De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

"Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland"

Lees meer over achtergronden om een goed begrip te krijgen over de werkwijze van de historische wetenschap.

Citaten van Historici


wetenschap is twijfel


ongelooflijk


onnozelheid


Heiligenlevens


Kletspraat



Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland, van Trajectum tot Dorestad 50 v.Chr.-900 n.Chr. Auteurs: W.A. van Es & W.A.M. Hessing en anderen. (uitgever: Matrijs R.O.B. 1994) begint met een chronologische geschiedenis van het gebied, vanaf de eerste Romeinse veroveringen door Julius Caesar tot en met de tijd van Karel de Grote. Vervolgens gaan de auteurs in op bijzondere aspecten van het archeologisch onderzoek, variërend van Romeinse munten en een unieke vroeg-middeleeuwse vogelfibula tot en met de huizen en handel in Dorestad. Het boeké wordt afgesloten met een overzicht van de voornaamste opgravingen, in Bunnik, Houten, Wijk bij Duurstede en Rhenen.

Klik hier voor de bespreking van de teksten (met opgave van pagina's) van deze hoofdstukken 1 t/m 6.

Dit boek is het lezen, of liever het bestuderen, meer dan waard. Van Es c.s. twijfelen immers aan veel bestaande tradities. Die blijken gebaseerd te zijn op veel aangenomen opvattingen. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit opmerkingen als: 'We nemen aan dat', 'het is mogelijk', 'naar alle waarschijnlijkheid', 'niet helemaal duidelijk', 'niet ondenkbaar', '' naar wordt aangenomen', 'men zou kunnen denken aan', 'onze voorlopige conclusie luidt'. Het meest veelzeggend is het volgende citaat: "Voorlopig blijven dit hersenspinsels, maar geheel waardeloos zijn zij niet". (allemaal op p.32 en 33).
Zoveel eerlijkheid bij Van Es c.s. geeft wel aan waar de problemen uit bestaan. Zijn tevoren gestelde opvattingen komen niet overeen -verre van zelfs- met de archeologie.

Die twijfel en eerlijkheid van de auteurs blijkt ook uit het veelvuldig gebruik van woorden als 'waarschijnlijk' (heb ik 169 keer geteld in dit boek) en 'mogelijk' (ook 169 keer) en 'misschien' (63 keer). Zelfs het woord twijfel kom je 37 keer tegen in de teksten. Zoveel eerlijkheid! Toch gaan de auteurs uit van de traditionele opvattingen, waar ze zelf regelmatig aan twijfelen en die ze met hun opmerkingen gewoon tegenspreken. Hoe kan dat?

De archeologie wordt in dit boek 118 keer genoemd, maar verder dan 'Romeinse' of 'Karolingische' vondsten komt men niet. Wat die 'Karolingische vondsten' dan inhouden of waar ze uit bestaan, wordt nauwelijks meegedeeld. Wat is überhaupt 'Karolingisch'? Wel worden Badorf potten en kannen genoemd (p.185), maar de datering daarvan is nogal ruim: van de 8ste eeuw tot wel in de 13de eeuw! Lees meer over aardewerk.




Wilt U meer hierover lezen en weten? Bestel en lees het boek "De Ware Kijk Op" voor alle klassieke teksten die hierover gaan en oordeel zelf!

De traditie van Romeinen, Friezen en Franken in Nederland staat 'zo vast als een huis! Zo vast als een huis?' Het is dan wel verbazingwekkend dat er steeds nieuwe publicaties over ditzelfde onderwerp moeten verschijnen. Of wordt er toch steeds meer getwijfeld naarmate de historische wetenschap vordert? De nieuwste publicaties komen feitelijk voort uit twijfel en uit de vragen die nog steeds onbeantwoord zijn. Twijfel en vragen over plaatsen, wegen, castella en over vondsten die niet verklaard werden en het gebrek aan vondsten om de vaste opvattingen te bewijzen, om enkele voorbeelden te noemen. Het blijft een enerverende vraag of historici en archeologen dit boek van Van Es (en anderen), wel ooit gelezen hebben, of liever, bestudeerd hebben. Er wordt over een aantal mythen toch wat genuanceerder geschreven, dan de traditionele opvatting ons voorhoudt. Op meerdere plaatsen wordt er stellige twijfel uitgesproken over heel wat tradities. Het opvallends blijft als de verschillende auteurs die aan dit boek hun medewerking hebben verleend, elkaar tegenspreken.

