| Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
|
Volgens de Nederlandse traditie woonden de Cananefaten langs de kust in Holland, met name in Kennemerland. Maar woonden daar de Friezen dan niet? En tussen Rijn en Maas woonden toch de Bataven? Was de hoofdstad der Bataven immers niet Lugdunum Batavorum? En was dat niet Leiden? De geschiedschrijving van de Cananefaten bestaat voor een groot deel uit een strijd tussen een taaie mythe en kritisch onderzoek vanuit modernere standpunten, waarbij de eerste het onderwijs, de handboeken en encyclopediën aan zijn zijde vindt en de tweede van de traditionalisten weinig meer dan hoon kan verwachten. Gaat men terug naar het ontstaan van de mythe omtrent de Cananefaten dan is de grond voor de mythe tweeledig:· Daarover valt onmiddellijk op te merken: Zo gemakkelijk ontstonden de mythen, maar ze ontstonden vooral doordat het de chauvinistische vooringenomenheden en de historische verbeeldingskracht streelde. In een tijd waarin de natie het zwaar te verduren heeft wordt graag een beroep gedaan op zo roemrucht mogelijke voorvaderen. Ook bij deze mythe geldt dat het opruimen ervan meer overtuigingskracht en bewijzen vragen dan het ontstaan en behoud ervan. De naam Cananefaten of Kaninefaten wordt wel eens vertaald met 'konijnevangers' of 'lookmeesters'. Beide associaties zijn foutief en gebaseerd op een klankovereenkomst en foutieve afleidingen. De Cananefaten worden in Nederland traditioneel langs de Noordzeekust geplaatst. En in de duinen zitten natuurlijk konijnen. Echter het Latijnse woord voor konijn is "leporides". In de dierenwereld worden konijnen ingedeeld bij de "Oryctolus Cuniculus"; in het frans is het lapin, in oud frans 'connil', in oud fries 'con(n)in'. De etymologie tussen Canninefaat en 'cuniculus' wordt nergens als zodanig vermeld. Canninefaat lijkt alleen op het Duitse "Kaninchen", waarmee meteen de herkomst van deze mythe wordt geëtaleerd: uit het sprookjesland van Jacob en Wilhelm Grimm. Cananefaten zou ook "lookmeesters" betekenen. De vraag is dan meteen welk look? Knoflook (Latijn: allium sativum) of berglook (Latijn: Allium Carinatum)? Beide vind je niet langs de kust van Holland. Ook hier speelt de mythe een grotere rol dan de historische werkelijkheid. |
'CIVITAS CANANEFATIUM' De waterstaatkundige werken zoals die hier zijn beschreven (Archeologie Magazine nr.1-2001), ontstaan dus in de late ijzertijd, maar continueren in de Romeinse tijd. Er begon nu een periode van bloei, waarbij er een Romeinse weg liep door Vlaardingen en wellicht stond er in de buurt van Vlaardingen ook een fort. Mogelijk het fort Flenio op de Peutingerkaart, waarvan de naam dan een verschrijving kan zijn van Elinio (een vervoeging van Helinium, de Maas) dat op grond van de gegeven afstanden op de kaart ter hoogte van Vlaardingen moet hebben gelegen. Vlaardingen viel onder de bestuurseenheid 'Civitas Cananefatium' en de bewoning bestaat uit zo'n 1 tot 2 boerderijen die gelijktijdig worden bewoond. Eén tot twee boerderijen? Dat betekent twee families, bij elkaar 20 personen, wat niet overeenkomt met de schriftelijke gegevens over het 'omvangrijke' volk van de Cananefaten. De archeologie weerspreekt hier de traditionele opvattingen). De invloed van de Romeinen op de inheemse bevolking is in het begin nog niet erg groot, maar door de tijd heen neemt die steeds meer toe, totdat zo'n 70 procent van het aardewerk uit import materiaal bestaat. Er is echter nauwelijks sprake van een echte Romanisering, aangezien vele elementen zuiver inheems blijven. In de loop van de 3e eeuw n.Chr. (een exacte datering kan niet worden gegeven) komt er plots een einde aan de bewoning. De reden daarvoor zijn de invallen van de Germaanse stammen (die invallen van Germaanse stammen is een inmiddels achterhaalde opvatting), maar de inheemse bevolking is ook spoorloos verdwenen uit het archeologische bestand, zowel in Vlaardingen als elders in West-Nederland. Waarschijnlijk speelt het water daarin ook weer een belangrijke rol (niet waarschijnlijk, maar heel zeker): men kreeg last van toenemende wateroverlast omdat het landschap begon in te klinken. De oplossing voor dit probleem, namelijk molens, was nog niet bekend - zij verschijnen pas in de Middeleeuwen - en de Romeinse overheid die een oplossing had kunnen bieden was inmiddels verdwenen. (Enkele citaten uit "Leven met het water" uit Archeologie Mgazine nr.1-2001).
