. Blijkbaar houdt men graag vast aan de naam 'Ceuclum' om het een beetje als Kuik te laten klinken. Etymologisch is het echter een gotspe.


Een opmerkelijk boek over Romeins Cuijk is: "Cuijk, Een regionaal centrum in de Romeinse tijd" onder redactie van Harry van Enckevort en Jan Thijssen (uitgave Matrijs Utrecht, 2002). Naast de traditionele opvattingen wordt er toch ook de nodige twijfel in uitgesproken. Een zin als: "Het stenen castellum kan dus reeds onder Julianus zijn gebouwd of zelfs nog eerder, als daar argumenten voor gevonden kunnen worden" (p.87), toont dat wel aan. Men heeft al een conclusie getrokken zonder dat er argumenten voor gevonden zijn.
Vergelijkbare opmerkingen komen meer voor in dit boek van 112 pagina's. Het komt er op neer dat er nog veel onduidelijk en twijfelachtig is in Romeins Cuijk.

Op p.47 lezen we bijvoorbeeld over de 'vermoede' Romeinse wegen rondom Cuijk: "Overigens ontberen al deze wegen (vooralsnog) de ruggesteun van een overtuigend archeologiche bewijs". Dat is wel duidelijke taal, waar we weinig aan toe hoeven te voegen.

Opvallend in dit boek (maar ook in andere boeken over de Romeinse en de vroeg-middeleeuwse geschiedenis) is dat de literatuuropgave teruggaat tot de 18e eeuw (1752!). De onderliggende literatuur komt verder uit de jaren 1865-1884, 1940-1948, de jaren 50, 60 en 70 van de 20ste eeuw. Uiteraard ook worden recentere publicaties genoemd, maar in hoeverre zijn die gebaseerd op wat al eerder geschreven is. Een duidelijk voorbeeld is de Latijnse naamgeving van Cuijk en de afstand tot Nijmegen. Die zijn nog steeds gebaseerd op wat in de 19e eeuw geschreven is. Ondanks verder onderzoek en gebrek aan bewijzen blijft men het houden op een 'kopieerfout'.
  • Op p.21 wordt getwijfeld of dit de correcte vorm van de antieke plaatsnaam is en er verschillende verbeteringen zijn voorgesteld: Cudiacum, Ceudiacum en Ceudium. De plaats zou volgens Schonfeld (1917, 174) Cudiaco, volgens Gysseling (1960, s.v. Kuik) Ceucium en volgens Stolte (1963, 95) Ceudiaco, -cum hebben geheten. Deze verschillende verbeteringen zijn o.a. voorgesteld door Jules Bogaers, die toch graag de naam Ceuclum handhaafde (afbeelding hiernaast uit dit boek) en Bernard Stolte, twee van de felste opponenten van Albert Delahaye. Deze 'verbeteringen' geven ook al aan dat Cuijk dan ook niet op de Peutingerkaart staat.
  • De op de Peutingerkaart gegeven afstand tot Noviomagus is het volgende punt van twijfel. Waar III vermeld wordt, zou VI gestaan hebben. Dat wordt dan gemakshalve gezien als een kopieerfout. Met kopieerfouten kun je natuurlijk alles goed praten.
  • Ook andere opmerkingen in dit boek geven de nodige twijfel aan over Romeins Cuijk, dat zeker bestaan heeft. Zo zou het geen militair castellum zijn geweest, maar een vicus. Waarom zou het dan op de Peutingerkaart hebben gestaan? Op p.23 wordt het een 'verondersteld castellum' genoemd. Door het ontbreken van aan 'militair gerelatieerde' vondsten wordt de twijfel aan de militaire oorsprong van de nederzetting Ceuclum versterkt. (p.24).
  • Een militair kamp is een vreemd element geweest in het Land van Cuijk (p.24). De over een areaal van zes à tien hectare gevonden sporen doen denken aan een dorp of vicus die in dit gedeelte van Noord-Brabant een centrale functie heeft vervuld. (p.29: op deze pagina wordt meerdere keren vermeld dat Romeins Cuijk een vicus betreft).
  • Hoe de verhouding tussen steden als Nijmegen en Xanten en de vicus van Cuijk precies is geweest, blijft in het ongewisse (p.29-30).
  • Het beeld van het oudste fort dat uit de opgravingen naar voren komt, is verre van volledig en moet zeer zeker nog door verder onderzoek worden verduidelijkt. Sommige elementen doen er zelfs aan twijfelen of we hier werkelijk met een militaire versterking uit de Romeinse tijd hebben te maken. (p.23).
  • Van de houten gebouwen binnen het fort zijn slechts weinig sporen uit drie verschillende bouwfasen gevonden. De oudste bouwfase zou tijdens de opstand der Bataven in 69/70 na Chr. in vlammen zijn opgegaan. (p.23). Op grond van 'weinig sporen' en 'zou zijn' trekt men verregaande conclusies.
  • Wanneer die brand heeft plaatsgevonden is niet geheel duidelijk, maar zeker nog in de eerste eeuw. Het is verleidelijk om hier een relatie te leggen met de Bataafse opstand in de jaren 69-70 na Chr. De brand kan echter ook ontstaan zijn door de aard van de werkzaamheden die er zijn verricht. In elk huis zijn aanwijzingen voor metaalbewerking gevonden (p.33).
  • Het beeld van dit oudste fort dat uit de opgravingen naar voren komt, is verre van volledig en moet zeer zeker nog door verder onderzoek worden verduidelijkt. Sommige elementen doen er zelfs aan twijfelen of we hier werkelijk met een militaire versterking uit de Romeinse tijd hebben te maken (p.23).
    Zelfs op moderne kaarten (zie de kaart hiernaast) staat CEVELUM en niet ceuclum. Dus ook hier gaan de tradionalisten als Bogaers en Stolte nogmaals de fout in. Hun opvatting wordt tegenwoordig niet meer gevolgd.

