| Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. | 
| De Eem voerde vanouds her water af uit de Gelderse Vallei en het veengebied rond Amersfoort. Toen door de stormvloed van 1170 het Vlie aan de noordkant van de latere Zuiderzee veel breder was geworden, kon de zee zijn invloed uitstrekken tot aan de Eem. Dat gebeurde korte tijd nadat de eerste ontginningen in het Eemgebied hadden plaatsgevonden. 's Winters werd het water de Eem in gestuwd. Er ontstonden jaarlijks overstromingen. Om aan natte voeten te ontkomen werden de boerderijen die eerst dicht bij de Eem gestaan moeten hebben, verplaatst naar drogere gedeelten, verder van de rivier af. De naam van de plaats Amersfoort wordt traditioneel verklaard als 'voorde', doorwaadbare plaats, door de Amer zijnde de Eem. Deze traditionele naamsverklaring van Amersfoort kent vier problemen. Die doorwaadbare plaats kan slechts rechtstreeks het moeras in hebben geleid. De laaggelegen Gelderse Vallei heeft in de vroege Middeleeuwen nauwelijks bewoning gekend. Vermeldingen van nederzettingen van vóór 1000 zijn niet overgeleverd (Bron: Bruit, p.37). Ook archeologisch is de bodem over die periode blanco. Waar dan graaf Wigger met zijn hele hofhouding verbleven zou kunnen hebben, blijft een onopgelost raadsel. Er is geen spoor van te vinden in Nederland. De oorkonden die over deze graaf handelen, zijn allemaal Franse oorkonden en geven meteen de streek aan waar deze graaf verbleef: Frans-Vlaanderen. | In de traditionele opvatting zou de Eem ooit Amer hebben geheten en zo de naamgever zijn geweest van Amersfoort. De Eem heeft nooit Amer geheten, hoewel H.Halbertsma dat in zijn boekje uit 1959 wel eens geschreven heeft, echter zonder referenties. Een tweede opvatting is dat de Eem eerder Hemus heette zoals in de oorkonde uit 777 vermeld wordt. Maar beide opvattingen zijn aannamen die nooit met enig tekstueel bewijs aangetoond zijn. Daarnaast bestaat de opvatting dat het -foort uit Amersfoort afkomstig is van -voorde- ofwel een doorwaadbare plaats door de 'Amer'. Ook dit is een onbewezen aangenomen opvatting. Waar die voorde dan naartoe leidde heeft men zich blijkbaar nooit afgevraagd. Die leidde rechtstreeks het moeras in dat ten noorden van Amersfoort bestaan heeft en deels nog steeds bestaat. De Ontginningen in Eemland in de Middeleeuwen. We bespreken hier het artikel van mevr.Broer en geven onze Opmerkingen in rood. Mevr.C.J.C.Broer gaat in haar artikel uit van twee onbewezen aannamen: ① dat Flethetti in de oorkonde uit 777 bij Amersfoort lag en ② dat het klooster Hohorst bij Amersfoort heeft bestaan. Mevr.Broer heeft zich met dit gebied en middeleeuwse ontginningen aldaar bezig gehouden in het kader van haar onderzoek dat zich richt op het vroege goederen- en rechtenbezit van de abdij van Hohorst. Dat was de in Eemland gevestigde voorgangster van de St.-Paulusabdij in Utrecht. De abdij op de Hohorst, ook wel genoemd de Heilige Berg, aan de Eem, vlak ten zuiden van Amersfoort, heeft zich ontwikkeld uit een gemeenschap die zich omstreeks het jaar 1000 vormde rondom de kluizenaarscel van bisschop Ansfried van Utrecht (995-1010). Kort vóór 1050 werd de abdij door een van de opvolgers van Ansfried, bisschop Bernold (1027-1054), naar de stad Utrecht verplaatst. Dit is wel en nog steeds de algemene opvatting, maar de archeologie heeft aangetoond dat op de Heiligenberg NIETS gevonden is van een klooster van Ansfridus. De oudste vondsten stammen uit de 13de eeuw. Hierna gaat mevr.Broer een eind terug in de geschiedenis en wel naar de 8ste eeuw en precies naar de oorkonden uit 777, waarmee we voor het eerst over historische bronnen beschikken voor dit gebied om u heel globaal een idee te geven van hoe Eemland er toen moet hebben uitgezien en hoe het zich ontwikkelde. Eemland, het