De visie van Albert Delahaye. Wat schrijven de Nederlandse historici over de Cananefaten? W.A. Byvanck, Nederland in den Romeinschen tijd. W.A. van Es, De Romeinen in Nederland, 1981. We geven enkele citaten uit dit boek van Van Es. "In het middenNederlandse rivierengebied hebben zich de Bataven en hun verwanten de Cananefaten (schrijfwijze bij Van Es) gevestigd. Beide groepen hadden zich van de Chatti aan de bovenloop van de Weser afgesplitst (zie noot 1) en waren tussen 50 en 12 v.Chr. in hun nieuwe woonplaats aangekomen. De Cananefaten hadden zich in Zuid-Holland gevestigd, vermoedelijk door de Zuidhollandse venen van de Bataven min of meer gescheiden. De Maas vormde waarschijnlijk hun zuidelijke grens". "Hoe de vroegere bewoners van het uitgestrekte woongebied van de Bataven en Cananefaten heetten, weet men niet zeker" (p.27) Volgens Byvanck worden de Chamavi voor het eerst genoemd in het verhaal van de gebeurtenissen in het jaar 58. We moeten als hun woonplaats denken aan het gebied tussen de Geldersche IJssel en de Lippe. het is niet bekend hoe de Chamaven uit de streek zijn verdwenen, en wij kennen hun latere verblijfplaats ook niet. (p.216). "Het grote veenkussen, dat de Cananefaten van de Bataven scheidde, was niet bewoonbaar " (p.223) "De nederzetting op De Bult bij het Haagse Rijswijk is een van de weinige die nagenoeg volledig zijn opgegraven. Zodoende zijn wij over tenminste één nederzetting uit het land der Cananefaten uitvoerig ingelicht" (p.159). "De vraag in hoeverre Rijswijk representatief is voor de overige nederzettingen in het Cananefatenland, blijft voorlopig door gebrek aan gegevens moeilijk te beantwoorden" (p.165) Commentaar: Van Es weet het niet zeker (p.27), maar baseert zijn opvatting slechts op vermoedens en waarschijnlijkheden. Bij gebrek aan zowel archeologische als tekstuele gegevens, is de aanname van Van Es op drijfzand gebouwd. De Cananefaten waren een omvangrijk en krachtig volk. Daarvan is in de Nederlandse archeologie, waar bij Rijswijk slechts de vermoedelijke plattegronden gevonden zijn van 3 boerderijtjes, nooit iets gebleken. Een dorp is in Rijswijk nooit gevonden (p.164). Waar woonden de Cananefaten? Ook de opgravingen in Ockenburg en Kethel geven geen uitsluitsel. Daarover concludeert Van Es: "Een marginaal gebied met voor bewoning en bedrijfsvoering minimale mogelijkheden" (p.166). "Het gebied van de Cananefaten zou de civiele en militaire bevolking wel eens niet hebben kunnen voeden" (p.229). De vraag blijft waar dan het grote en machtige volk der Cananefaten dan gewoond en geleefd hebben als er te weinig voedsel en plaats voor bewoning was? Hieruit blijkt klip en klaar dat het volk der Cananefaten, net zo min als de Bataven, niet in het Nederlandse rivierengebied hebben verbleven. Behalve dat er te weinig plaats was en te weinig voedsel, is er ook niets van omvangrijke nederzettingen ("men zou van gehuchten kunnen spreken" p.230) teruggevonden. "Gezien de beschikbare hoeveelheid landbouwgronden zou de Cananefaatse plattelandsbevolking maximaal tussen de 6500 en 19000 zielen sterk zijn geweest. Aangenomen dat alle beschikbare gronden in de 2e eeuw in gebruik waren" (p.231) "Deze cijfers zijn uiterst hypothetisch" (p.231). Bataven en Cananefaten hadden zich tot levering van troepen aan de Romeinse legers verplicht. "Dat moet met de beschikbare voorraad mensen een hele toer zijn geweest" (p.231). Op p.253 schrijft Van Es echter: "Bataven en Cananefaten kwamen in grote getalen naar alle delen van het rijk: naar het Oosten, Corsica, Noord-Afrika, Dalmatië, het Donaugebied en Engeland". Hoe waren zij in staat die grote getalen legionairs te leveren? "Het nederzettingensysteem van de Bataven en Cananefaten was geen statisch gegeven. Het was het resultaat van een