  • Onduidelijk was echter of deze steelpan (bronzen casserole uit de Romeinse tijd) uit een ongestoorde context of uit later opgebrachte grond kwam. In tegenspraak daarmee (met die ongestoorde contaxt) is echter het totale ontbreken van Romeinse vondsten. Zelfs bij bodemvondsten blijft het opletten of die ter plekke verloren zijn gegaan, of uit later opgebrachte grond tevoorschijn kwam. Deze terechts constatering wordt door historici en archeologen wel eens te gemakkelijk ter zijde geschoven.
  • De aanblik van de nederzetting in de tweede eeuw verschilde totaal van die in de voorafgaande periode. Niets herinnerde meer aan een militaire bezetting. Als er in de eerste eeuw een casteUum heeft bestaan in Cuijk, moet dit zijn ontruimd en afgebroken (p.29).
  • Er is naar aanleiding van een inscriptie wel eens verondersteld dat Cuijk de hoofdplaats is geweest van een eigen bestuursgebied, het stamgebied van de Frisiavones, de civitas Frisiavonum (p.30). Het is uiteraard onvoorstelbaar dat Cuijk hoofdplaats van de Friezen zou zijn geweest. Het ligt er ruim 200 km vanaf. Bogaers plaats de Frisiavones dan wel in de Betuwe, maar dan ligt de hoofdplaats er ver buiten, wat onacceptabel is.
  • In de literatuuropgave wordt de publicatie uit 2000 van Van Enckevort, Haalebos en Thijssen uit 2000 genoemd met de opvallende titel: 'Nijmegen. legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse Limes'.
  • De door Van Giffen gevonden stukken steen stelden J.E. Bogaers in staat het begin van de tekst te reconstrueren en op grond van de bewaard gebleven letters de naam en de gebruikte titulatuur van keizer Trajanus aan te vullen. De op zijn aanwijzingen vervaardigde tekening van de inscriptie is op verschillende plaatsen gereproduceerd. Een commentaar op de tekst is nooit gepubliceerd, waarschijnlijk omdat de zeer verminkte vierde regel onoplosbare problemen biedt, waarvoor alleen een nieuwe gelukkige vondst uitkomst zal kunnen brengen.
    De steen is echter ongetwijfeld van meer dan lokaal belang en vestigt de aandacht op het omvangrijke bouwprogramma van Trajanus in de Germaanse provincies van het Romeinse rijk. De (voorzover mogelijk tussen vierkante haken aangevulde) tekst luidt: [IMP.CA]ESAR [DIVLNER ]VAE.FNER [T]RAIA[NVS.AVG.GER] CIV[--]. (p.33).