noordoostelijk deel van wat later het Nedersticht heet, maakte in die achtste eeuw deel uit van de gouw Flethetti waarin waarschijnlijk een viertal grote bosgebieden lagen. Ook dit is weer een aangenomen geschiedenis. Hoewel we niets vernemen van het bestaan van een hof aldaar, mag toch wel worden aangenomen dat de in 777 genoemde villa Leusden een domein is geweest. Zeist. Voor de meer noordelijk gelegen streken achten wij het niet uitgesloten dat een mogelijk in de tiende eeuw bestaande hof in Amersfoort een zelfde functie vervulde. Met aannamen wordt geschiedenis geschreven. Amersfoort bestond niet in de tiende eeuw. De archeologie in Amersfoort is daar wel duidelijk over: de oudste vondsten dateren uit eind 12de, begin 13de eeuw. Het ontstaan van nederzettingen is helaas een proces dat voor ons betrekkelijk onzichtbaar verloopt. Wanneer er bijvoorbeeld geen archeologische gegevens voorhanden zijn, is het voor de historicus in het algemeen slechts mogelijk het bestaan van een nederzetting vast te stellen op grond van een eerste vermelding in het historisch bronnenmateriaal; de overlevering van dat materiaal is evenwel dusdanig bepaald door toevalligheden dat dergelijke eerste vermeldingen in het algemeen weinig zeggen over de feitelijke ouderdom van een nederzetting. Hier merkt mevr.Broer geheel juist op dat zelfs schriftelijke vermelding twijfel op kunnen leveren. Dat doet zich ook voor ten aanzien van Amersfoort dat al in 1006, 1028 en 1050 vermeld wordt, echter in drie valse oorkonden. De ontginningen in Eemland. Eemland rond het jaar 1000 moeten we ons voorstellen als een nog maar ten dele bewoond gebied. Hoewel niet met zekerheid te zeggen valt wanneer precies bepaalde nederzettingen zijn ontstaan, bestond zoals we zagen, Leusden reeds in de achtste eeuw. Hees, ten zuidwesten van Soest, wordt vermeld in de negende eeuw. Hoewel ze eerst in de vroege elfde eeuw voor het eerst worden genoemd, is het niet onwaarschijnlijk dat ook nederzettingen als Soest en Maarn, en wellicht ook Scherpenzeel en Baarn, hun bestaan terugvoeren tot de negende eeuw of zelfs eerder. Omstreeks het jaar 1000 heeft waarschijnlijk ook Amersfoort als nederzetting bestaan. Elk van de genoemde nederzettingen zal omgeven en aldus van de ander gescheiden zijn geweest door onontgonnen gronden. Gedeelten daarvan zullen in gebruik zijn geweest bij inwoners van de nederzettingen en daarom tot die nederzettingen gerekend zijn. Echt scherp afgebakende grenzen zullen evenwel in een tijd dat de nederzettingen gering in aantal en omvang waren en er voldoende hebben bestaan. Ook hier wordt weer veel aangenomen en verondersteld. In delen van Eemland zijn namelijk niet alleen voor de vroege elfde, maar zeker ook voor de late tiende eeuw - en misschien zelfs eerder - ontginningsactiviteiten aan te nemen Met name moet dan gewezen worden op ontginningen die plaatsgevonden hebben in de omgeving van Amersfoort, in het bijzonder op het ten noorden daarvan gelegen Hoogland. Ten noorden van dit Hoogland bevinden zich nu veel lager gelegen, maar oorspronkelijk met veen bedekte gronden, waarvan de strokenverkaveling typerend is voor veel latere, meer systematische ontginningen, die in de twaalfde en dertiende eeuw zijn uitgevoerd. Hier komen we dan in de juiste periode van de ontginningen: de 12de en 13de eeuw. De algemene opvatting is ook dat pas in de tweede helft van de twaalfde eeuw de bisschop van Utrecht zich bemoeide met de ontginning van het Eemland. Tijdens het episcopaat van bisschop Boudewijn van Holland (1178-1196) werd een begin gemaakt met een meer planmatige ontginning. Voor de grootschalige ontginning in lager gelegen en al of niet met veen bedekte gebieden was een goede afwatering noodzakelijk. Dit vereiste een gezamenlijke en systematische