Mythevorming in Nederland
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

Het ontstaan van de Mythen, zo schreef en schrijft men geschiedenis!


Er bestaat een hele reeks mythen in de geschiedenis van Nederland. Onder mythen verstaan wij aangenomen opvattingen die nooit met onafhankelijke feiten bewezen zijn. Die aangenomen opvattingen vormen nog steeds de uitgangspunten van de geschiedenis in Nederland.
Albert Delahaye heeft een hele lijst gemaakt van vragen en onderdelen, waarop in al zijn publikaties geen zinnig antwoord is gegeven. Sommige zijn van kapitaal belang, die door de kritiek volledig werden doodgezwegen. Het gaat niet langer op, de zogenaamde historische waarheid met algemeenheden te blijven verkondigen, terwijl niet wordt ingegaan op de argumenten en bewijzen die haar tegenspreken. Deze lijst geeft tevens een aardig overzicht van de hangende kwesties en dient om van de onderscheiden onderwerpen duidelijk te maken hoeveel redenen er zijn om kritische vragen te stellen over de Nederlandse geschiedenis tot in de 10e eeuw. De lijst wordt beperkt tot de voornaamste onderdelen; zij kon met gemak driemaal zo lang worden gemaakt. De vragen en opmerkingen worden slechts in het kort aangestipt, daar zij nog uitvoerig ter sprake komen in de boeken van Albert Delahaye en op deze website. Het zijn de volgende punten:


Het uitgangspunt van Albert Delahaye was de fundamentele verwarring die bestond tussen Nijmegen en Noyon, beide als Noviomagus bekend. Zie artikel hiernaast.

  • Opvattingen uit de Middeleeuwen (tot 1500) en de 16e en 17e eeuw worden nog steeds voor volle waarheid gehouden, al werd aangetoond dat deze opvattingen fout zijn. De bekendste zijn wel de opvattingen van de Nijmegenaren Willem van Berchen (kanunnik) en dominees vader en zoon Smetius, die de hele geschiedenis van Romeins en Karolingisch Noviomagus en van de Bataven naar Nijmegen hebben gehaald. Hun geschriften bevatten zoveel fouten dat ze in de tegenwoordige literatuur niet meer worden aangehaald, wil men serieus genomen worden. Ook het Bronnenboek van Nijmegen vermeldt hun geschriften niet. Toch worden hun foutieve denkbeelden nog steeds als uitgangspunt gehanteerd bij veel historische opvattingen. Julius Caesar is nooit in Nijmegen geweest: Nijmegen is dus niet door Caesar gesticht, wat zij ooit beweerden. Het Oppidum Batavorum is ook nooit in Nijmegen teruggevonden, ondanks dat Holwerda meende het gevonden te hebben, wat werd weerlegd door de tegenwoordige archeologie.

  • In Nederland is de Zuiderzee ten onrechte als het Flevum opgevat; de naam Flevum komt in geen enkele bron Nederlandse voor. Wanneer de Zuiderzee voor het eerst wordt genoemd, heet zij Interlake, een zeer juiste naam voor het Tussenmeer, dat na de eerste verlandingen was overgebleven. De naam van Flevopolders voor de nieuwe bedijkingen van de Zuiderzee is dan ook een misvatting, die de mythen in Nederland verstevigd hebben; hetzelfde geldt voor de naam Almere voor de nieuwe stad. Het zijn zeer leerzame gevallen; immers, zo ging het vroeger ook toe bij naamgevingen. Wie nog moeite heeft zich voor te stellen, dat en hoe de naam Friesland in Nederland terecht kwam, moet naar deze twee voorbeelden kijken.

  • Het oudste deel van het kerkgebouw van Dodeweerd is uit ±1050. De toren was niet door de Romeinen gebouwd. Dit hebben sommige boekjes en schoolmeesters wel eens (dus verkeerd) beweerd. Op grond van een in de toren aangebrachte Romeinse gedenksteen met inscriptie meende men dat de toren door de Romeinen was gebouwd. Men heeft nooit bedacht dat die Romeinse gedenksteen zou kunnen zijn aangebracht bij de bouw van de toren. Op deze wijze placht men in de middeleeuwen geschiedenis te bedrijven. En op deze denkwijze en manier van interpreteren zijn de vele mythen in Nederland ontstaan die nu schier onmogelijk zijn uit te roeien.