    De tekst is verre van compleet, wat de interpretatie bemoeilijkt. De eerste regel maakt duidelijk dat het om de vermelding van een keizer gaat. Aangezien het woord Caesar in de eerste naamval staat, is de inscriptie niet opgericht als een eerbewijs aan de keizer, maar moet deze het onderwerp van de tekst zijn en mag men verwachten dat het om een bouwinscriptie gaat. De keizer heeft iets gemaakt, hersteld of herbouwd. De derde regel laat vermoeden dat het keizer Marcus Ulpius Trajanus betreft, de geadopteerde zoon van Nerva, die zich na zijn adoptie Nerva Trajanus noemde. Op het eind van de derde regel heeft de steenhouwer wat zitten knoeien aangezien er nog enkele leters toegevoegd moesten worden (p.33-34). Al met al een knullig 'bewijs'. Zie afbeelding hiernaast zoals die door Bogaers is aangevuld en waarvan daarna deze reconstructietekening is gemaakt. Op de vierde regel staat slechts CIV. Het is verleidelijk om de als CIV geïnterpreteerde letterresten aan te vullen tot CIV[ITATI] en aan te nemen dat Trajanus het volk of de stam, waar Cuijk de hoofdplaats zou kunnen zijn geweest, een bouwwerk heeft geschonken of een gebouw heeft laten restaureren, dat we verder niet kennen (p.34). Lees dit citaat nog eens goed na! Tel de onderstreepte woorden (liefst 10) wat allemaal speculatie is. Zo schrijft men dus geschiedenis!
    Deze reconstructie van de tekst door Bogaers is een typisch voorbeeld van hoe Bogaers teksten 'vertaald' en aanvult. Van de letters RAIA maakt hij gemakshalve Traianus, slechts om de aangenomen opvatting te bevestigend dat Traianus in Nijmegen was en die plaats 'stadsrechten' gegeven zou hebben. Zo werkt dat bij Bogaers en anderen. Met de ene aanname de volgende hypothese 'bewijzen'. Lees meer over het vertaalwerk van Bogaers in het Bronnenboek van Nijmegen.
  • Verder lezen we in dit hoofdstuk over 'De Romeinen in Cuijk' woorden als: waarschijnlijk was; ondanks de lacunes; de datering van dit materiaal is onduidelijk; indien...dan moet; de structuur van de nederzetting is echter nog verre van duidelijk; er zijn aanwijzingen gevonden; de 'veronderstelde' hoofdweg; vermoedelijk; worden geïnterpreteerd als Gallo-Romeinse tempels; te denken valt aan; vondsten die wijzen op; kunnen we slechts gissen; het ligt voor de hand te veronderstellen..; het is echter ook goed mogelijk; wat de precies gevolegn zijn geweest is onduidelijk; waarschijnlijk gaat het om; doet vermoeden; is vooralsnog onduidelijk; het ligt voor de hand om te vermoeden; In ieder geval mogen we rekening houden met; muntvondsten lijken in deze richting te wijzen. Het is natuurlijk lovenswaardig dat de auteurs zo eerlijk zijn en hun twijfel laten blijken. Maar over hoeveel zekerheid gaat het dan?
  • De oudste fase is door scherven van aardewerk in de vulling van funderingsgreppels, kort voor het midden van de eerste eeuw na Chr. gedateerd (p.31). En als nu in die vulling allemaal oudere scherven terecht zijn gekomen? Dan is de greppel wellicht in de tweede eeuw opgevuld. Ofwel op grond van scherven kan men geen datering geven. Dat is dan gewoon speculatie.
  • Een interessante bevinding is: "Wie in Nederland op zoek gaat naar Romeinse wegen, maakt het zichzelf niet gemakkelijk. Het gros van die wegen is spoorloos verdwenen: in onbruik geraakt, weggespoeld door rivieren of juist bedekt met een dikke laag klei. " (p.42). weggespoeld? Bedekt met een dikke laag klei? Overstromingen? Dus toch transgressies?
  • Op p. 42 wordt ook nogal lovend over de Peutingerkaart geschreven en wordt deze kaart van onschatbare waarde voor historici en archeologen genoemd. Het is het traditionele verhaal, dat momenteel op een aantal punten achterhaald is. Lees meer over de Romeinse wegen. Uit dit verhaal en andere opvattingen blijkt dat die kaart het enige bewijs vormt voor de determinatie van Romeins Nederland. Maar die kaart is een falsum, zoals wel gebleken is uit een nauwkeurige en gedegen studies en totaal niet geschikt als reiskaart. Waarom is er maar één exemplaar van bekend als het een reiskaart was? Waarom zijn er dan niet meer bewaard gebleven? De auteurs noemen het opmerkelijk genoeg dat Maastricht ontbreekt, maar geven er geen verklaring voor (zoals gewoon is bij de Nederlandse opvattingen). Lees meer over de Peutingerkaart.