In het boek 'Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland' wordt toch weer te stellig uitgegaan van de klassieke indeling, terwijl Annemarieke Willemsen in haar boek 'Gouden Middeleeuwen' (uit 2014) het volgende schreef: "Archeologisch zijn de Franken en Saksen in Nederland niet te duiden. De traditionele etnische indeling in Friezen, Franken en Saksen in Nederland is archeologisch niet te bewijzen" (p.12 en 138). Maar ja, dat kon Van Es nog niet weten in 1994 toen zijn boek uitkwam. Blijkbaar is Van Es als archeoloog nooit tot eenzelfde conclusie gekomen. In deze publicatie, maar ook in publicaties van ná 2014 gaat hij en historisch Nederland nog steeds uit van die klassieke indeling.

Ook voor de woonplaats van de Bataven wordt nog steeds de Betuwe genoemd, terwijl steeds blijkt dat er maar niets gevonden wordt van die Bataven (p.22 e.v.). We lezen over de Bataven het volgende: "de Bataafse cultuur behoeft zich in het geheel niet te hebben onderscheiden van de cultuur der omringende stammen. Dat zou verklaren waarom de archeologen er maar niet goed in slagen een Bataafse cultuur te herkennen".(p.53). Dit wordt door Van Es toegelicht met een citaat van Van Binsbergen die over Kazanga, etniciteit in Afrika tussen staat en traditie, in zijn inaugurale oratie opmerkte: "het is een vergelijkbare situatie van koekjes van verschillende vorm gestoken uit hetzelfde deeg". Een vergelijkbare situatie? Dit is een hilarische en erg infantiele uitvlucht om vooral de traditie van de Bataven, waarvan maar niets gevonden wordt in de Betuwe, overeind te houden met koekjes. Een koekje van eigen deeg is hier op zijn plaats: lees nu eens wat Tacitus in Historiën schrijft over de locatie van de Bataven. Tacitus plaatst de Bataven in Noord-Frankrijk en niet in de Betuwe, waar in 50 vóór Chr. nog geen Romein geweest was. Zie ook punt 7, 8 en 9 hieronder, waar Van Es zelf ontkent dat de Bataven in de Betuwe verbleven.

Het boek begint met een chronologische geschiedenis van het gebied, vanaf de eerste Romeinse veroveringen door Julius Caesar tot en met de tijd van Karel de Grote. Vervolgens gaan de auteurs in op bijzondere aspecten van het archeologisch onderzoek, variërend van Romeinse munten en een unieke vroeg-middeleeuwse vogelfibula tot en met de huizen en handel in Dorestad. Het boek wordt afgesloten met een overzicht van de voornaamste opgravingen, in Bunnik, Houten, Wijk bij Duurstede en Rhenen'
, aldus uitgever Matrijs uit Utrecht.
Wat in deze promo geschreven is, begint al meteen met enkele onjuistheden. Blijkbaar beschouwen de uitgever en auteurs een smalle strook langs de Rijn tussen Rhenen en Bunnik als het hart van Nederland, wat overigens door Van Es op p.51 ontkend wordt waar hij het de uithoek en een randgebied noemt. Wat over Julius Caesar vermeld wordt is eveneens onjuist. Julius Caesar is nooit in Nederland geweest, net zo min als Karel de Grote. Van zijn in pracht en praal gebouwde Paleis in Nijmegen is nog geen spoor gevonden! En die handel in Dorestad? Die heeft nooit bestaan? Met wie dan en waarmee werd er dan gehandeld? Lees daar alles over bij Dorestad.

In de inleiding van dit boek is al meteen sprake van de nodige 'terughoudendheid', zoals:
① De onderzoekers blijken het niet op alle punten met elkaar eens te zijn, en de vermeerdering van archeologische kennis is niet het gevolg van een bepaalde onderzoeksstrategie maar van 'noodonderzoek'. (p11). Opmerking: Op 'noodonderzoek' baseert men verregaande conclusies, blijkbaar zonder dat men het met elkaar eens is.
② Doelstelling is de reconstructie van de bewoningsgeschiedenis in dit gebied vanaf de IJzertijd tot in de Middeleeuwen. Het gaat erom met behulp van archeologische bronnen inzicht te krijgen in wat hier vooral in de eerste duizend jaar van onze jaartelling is gebeurd (p.10). Opmerking: Wat zijn archeologische bronnen? Zijn dat de opgegraven voorwerpen? Heeft men wel de schriftelijke bronnen geraadpleegd. En als die een ander beeld geven van de interpretaties van die opgravingen, wat doet men ermee? Zo blijkt dat archeoloog W.A. van Es bij de opgravingen in Wijk bij Duurstede al tevoren zijn conclusie getrokken heeft: "Wij gaan Dorestad opgraven" was zijn betoog al bij voorbaat. Daarbij blijkt dat hij zich niet verdiept had in alle kenmerken van het echte Dorestad, zoals die in de vele teksten voorkomen.