  • Alom bekend is de veronderstelling van de geschiedschrijven Van Spaen, die gist, dat in de 12e eeuw Echteld en zijn directe omgeving ooit een bezit met een hof geweest zou zijn van de kerk van St.Salvator of oud-Munster te Utrecht. In de 19e eeuw wordt op grond van deze mededeling door ds.Jac.Anspach (nog een dominee die geschiedenis schreef) het voorvaderlijke bezit Egtelt hiermee in verband gebracht. Voor deze constatering wordt geen bron genoemd, waardoor de opvatting erg discutabel wordt. De gissing van de een wordt de waarheid van een ander. Zo schreef en schrijft men geschiedenis! (Bron: K.v.Ingen, Seyn Edele Huysinge Thoe Oy, in "Tussen herinnering en historie. De Betuwe in terugblik". Historische kring Kesteren, 1992.)

  • Caspar van Heel betoogde in het Nederlands Archievenblad (1982 - p.241) met een stalen gezicht, dat "de Noormannen na hun bezoeken aan Nederland alle sporen van hun aanwezigheid hadden "opgeruimd". Dit verklaarde hij op grond van wat professor Hugenholtz eerder had betoogd bij gebrek aan vondsten uit de periode van de invallen van de Noormannen. Het toont slechts aan hoe besmettelijk beweringen (hoe infantiel ook) kunnen zijn. Hugenholtz doet een onbewezen bewering, een ander herhaalt die bewering met bronverwijzing naar de eerste. Tegelijk wordt met deze opmerking over de "opruimdienst van de Noormannen" (onbedoeld??) bevestigt en erkent dat er dus nooit iets uit de tijd van de Noormannen in Nederland gevonden is. En als er archeologisch niets is aan te tonen, zijn de Noormannen hier dus niet geweest!

  • Byvanck verklaarde Ptolemeus voor onbetrouwbaar, omdat zijn geografica niet op de Nederlandse opvattingen paste. Niet Ptolemeus is onbetrouwbaar, maar de mythologie van Nederland. Bij tegenwoordige historici is het "terugrederen" nog steeds te vaak uitgangspunt. En de authentieke auteurs worden voor onbetrouwbaar verklaard omdat hun geschriften niet kloppen met wat er later van gemaakt heeft.

    Door de opponenten wordt geen bewijs geleverd voor het bestaan van een Karolingische residentie te Nijmegen, zodat het ongepast is dit scharnierpunt in de historische opvattingen van Nederland nog langer als een zekerheid voor te stellen.