    De visie van Albert Delahaye.
    De naam Cevelum op de Peutingerkaart heeft men in Nederland altijd graag gelezen als Ceuclum om er vooral maar Cuijk van te kunnen maken. Een etymologisch gruwel om van een Romaanse naam een Germaanse te willen maken. Er liggen minstens 10 eeuwen zonder historische continuïteit tussen het Romeinse en het middeleeuwse Cuijk, zodat van enig etymologisch verband geen enkele sprake kan zijn.
    Op de Peutingerkaart staat evenwel heel duidelijk Cevelum wat de Franse plaats Chevilly is. Deze verklaring van de schrijfwijze wordt over de hele kaart bevestigt. Twee voorbeelden: vlak naast Cevelum staat de plaats Nouiomagi waar Noviomagi gelezen wordt en Caruone waar ook door de traditionalisten Carvone gelezen wordt.
    Elke beginnend gymnasiast weet immers dat in het Latijn de schrijfletter -V- en -U- naast en door elkaar gebruikt werden. Kijk maar eens op opschriften op graf- en gedenkstenen en Romeinse monumenten, waar duidelijk een -V- staat waar het een -U- betreft. Een rechtlijnige -V- beitelt nu eenmaal makkelijker dan de bocht in de -U-.


    Het is opvallend dat de historici in de 19e eeuw ook steeds CEVELUM lezen en schrijven en geen CEUCLUM, zoals dr.Conradus Leemans. Zie ook hieronder A.J.van der Aa. Zij bevestigen de visie van Albert Delahaye. Pas nadat men Cevelum is gaan opvatten als Cuijk, maakte men er Ceuclum van. Zo werkt historische geografie in Nederland. Als de plaatsnaam niet overeenkomt met de gewenste plaats, wordt deze 'gewoon' aangepast. Hetzelfde zien we bij Flenio, waarbij men zonder blikken of blozen Fectio maakt. Dat paste immers beter bij Vechten!
    Ook andere onderzoekers van de Peutingerkaart schrijven Cevelum, zoals J.Kreijns in 'Het Traiectum van Antonini en de Peutingerkaart'.
    De naam Mose tussen Noviomagi en Ceuelum heeft men altijd opgevat als de rivier de Maas. Maar het tweemaal genoemde Mose duidt niet een rivier aan maar de plaatsen Mézières-sur-Oise en Mouzay.