ontwikkeling die zich, voor zover te beoordelen valt, na 70 heeft versneld en omstreeks het midden van de 2e eeuw in grote lijnen afgesloten was" (p.230). "Over het nederzettingensysteem uit de late 3e en de 4e eeuw is zo goed als niets bekend" (p.232). (noot 1) De Bataven en Cananefaten hebben zich van de Chatti afgesplitst. Zij hebben dus gezamenlijke stamouders en dus ook zeker gezamenlijke gewoonten gehad. Toch is voor Van Es het verschil in de (plattegrond-)afdruk van huisvormen (?) de reden om verschil te maken tussen het woongebied van de Bataven en dat van de Cananefaten (zie p. 173-181). D.P.Blok, De Franken in Nederland. Blok noemt in zijn boek de Chamaven, Chauken, Chatti, Chattuarii, de Friezen, de Bructeri, de Bataven, de Salii, de Amsivarii als voormalige bewoners van ons land. De Cananefaten noemt hij niet. Waar zij gewoond hebben, maar vooral waar zij gebleven zijn na de Romeinse tijd, laat Blok in het midden. De reden van Blok om de Cananefaten te verzwijgen is waarschijnlijk dat hij op die plaats aan de kust ten zuiden van de Rijn de Salliërs wil plaatsen (p.16,17). Ach ja, verzucht Blok (p.17) "het blijft natuurlijk een hypothese, maar bij het volkomen ontbreken van berichten over wat zich aan de rechterzijde van de Rijn afspeelde, kunnen we ook niet verder komen. Dat oostelijk Nederland echter tot het uitgangsgebied van de Franken behoorde, mogen we wel als zeker aannemen". En zo komt de Nederlandse traditie aan haar "zekerheden". Het zijn dus hypothesen en aannames! Ganuenta, hoofdstad van de Cananefaten. Op een van de in de Oosterschelde gevonden Nehalennia-altaren is de plaatsnaam Ganuenta te voorschijn gekomen, die Bogaers en Van Es niet thuis kunnen brengen (Van Es, De Romeinen in Nederland, p. 131, 199, 217, 220, 233), maar waarvan zij veronderstellen dat de plaats daar in de buurt gelegen heeft. Het is de normale fout van de Nederlandse archeologen. Wanneer zij een votief-, graf- of altaarsteen met een naam aantreffen, concluderen zij meteen dat die plaats dan ook dáár gelegen heeft waar de steen gevonden is, een methodiek die door honderden gelijksoortige stenen over de Romeinse wereld wordt gelogenstraft. De in Nijmegen gevonden steen van een Moriniër van Terwaan is zelfs een zéér bij de hand liggend voorbeeld voor de onjuistheid van deze methode. Van Es brengt Ganuenta in verband met de Frisones, en daar zat hij op de goede weg. Het is natuurlijk de naam van Genech, de hoofdplaats van de Cananefaten, naaste buren van de Frisones in Vlaanderen. De naam Ganuenta is afgeleid van het Gallische "gena" = riviermond, wat ter plaatse geheel klopt, daar dit volk gezeten was aan een der Monden van de Renus-Schelde, die naar het grote deltagebied van het Flevum uitstroomde. Diezelfde stam zit ook in het woord Gandavum, welke naam natuurlijk eveneens dubbel voorkwam: een Gandavum in het leven van St. Amandus genoemd, dat vermoedelijk ook Genech was of een andere plaats aan de kust, en het latere Gent (zie de teksten over St. Amandus). De Nederlandse plaatsnamen Gendt, Genderen en Gendringen hebben een andere afleiding en worden zeker niet met Ganuenta bedoeld. Het zal toch zeker niet zo zijn dat de Cananefaten hun hoofdstad Ganuenta in het land van de Bataven zouden hebben gebouwd, zoals de Bataven hun hoofdstad Lugdunum Batavorum in het land van de Cananefaten bouwden, wat de Nederlandse traditie ervan maakt. Deze historische kronkel zagen Bogaers en Van Es dus ook wel in. Vandaar hun stilzwijgen over Ganuenta. De "pagus Catualinus" (Van Es, p. 217), eveneens een raadsel voor Bogaers en Van Es, is vanzelfsprekend afgeleid van het op de Peutinger-kaart voorkomende Catualium, dat Couthuin (B.) was en dus niet de plaats Heel in Limburg. Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf. |