aanpak. Aldus zijn in Eemland nederzettingen ontstaan als Eembrugge, de beide Eemnessen, Bunschoten, Hoevelaken en ten zuidoosten van Amersfoort ook Hamersveld en Asschat, maar ook de diverse duidelijk te herkennen ontginningseenheden die later behoren tot Hoogland, zoals Over- en Neder- Zeldert, Het Nieuweland, De Haar, De Duist. Dergelijke ontginningen dateren in deze streken vooral van de twaalfde eeuw en daarna. Een globaal dateringselement vormt hierbij de uitgifte ter ontginning van de Hoevelakense wildernis in 1132. Op grond van de aanvang van deze ontginning dateert Maris die in Eembruggen Eemnes omstreeks 1100. Voor Bunschoten lijkt een ontginning in de latere twaalfde eeuw aan te nemen. Ook in andere tot dan toe niet of weinig bewoonde gebieden in Eemland, bijvoorbeeld de lager gelegen gebieden in het oosten en zuidoosten, tegen de Gelderse Vallei aan, van Woudenberg via Leusderbroek, Hamersveld en Asschat naar Hoevelaken, laten zich vergelijkbare ontginningen vaststellen, die ook te dateren zijn in de jaren dertig van de twaalfde eeuw. Aldus gaat men ervan uit dat vanaf het begin van de twaalfde eeuw noordelijk Eemland en de Gelderse Vallei door middel van dergelijke grootschalige, systematisch uitgevoerde ontginningen definitief ontsloten zijn. Hier komt mevr.Broer toch wat dichter bij de juiste datering van de ontginningen: 12de en 13de eeuw. Meer informatie leest U in de volgende verwijzingen: over de oorkonde van het jaar 777, over Amersfoort, over Leusden, over het klooster Hohorst en bisschop Ansfridus, over historicus C.Dekker, over een bisdom Utrecht, over Dorestad, dat ook genoemd wordt en over de Noormannen die ook in dit verhaal de kop opsteken. De rivier Hemus Deze rivier wordt genoemd in de oorkonde uit 777 en wordt traditioneel beschouwd als de Eem bij Amersfoort. Hoe Eem en Hemus een etymologisch verband hebben is eveneens nooit aangetoond, ook al zijn 2 letter gelijk. Maar bestond de Eem wel in 777 en droeg deze de naam Hemus? Volgens M.Mijnssen-Dutilh bestond de rivier de Eem nog niet in de 8e eeuw. De Eem is ontstaan als ontginningsrivier en die ontginningen rondom Amersfoort begonnen pas na de 12e eeuw. De rivier de Eem blijft de historische gemoederen bezig houden. Dat Eem (en Ee of Aa) een veelvuldige voorkomende waternaam in Europa is, daarover zijn alle historici en etymologen het wel eens. Dat de naam Eem afkomstig zou zijn van het Latijnse Hemus of zelfs van het nooit gevonden 'Amer' is steeds voer voor discussies. Die discussies worden soms weer aangewakkerd met 'gratis' beweringen van wetenschappers die voor deskundig gehouden worden. In 'Verhalen van de Eem' een uitzending van RTV-Utrecht van 15 juni 2014 deed mevr. Mijnssen enkele opvallende uitspraken. Het commentaar op de opmerkingen (1) t/m (9) volgt daarna: Commentaar: (1) In die uit Frankrijk afkomstige Latijnse oorkonde staat niet Eem, maar Hemus. Dat is door historici in het verleden 'vertaald' met Eem omdat men meende dat die oorkonde op Nederland betrekking had. Het is dus een dubbele interpretatie. Zie verder bij de oorkonde uit 777. (2) Dat Eem van Germaanse oorsprong is, is een onbewezen aanname. Zonder verdere bewijsvoering is dit wat je noemt een 'gratis' bewering. (3) De Eem wordt hier een beek genoemd in een moeras. Als er sprake is van een beek, is er ook sprake van menselijke activiteit. En die is nooit aangetoond in de 8e eeuw. Zie verder opmerking 7 (4) Als het hele gebied rondom Amersfoort Eem heette, was de naam Flehite dus niet van toepassing op hetzelfde gebied. (5) Als er rond Amersfoort één groot moerasgebied was, was het voor bewoning ongeschikt en zal het ook geen naam gekregen hebben die zelfs in Frankrijk bekend was. (6) De Eem wordt hier een watergang genoemd die ontstaan is door menselijke