    De Nederlandse traditie.
    De Nederlandse traditie blijkt gebaseerd te zijn op manipulatie. Men hanteert een latere kopie van de Peutingerkaart om zijn gelijk aan te tonen. Als voorbeeld de schrijfwijzen van plaatsnamen. Zie hieronder een afbeelding van een detail van de PK op Livius.org (links) en een detail van de originele PK die in Wenen wordt bewaard (rechts). Let vooral op de schrijfwijze van de -u- in Noviomagi op de originele kaart (rechts), waar men op de kopie links een -v- van heeft gemaakt, bij Ceuclum heeft men de -u- gehandhaafd.
    Let ook op het verschil van de naam vogo Burguco op de originele kaart (rechts), waar men op de kopie links voso Borgiaco heeft gemaakt. Het geeft al aan dat met de Peutingerkaart niets te bewijzen is. De bron werd gemanipuleerd ofwel aangepast of vervalst, om het eigen gelijk aan te tonen. En met een vervalste bron valt nu eenmaal niets te bewijzen.



    Wat vermeldt Jona Lendering bij deze afbeelding op Livius.org? "De afbeelding toont een detail van deze kaart. In het centrum ligt Noviomagus (Nijmegen), gelegen tussen de rivieren Rijn en Maas. Als we de Maas naar het zuiden oversteken, vinden we, op een afstand van drie mijlen of 6,6 kilometer, Ceuclum. De identificatie van Ceuclum met het moderne Cuijk dateert uit de Renaissance en is veilig. (Dat de afstand tussen Nijmegen en Cuijk in feite zo'n 15 kilometer is, is niet echt zorgwekkend, want Cuijk is ten zuiden van de Maas correct afgebeeld. Waarschijnlijk is er een schrijffout: III in plaats van VI.)" Als bron voor zijn afbeelding geeft Lendering: Unidentified (photo from www), ofwel schimmig.
    Commentaar: Op een schrijffout baseert Lendering zijn opvatting. Bovendien is de Patabus bij hem dus de Maas en niet de Waal, wat de traditie ervan maakt, maar waarbij Nijmegen dan aan de verkeerde kant van de Waal ligt. Lees meer over de Peutingerkaart.

    Het op de Peutingerkaart genoemde CEUELUM heeft men in Nederland altijd opgevat al Cuijk (Van Es, o.c. p. 110, 116-117, 122-123, 158), hoewel de op de kaart gegeven afstand (3 mijl=7 km. bij een omrekenfactor in leuga (=2,2) die hier van toepassing is) de helft te kort is. In werkelijkheid is de afstand tussen Nijmegen en Cuijk ruim het dubbele: 15 km. Die afwijking heeft men steeds als een "schrijffout" gezien (Bechert, o.c.p.72), immers de huidige bekende kaart is een kopie. Misschien stond er oorspronkelijk wel VII in plaats van III. (zie opmerking 1). Bechert stelt dan ook dat de identificatie "Ceuclum" met Cuijk onbetwist is en de afstand zal dus een schrijffout zijn. (Opmerking 2).
    De discussie over de schrijfwijzen van Cevelum (zie hiernaast) heeft in het verleden bizarre vormen aangenomen. Aanvankelijk las iedereen hier Cevelum. Zie o.a. Het aardrijkskundig woordenboek van A.J. van der Aa. Hieruit blijkt dat men in 1841 nog gewoon Cevelum las. Er waren toen door historici 3 locaties aangewezen: Gennep, Cuyk en Sevenum. Naam en ligging pleitten toen voor Sevenum.
    Halverwege de 20e eeuw kwam een enkele historicus met de opvatting dat er Ceuclum gelezen moest worden, aangezien dat etymologisch beter op Cuyk aansloot. Die opvatting leek bevestigd te worden met de archeologische vondsten.
    Het castellum te Cuijk werd aangelegd in de tijd van Claudius (41-54 n.Chr.), waar bij een belangrijke oversteekplaats in de Maas een stenen brug werd gebouwd; de heipalen daarvan dateren uit circa 339. Het schijnt dat rond die tijd in alle nog bestaande militaire nederzettingen langs de limes nog op aanzienlijke schaal bouwactiveiten plaatsvonden. (Bechert o.c.p.26,27,72). Zie opmerking 3.