    Duidelijk is ook:
    * dat Noyon de Merovingische en Karolingische residentie Noviomagus was, waar Karel de Grote werd gekroond, zodat toch wel een heel sterk bewijs gevorderd is dat Nijmegen een bankrekening had met hetzelfde nummer.
    * dat Ptolemeus de zogenaamde Nederlandse plaatsen uit de Romeinse periode in het noord-westen van Frankrijk situeert.
    * dat verschillende gegevens van de Romeinse klassieken uit de eeuw vóór Chr. op Nederland werden toegepast, wat een chronologische absurditeit is omdat de Romeinen toen nog lang niet in Nederland waren.
    * dat de Geograaf van Ravenna precies hetzelfde als Ptolemeus zegt, zodat hij diens mededelingen uit de eerste eeuw nog eens voor de 7e eeuw bevestigt.
    * dat de Peutinger-kaart slechts voor minder dan de helft (en dan hoe?) op Nederland toe te passen was, en toch als volle waarheid wordt verkocht.
    * dat haar toepassing op het noorden van Frankrijk door heden nog gelijkluidende namen een evidentie is.
    * dat de Bataven al lang vóór de bezetting van ons land in de Romeinse legers dienden.
    * dat zij al lang vóór de bezetting van ons land de Romeinen hielpen Frankrijk te onderwerpen.
    * dat dezelfde Bataven, die beslist niet inmiddels verhuisd waren, nog in de Romeinse legers dienden lang nadat de Romeinen ons land verlaten hadden.
    * dat de Romeinen tegen het midden van de 3e eeuw ons land verlieten, waar zij niet door de Germanen maar door het water van de opkomende transgressies verdreven werden, en dat daarna de berichten over de Bataven en het Eiland van de Bataven, beide op dat tijdstip onbestaanbaar in Nederland, ongestoord en zonder enige opmerking doorgaan.
    * dat het woord Betuwe helemaal niet van Bataven is afgeleid.
    * dat de traditie van de Bataven in Nederland pas in de 17e eeuw is opgekomen, uit de duim gezogen door de post-humanisten.
    * dat het Almere in Franse bronnen in het noord-westen van Frankrijk wordt aangewezen. Het was hetzelfde als het meer Flevum, dat door Ptolemeus eveneens in die streek wordt geplaatst. Ook Helinium, bij het Flevum gelegen, bevond zich in Frankrijk.
    * dat de grachten van Drusus en Corbulo, wier samenhang buiten twijfel staat, grote en tijdrovende waterstaatkundige werken, werden begonnen vóórdat de eerste Romein een voet in Nederland had gezet, zodat die werken ten onrechte in Nederland zijn gedacht.
    * dat er overvloedige bewijzen zijn voor de juiste plaats van Dorestadum, het lag aan het Almere wat bij Wijk bij Duurstede niet is.
    * dat de plaats tegenwoordig Audruicq heet, welke naam via Odrewic en Dorewic rechtstreeks van Dorestadum is afgeleid.
    * dat het Trajectum van St. Willibrord eveneens bij het Almere lag.
    * dat deze plaats al vier eeuwen vóór St. Willibrord bestond, wat voor Nederland volstrekt onaanvaardbaar is.
    * dat volgens de oudste berichten St. Willibrord te Gravelines nabij Calais voet aan wal zette na zijn overtocht uit Engeland.
    * dat zijn zogenaamde landingsplaats te Katwijk een fantasietje uit de 17e eeuw is.
    * dat het woord Willibrord vóór de l2e eeuw in geen enkel Nederlands geschrift staat.
    * dat St. Lebuinus van Deventer de volledige maar legendarische doublure is van St. Lieven in Vlaanderen of St. Liévin in Frans- Vlaanderen, zodat zelfs het gevaar bestaat dat men deze heilige in drie stukken heeft gehakt.
    * dat de IJssel gedoubleerd is in de Franse en Belgische streek Islo, wier naam ook hier van de rivier Isla was afgeleid.
    * dat de doublures in de plaats- en riviernamen tussen Nederland en het noord-westen van Frankrijk teveel zijn om op te sommen.
    * dat Wijk bij Duurstede eerst simpel Wijk heette en dat "bij Duurstede" pas in de 15e eeuw eraan is toegevoegd.
    * dat Duurstede oorspronkelijk de naam was van een kasteel van de bisschop van Utrecht, niet van de plaats, en slechts door verbreding van een gedachte aan de naam van de plaats is toegevoegd.
    * dat ondanks dit alles de opvatting weer veel later ontstond, dat Wijk bij Duurstede het oude Dorestadum was.
    * dat deze late traditie, haarscherp in de tijd aan te wijzen, een afdoend bewijs vormt voor de stelling, dat in Nederland volkomen nieuwe tradities zijn ingevoerd zonder enige voorafgaande dokumentatie.
    * dat de recente opgravingen te Wijk bij Duurstede uitgingen van een vooraf aangenomen interpretatie, maar dat zij niet van Dorestadum zijn.
    * dat de meeste en de diepgaandste fouten voortgekomen zijn uit de misvatting van wat Renus betekent.
    * dat de Monden van de Renus, waaraan zoveel historische gegevens vast zitten, door de klassieke en vroeg-middeleeuwse schrijvers heel duidelijk tegenover de zuid-oost punt van Engeland worden gesitueerd, wat sommige schrijvers met dezelfde woorden zeggen als het hier staat.