activiteit. zie punt 7. (7) De Eem werd gegraven door de mens! Maar dan bestond deze nog niet voordat de mens was begonnen met ontginningen, wat pas in de 12e eeuw gebeurde. Dan was de Eem ook niet bedoeld in de oorkonde uit 777, want toen bestond de Eem dus bij lange na nog niet. (8) Als de Eem pas bij de Koppelpoort begint, heeft die dus nooit binnen de stadmuren gelegen en is de 'voorde door de Eem' ook nooit van toepassing geweest op het ontstaan van de naam van Amersfoort. (9) De zachte bodem en het steeds moeten uitbaggeren bevestigen het ontstaan van de Eem in het moerasgebied. Dat de Eem vroeger Amer geheten zou hebben is een opvatting van H.Halbertsma, die daarmee de naam van Amersfoort verklaarde als een voorde, een doorwaadbare plaats, door de Amer zijnde de Eem. Er is echter geen enkel bewijs voor de opvatting dat de Eem ooit Amer geheten zou hebben, een opvatting die steeds klakkeloos gevolgd wordt. Dat Amersfoort haar naam aan die "Amer' ontleend zou hebben wordt al meteen gelogenstraft door plaatsnamen als Amerongen, Amerschot en Amerveld, plaatsen die ver van de Eem liggen. Mijnssen-Dutilh stelt dat er in de 8e eeuw van een rivier nog geen sprake was. Wat nu de Eem heet, was toen een moerasbekken meent zij. En dit moeras en omliggende wouden zijn dan nog (vrijwel) onbewoond. Opvallend blijft dat archeologische vondsten uit die tijd ontbreken in dit gebied. Zij verklaart haar zienswijze met de oorkonde uit 777 waarin de Hemus een alveus wordt genoemd. En hier lijkt de oorkonde uit 777 wonderbaarlijk van toepassing, ware het niet dat op meer plaatsen in westelijk Europa sprake was van moerasgebieden. Zo is deze tekst ook van toepassing op de transgressiegebieden van Frans- en Belgisch-Vlaanderen. Dat de Hemus in deze Latijnse tekst uit 777 (zie aldaar) de Eem geweest zou zijn, is een aanname, die allereerst bewezen moet worden. Ook de plaats van de bossen, de foreesten (zie aldaar), is niet in de omgeving van Amersfoort te plaatsen, dan met veel giswerk, speculaties en termen als 'onbekend'. Het moeras rond Amersfoort is door ontginningen geleidelijk drooggelegd en pas toen is de Eem van moeras tot rivier teruggebracht. Hier is dus duidelijk sprake van menselijke activiteiten die pas in de 12e eeuw een aanvang namen. J.A.J.Vervloet, die het volstrekt oneens is met de opvatting van Mijnssen, hij noemt haar verhaal discutabel, is van mening dat de Eem een naam draagt die teruggaat tot de periode vóór de Romeinse tijd. Deze naam moet van generatie op generatie door aanwonenden aan elkaar zijn overgedragen, stelt hij. Van een continuïteit in bewoning in de omgeving van Amersfoort is echter nooit sprake geweest en hij geeft er dan ook geen enkel bewijs voor. De Romeinen zijn ook helemaal nooit in Amersfoort geweest. Van hen is hier nooit iets gevonden. Kortom: de zienswijze van Vervloet is nergens op gebaseerd. Er bestaat ook geen enkel authentiek document om de zienswijze van Vervloet te bevestigen. Een naam die meer dan 1000 jaar zonder schriftelijke vermelding mondeling doorgegeven zou zijn zonder te veranderen, dat zou een wereldwonder van ongekende orde zijn geweest. Blijkbaar gelooft Vervloet in zo'n wonder, maar elk logisch en weldenkend mens verwijst zo'n wonder naar het rijk der fabelen. Maar zó ontstonden en ontstaan nog steeds de mythen waarop de geschiedenis van Nederland is gebouwd en die steeds blijven rondzingen. In 'Bruit van d'Eem', een in 2009 verschenen tweedelige uitgave over de geschiedenis van Amersfoort, volgt R.M.Kemperink de traditionele opvatting. De naam Amersfoort bestaat volgens Kemperink uit een verbinding van het Oud-Nederlandse forde, voorde, een doorwaaadbare plaats, met de waternaam Amer. Kemperink laat echter, en dat is nieuw, de oudste bewoning beginnen op de rechteroever