    Het castellum dat onder Claudius is gebouwd, kan tot het einde van de 1ste eeuw bestaan kan hebben. Blijkbaar vond men deze plaats van zo'n strategisch belang tijdens de uitbouw en herstel van de limes, dat hier een compleet castellum is aangelegd.
    Over de bezetting is niets met zekerheid bekend en in de 2de eeuw werd het terrein overbouwd met onder meer een tempelcomplex dat tot de vicus behoord moet hebben. Toch zal er bij dit belangrijke knooppunt in deze periode ten minste één statio gelegen hebben. Een dakpanstempel van de exercitus Germanicus inferior is de enige aanwijzing daarvoor en het is best mogelijk dat de statio iets ten noorden van Cuijk lag, bij het gehucht Karwijk.
    Met één dakpanstempel wil men blijkbaar twee eeuwen geschiedenis "bewijzen".

    Waarschijnlijk is hier in de 2de-3de eeuw een oversteekplaats in de Maas geweest. In de 4de eeuw lag die oversteek, in de vorm van een stenen brug, bij Cuijk. Het bestaan daarvan was bekend, maar een grootschalige onderwater-opgraving in 1992-1993 heeft voor het eerst een goed beeld opgeleverd. In de 4de eeuw naar het schijnt onder Constantijn de Grote, werd in Cuijk opnieuw een fort gebouwd. De stenen brug, waarvan alleen losse stenen en eikehouten heipalen zijn teruggevonden, is echter uit later tijd. Dendrochronologische dateringen hebben een bouwdatum rond 339 aangetoond. Zie opmerking 4. De brug bestond uit ten minste acht pijlers van 17 x7 m, op onderlinge afstanden van 19,2 m. De totale lengte met bruggehoofden was minstens 150 m. Het stroomdal van de ongekanaliseerde Maas uit de Romeinse tijd is zo breed, dat de totale oversteek wel 350 m lang geweest kan ziin. In een tweede fase, gedateerd onder Valentinianus I, werd het fort voorzien van een stenen muur met uitspringende ronde torens. Het verband met de grootschalige bouwactiviteiten van deze keizer rond 369 (Ammianus Marcellinus XXVIII, 2,1), is bevestig door de datering van brugpalen die bij grootscheepse herstelwerkzaamheden zijn geplaatst in de winter van 368-voorjaar 369. In het laatste decennium van de 4de eeuw werd nogmaals groot onderhoud aan de brug verricht. Zowel brug als fortificatie hebben zeker tot in de vroege 5de eeuw gefunctioneerd.
    In directe relatie tot Cuijk staat de in 1964 en 1965 opgegraven burgus van Asperden aan het riviertie de Niers dat bij Gennep, op 4,5 km ren zuiden van Cuijk, uitmondt in de Maas. Deze versterking is gebouwd onder Valentinianus I en functioneerde tot in de 5de eeuw. Ze bestond uit een centrale toren van 15,6 x 15,6 m, omgeven door een muurvan 40 x 40 m met uitspringende, ronde torentjes en daarbuiten een dubbele spitsgracht.

    Cuijk (volgens de Tabula Peutingeriana: Ceuclum) heeft zeer waarschijnlijk in werkelijkheid Ceudiacum geheten. (Bron: J.E.Bogaers)
    Cevelum -want dat staat er- op de Peutingerkaart is dus niet de Nederlandse plaats Cuijk, maar het Noord-Franse Chevilly. Het Romeinse Cuijk droeg immers de naam Ceudiacum.