    * dat de transgressies (langdurige en blijvende overstromingen van de zee tussen de 3e en de 10e eeuw) botweg worden ontkend of als obstakels voor bepaalde historische opvattingen worden weggemoffeld.
    * dat de namen Trajectum voor Utrecht en Noviomagus voor Nijmegen slechts achterafse latinisaties zijn van inheemse namen, zodat het onverantwoord is deze meer dan 10 eeuwen hoger op te voeren tot in de eerste eeuw.
    * dat de aanvallen van de Noormannen op de plaatsen Trajectum, Dorestadum en Noviomagus in Nederland werden geïnterpreteerd, wat alleen steunde op de verkeerd gesitueerde authentieke plaatsen, terwijl de bronnen geen enkele aanduiding geven dat de Noormannen in werkelijkheid Nederland hebben bezocht. De archeologie bevestigt deze opvatting: er is nergens een bewijs van plunderingen door de Noormannen gevonden, in Nederland doorgaans onjuist Vikingen genoemd.
    * dat de Noormannen bij hun veelvuldige aanvallen op Noviomagus de Karolingische residentie op het oog hadden, en de teksten zeggen dat zij die plaats bereikten over de Seine en de Oise, wat dwingend op Noyon betrekking heeft.
    * dat door de berichten over de Noormannen, die lakoniek op de twee steden Noyon en Nijmegen worden toegepast, even helder wordt aangetoond dat er een diepgaande verwarring tussen beide heerst, zodat het een aanfluiting is van de historische wetenschap te doen en te spreken alsof die verwarring niet bestaat.
    * dat die aprioristische ontkenning van de verwarring tegen de duidelijke feiten in, zelfs vragen oproept over de integriteit van de voorstanders van de mythen.
    * dat het gangbare beeld van Frankisch Nederland enerzijds steunt op tientallen verkeerd gesitueerde streek- en plaatsnamen, en het anderzijds ondanks deze "geleende" materie zo onbevredigend is, dat de historici zelf zeggen dat het eigenlijk niet kan kloppen.
    * dat alle historische tradities van Nederland pas 4 tot 8 eeuwen nà de feiten (sommige zelfs langer) voor de eerste keer in Nederland zijn neergeschreven, zodat terecht de vraag gesteld moet worden waarop die plotseling ontdekte waarheid zonder de minste voorafgaande dokumentatie steunt.
    * dat alle zogenaamde feiten uit Nederland tussen de 3e en de 10e eeuw vermeld zijn door buitenlandse schrijvers, die zich ver tot zeer ver van Nederland bevonden, zodat de vraag nog indringender wordt hoe zij een landschap hebben kunnen bedoelen, dat uit zichzelf niet bij machte is geweest ook maar één geschreven bewijs van zijn bestaan in die periode te leveren. Bij het konstateren van dit totale ontbreken van een autochtone dokumentatie, begint men zich toch fundamentele vragen te stellen.
    * dat de invoering van de onderdelen van deze mystifikatie vanzelfsprekend niet in één slag is gebeurd. Men kan integendeel van elk onderdeel afzonderlijk vrij nauwkeurig de tijd aangeven, waarop het volkomen nieuw de kop opstak. Het is ingezet in de 12e eeuw. In de 17e eeuw hebben de post-humanisten en de eerste historie-schrijvers bepaalde fabeltjes tot fundament van de Nederlandse geschiedenis verheven. De Peutinger-kaart spant de kroon. Al werd zij reeds langer in het vage op Nederland toegepast, zij heeft pas in het begin van de 20ste eeuw tot konkrete determinaties in Nederland geleid.
    * dat de Nederlandse historici deze niet te weerspreken feiten nooit hebben opgemerkt, die voor een kritisch historicus al voldoende zijn om een traditie te verwerpen of op zijn minst er zeer sceptisch tegenover te staan. Het fenomeen is bij de historische rekonstrukties nooit in beschouwing genomen. Bij zo'n onwetenschappelijke overslag van primaire zaken dient men zich te onthouden van het spreken over "onaantastbaarheden" of "zekerheden", want breuken van vier tot acht eeuwen tussen feit en traditie vorderen zware en afdoende bewijzen, dat na zo'n lange periode de feiten juist zijn weergegeven. Wie hier spreekt van "gratis" beweringen, heeft in elk geval het wetenschappelijk gelijk aan zijn kant totdat die afdoende bewijzen komen. Ik zit er al 25 jaren op te wachten.

    Voor de volledige duidelijkheid moet benadrukt worden, dat al deze vragen reeds in 1965/66 uitvoerig aan de orde zijn gesteld. Het totaal van de historische mythen vereist de grootste oplettendheid, omdat alles naar de schijn onaantastbaar zou zijn. De opheldering moet stap voor stap gebeuren, precies zoals de geleidelijke legendevorming is verlopen, die soms bestond in een deduktie uit een deduktie, meestal evenwel voortgekomen is uit de systhematische toepassing van alle gevolgen en raakpunten uit een paar primaire misvattingen, waarvan de fundamentele verwarring tussen Nijmegen en Noyon het scharnierpunt is gebleken.

    Het kenmerk van mythen is dat ze gemakkelijker ontstaan dan worden opgeruimd.

    Lees meer over de mythen rondom Karel de Grote. Lees meer over mythen bij ongelooflijk, bij Citaten en bij wetenschap.

    Bestel en lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.