van de Eem, op het Hoogland ten noorden van Amersfoort (Bruit van d'Eem, p.46). De 'voorde' krijgt daardoor de functie om van noord naar zuid te komen, wat in tegenspraak is met de algemeen geldende historische opvatting over het ontstaan van Amersfoort. Hoe de eerste bewoners op het Hoogland gekomen zijn laat hij in het midden. Die plaats was omringd met een groot moeras en dus niet zomaar bereikbaar. Bovendien was ook dit 'hoogland' onderhevig aan overstromingen, wat de geschiedenis daarna ook wel regelmatig heeft aangetoond. Het etaleert wel duidelijk dat er over die eerste bewoning geen overeenkomstige opvattingen bestaan. Wat weten we nu feitelijk echt? Flethite was een landstreek ten zuiden van het Flevum, die in 777 genoemd wordt in een schenking van Karel de Grote aan het bisdom Trajectum en in 855 in een oorkonde van Werden (Werethina) Flethetti wordt genoemd. Bestond er in 777 wel een bisdom Trajectum in Nederland? Het is slechts een aanname, met geen enkel document of archeologische vondst ooit aangetoond. De locaties van de verschillen de plaatsnamen in beide oorkonden is in Nederland toegepast op de omgeving van Amersfoort, in Eemland en de Gelderse Vallei, aangezien men Trajectum als Utrecht opvatte en de Zuiderzee voor het Flevum hield. "Flethite wordt in de oorkonde uit 777 genoemd samen met een achttal plaatsen, die in Nederland niet in de omgeving van Amersfoort te vinden zijn. In de omgeving van Tournehem (Noord-Frankrijk) kunnen deze wel aangewezen worden. Zie verder de oorkonde uit 777. De "pagus", hier als landstreek op te vatten, lag volgens de akte bij de rivieren de Hemus en de Lockia. In Nederland maakte men hier de Eem en de Lek van. In Frans-Vlaanderen zijn het de Loquin en de Hem beide bij Tournehem gelegen, namen die daar nagenoeg hetzelfde zijn gebleven. Flethite moet opgevat worden als Fléchin, een plaats op 21 km zuid van St.-Omaars, later ook Fletione genaamd, wat de omgeving van Fléchin is, negen kilometer ten zuidoosten van Terwaan (Frans Thérouane). Nergens blijkt dat Flethite een bestuurlijke gouw was, wat er in Nederland wel van gemaakt wordt. Het moet hier een drukte van belang zijn geweest, gezien de vele handelingen die hier plaats moeten hebben gevonden o.m. door graaf Wigger. Echter van al deze activiteiten is in Nederland geen spoor te vinden, niet tekstueel, noch archeologisch. Waar woonde of verbleef deze graaf Wigger? Wat was zijn thuisbasis? In zijn "De Franken in Nederland" van 1979 vermeldt Blok deze "gouw" niet eens, zodat we verder geen woord meer behoeven te besteden aan deze gouw. In Nederland is deze gouw ook nooit precies aangewezen, hoewel hij toch met de natte vinger als landstreek ergens ten oosten van Utrecht is neergepland, meer precies als : "het stroomgebied van de Eem tussen Rhenen en het Almere". De plaatsen die in samenhang met Flethite in 777 worden genoemd zijn : Lisiduna (Licques en niet Leusden of Leiden), Hemus (de Hem en niet de Eem), het bos Mocoroth gelegen aan de andere zijde van de Hemus (Mottehault onder Wissocq, 6 kilometer zuidwest van Tournehem), Widoch of Widic (Wissocq), Hengistcote (écottes op ruim 2 kilometer ten noorden van Licques, eerder ook Agincotta genaamd), Fornhese (Yeuse), Ubkiricha (Nortkerque) en Lokkia (de Loquin, een zijriviertje van de Hem en niet de Lek); in 'De Franken in Nederland' van D.P.Blok worden al deze namen overgeslagen. Zie voor de juiste opvatting het hoofdstuk over de 4 bossen Het is aannemelijk dat in de twaalfde of dertiende eeuw de naam Flethite, die toen niets meer betekende, in de 'Lex Frisionum' door een kopiïst is veranderd in die van het niet verafgelegen Fli of Fle[h], waarbij de plaatsnaam werd veranderd in de naam van een water. Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf. |