    Volgens de bekende Tabula Peutingeriana heeft Cuijk in de Romeinse tijd Ceuclum geheten (wellicht te lezen als Cudiacum [M. Schönfeld], Ceudiaco, -cum [B. H. Stolte] of Ceucium [M. Gysseling]; zie B. H. Stolte in: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde 39, 1963, 95); de nederzetting Ceuclum was gelegen aan de grote weg van Atua(tu)ca naar Noviomagi (Nijmegen?), dicht bij de plaats van een overgang over de Maas, op een afstand van 22 leugae of Gallische mijlen (1 leuga = 2.222 km) van Blariaco (Blerick) en van 3 (lees 6) leugae van Noviomagi. De afstand Cuijk Nijmegen komt niet overeen met die op de Peutingerkaart. Het ziet er naar uit dat het opgravingsterrein bij het begin van de Romeinse occupatie niet bewoond was. In de door Romeinse vondsten gekenmerkte grondsporen en -lagen komen slechts sporadisch "inheemse" scherven voor. Het begin van de bewoning in de Romeinse tijd moet naar het schijnt gedateerd worden omstreeks het midden van de 1ste eeuw na Chr. tijdens de regering van keizer Claudius (41-54). Wel is een gering aantal voor-Claudische munten uit Cuijk bekend, maar onder de vondsten bevindt zich geen Arretijnse terra sigillata of ander typisch Augusteïsch of (vroeg-) Tiberisch materiaal.
    De vondst van enkele palen in de Maas bij Cuijk leidt bij Bogaers tot de volgende ontboezeming! Deze palen kunnen o.a. op grond van het niveauverschil, bezwaarlijk overblijfselen zijn van de laat-Romeinse wal. De kans bestaat dat ze behoord hebben tot een constructie van een Romeinse brug, maar het is ook heel goed mogelijk dat ze uit veel later tijd dateren en deel hebben uitgemaakt van een beschoeiing! (Bron: J.E.Bogaers)
    Je vraagt je dan wel af waarop de opvattingen van Bogaers, die hijzelf weer ter discussie stelt, op gebaseerd zijn geweest. Je vraagt je dan ook af waarom Bogaers zo veel weerstand tegen de opvattingen van Albert Delahaye had. Of doorzag hij alle consequenties en verzweeg hij deze daarom? Of stond er een reputatie op het spel?

    Cuijk, Cuyk, Ceuclum, Cevelum, Civicum, Kudik????
    Wie de moeite neemt om met een vergrootglas op een goede foto-copie van de befaamde Peutinger kaart te zoeken zal vinden dat Cuijk geschreven kan zijn als CEUDICUM. Dat is een verlatijnse naam van KUDIK. KUDIK betekent gewoon: plaats waar het vee samengedreven kon worden op een 'diek', bijvoorbeeld bij hoog water van de Maas. Er ligt nog een plaatsje Kudik (ook aan een riviertje) net over de grens voorbij Hommersum. De uitleg van Cuijk via 'keukja', CEUCLUM (soms zelfs CEVELUM) snijdt geen hout.
    Om misverstanden te voorkomen, hier nog een aanvulling op de naam CUIJK.
    Om de juiste naam voor CUIJK terug te kunnen vinden, moet je natuurlijk niet zijn bij de huidige spelling en uitspraak. De oude dialectuitspraak van CUIJK was KUUK. Dat is de samentrekking van KUDIK. Zo'n samentrekking komt in het Nederlands van alle eeuwen voor en is heel normaal. KU is hier niet: koe, maar een verzamelnaam voor: vee. Men beweert wel eens dat in de dialecten van de Maasvallei een Keltisch substraatwerking aanwezig was. Misschien ook in sommige plaatsnamen. Daarom heb ik gezocht naar de klank 'koe' in de huidige Keltische talen. Komt niet voor, wel 'koo' en 'kei'. Bij het opstellen van de Wet op de Gemeentenamen in de vorige eeuw werden dialectnamen als 'primitief' ervaren en dus fout. Het wooord KUUK werd overgecorrigeerd en 'verbeterd' tot CUYK. Pas recentelijk werd het weer 'verbeterd' tot CUIJK.
    Overcorrectie is ook een bekend taalverschijnsel. In het Cuijkse dialect, dat inmiddels is uitgestorven, werd de klank 'uu' soms overgecorrigeerd tot 'ui'. Zo kon men tot in de jaren vijftig vernemen dat de kinderen in Cuijk hun Eerste Heilige Commuinie deden. Dat is geen fantasie, want ondergetekende heeft dat zelf nog kunnen horen.
    Hans Borghmans, Cuijknet.nl

    Is het Ceuclum of Cevelum?
    De eerste vraag ten aanzien van de naam op de Peutingerkaart die men gebruikt voor Cuijk is: "Wat staat er op deze kaart?".
    De meeste historici houden het op Ceuclum en wel omdat dat etymologisch beter aansluit bij Cuijk. Maar de amateur-historici en degene die echt kunnen lezen, houden het toch op Cevelum. Zie de uitleg van het waarom hiernaast.

    Feit is dat sportverenigingen, de gemeente en een plaatselijke bierbrouwerij het ook op Cevelum houden (zie afbeelding hieronder). Blijkbaar lezen amateurs beter dan profs.
    De tweede vraag is vervolgens: "Gaat het hier over een Nederlandse plaats?". Die vraag is hierboven door Albert Delahaye voldoende beantwoord. Het gaat om het Franse Chevilly, etymologisch volkomen gelijk aan Cevelum.


    De tafeltennisvereniging in Cuijk heet:


  • Opmerking 1: Als historici slechts met beweringen over "schrijffouten" hun gelijk kunnen aantonen, staan ze dus zwak. De Peutingerkaart mag dan wel eens aantoonbare fouten bevatten, maar daarover bestaat geen discussie. Als die discussie wel bestaat kan een afwijkende mening nooit bewezen worden met een schrijffout. Dan wil men iets bewijzen zonder dat er enig bewijs voor is.
    Opmerking 2: Als je de mening van historici die aan de traditionele visie twijfelen terzijde legt, is elke determinatie "onbetwist". Dat is nogal makkelijk. Zelfs Leemans, Stolte en Bogaers waren het niet "onbetwist" eens met Bechert en de traditie, Cuijk heette wellicht Ceudiacum, stelt Bogaers (Zie opmerking 5 en de linker kolom).
    Opmerking 3: Ook al is er Romeins gevonden in Cuijk, dan wil dat nog niet zeggen dat de plaats Cevelum heette. Daarvan is geen enkel bewijs gevonden. Welke nederzettingen hier bedoeld worden, is onduidelijk en in tegenspraak met de andere bewering dat alle castella langs de Rijn in Nederland rond 250-270 definitief verlaten zijn.
    Opmerking 4: Met dendrologisch onderzoek kan aangetoond worden in welk jaar een boom gekapt is, niet wanneer het hout gebruikt is. Daar kunnen vele eeuwen tussen zitten, zeker bij hergebruikt materiaal, wat de mens nooit vreemd is geweest. Vergelijk het met de waterputten van Wijk bij Duurstede, waarbij door Van Es een vergelijkbare verkeerde conclusie werd getrokken. Wijntonnen met hout uit de 8e eeuw, gebruikt als beschoeiing van een waterput, dateert die put niet in de 8e eeuw! Wijntonnen worden immers eerst voor opslag en vervoer van wijn gebruikt, voordat ze afgeschreven in de grond verdwijnen als beschoeiing van een put.

    In Museum Ceuclum in Cuijk wordt veel aandacht besteed aan de Romeinse periode. Vanaf circa 50 tot 400 na Christus stond hier het Castellum Ceuclum, gelegen aan de heerbaan Tongeren-Maastricht-Nijmegen. Aanvankelijk was het een uit hout en aarde opgetrokken vesting, die later in steen werd herbouwd.
    Oud-Cuijkenaar, Prof. Dr. J.E. Bogaers, verrichtte in de 60-er jaren uitgebreid archeologisch onderzoek en reconstrueerde de verschillende periodes waarin het castellum bestond. Er zijn resten van muren, grachten en twee tempels aangetoond. In 1992-1993 hebben duikers de resten van een Romeinse brug geborgen.

    Opmerking 5: Probeerde prof.dr.D.P.Blok zijn eigen dorp Nederhorst den Berg ook niet eens wat geschiedenis toe te schuiven met de Romaanse naam Attingahem? "Als je zo wat oude namen aan het uitdelen bent, kun je je eigen dorp natuurlijk niet overslaan", moet ook Bogaers gedacht hebben!