De visie van Albert Delahaye.
Dat de Romeinen ooit in Midden-Nederland zijn geweest wordt door Delahaye niet ontkend. Maar de plaatsnamen die men van de Peutingerkaart op Nederland heeft 'geplakt' zijn onbewezen opvattingen. Er is geen enkele andere bron die die aangenomen plaatsnamen voor Nederland bevestigd. Met slechts de Peutingerkaart wordt bewezen, wat zonder Peutingerkaart volledig in de lucht hangt. Lees meer over de Peutingerkaart.
De Fundamentele verwarring bestaat uit de vraag of Noviomagus uit de klassieke teksten Nijmegen is of Noyon. Het kernpunt waar alles mee begon en waar alles om draait is deze verwarring. Deze kwestie ligt ook aan de grondslag van talloze andere opvattingen, zoals de verwarring rond Trajectum: was het Utrecht of was het Tournehem. En Dockynchirica, was dat Dokkum of Duinkerke? Immers als Nijmegen fout is, is Utrecht ook niet de bisschopszetel van Willibrord en werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord en dan was de Betuwe ook niet het land van de Bataven. Die hele geschiedenis die in Franse kronieken staat (Nederland heeft geen snipper papier uit die tijd) vond allemaal in Noord-Frankrijk plaats!


"Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland" (1996)
Dit boek is geschreven door en onder redactie van prof. dr W.A. van Es en provinciaal archeoloog drs W.A.M. Hessing. Auteurs die hun bijdragen hebben geleverd zijn verder: J. Aarts, R.M. van Dierendonk, S.G. van Dockum, J. van Doesburg, L.L Kooistra, M. Lammers, D. Vader-Reinsma, J. van der Roest, R. Steenbeek, W.J. van Tent, W.J.H. Verwers, E. Vreenegoor en A. Wagner.
Het boek begint al met de onbewezen en ondertussen losgelaten opvatting dat de Romeinen in 50 v.Chr. onder leiding van Julius Caesar in het hart van Nederland zouden zijn geweest. Uit meerdere publicaties is al gebleken dat deze opvatting onhoudbaar is. Toch blijven Nederlandse historici dit nog steeds volhouden. Is dit een gevolg van onwetendheid, van chauvinisme of reputatiedwang?
Deskundig?
De vraag is in hoeverre deze 15 auteurs deskundig zijn op hun gebied. Gezien de vele onjuistheden, maar ook hun uitgesproken twijfel, hun vele aannamen en nog meer veronderstellingen, ga je aan die deskundigheid toch aardig twijfelen.
De aanwezigheid van Friezen en Franken in Nederland is dan wel een vaststaande traditie, maar die is nooit met feiten bewezen. Annemarieke Willemsen schrijft daar in haar boek 'Gouden Middeleeuwen' het volgende over: "Archeologisch zijn de Franken en Saksen in Nederland niet te duiden. De traditionele etnische indeling in Friezen, Franken en Saksen in Nederland is archeologisch niet te bewijzen" (p.12 en 138).

Klik hier voor deel 1 van 'Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland', de hoofdstukken 1 t/m 6.
Klik hier voor deel 2 van 'Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland': het ONDERZOEK (hoofdstuk 7 t/m 20).
Klik hier voor deel 3 van 'Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland': de OPGRAVINGEN (hoofdstuk 21 t/m 28).

De conclusies van W.A. van Es in de hoofdstukken 1 t/m 6, waarvan Van Es de enige auteur is.
  1. De onderzoekers blijken het niet op alle punten met elkaar eens te zijn. (p.11)
  2. De vermeerdering van archeologische kennis is niet het gevolg van een bepaalde onderzoeksstrategie maar van 'noodonderzoek'.
  3. De 50 jaren na Julius Caesar zijn moeilijk te vatten; bewoning is niet vast te stellen.
  4. Geen van de vroeg-Romeinse legerkampen in Nederland is gedurende de gehele vroeg-Romeinse tijd in gebruik gebleven.
  5. Voor zover bekend kwamen in ons land in de eigenlijke grenszone geen castra voor.
  6. Van het castellum dat bij Wijk bij Duurstede gelegen heeft, meent men de naam te kennen. Het zou Levefanurn, een verschrijving voor Haevae Fanum (= Tempel van Haeva - een Germaanse godin), geheten hebben.
  7. De Bataafse cultuur is niet te onderkennen in de Betuwe.
  8. De gedachte dat de Bataven de Betuwe en het Brabantse aanwezig waren vindt thans geen bijval meer.
  9. Van de aanwezigheid van Bataven of zelfs van contacten met die groepering is tot nu toe niets gebleken.
  10. Dat deze invallen (van Germanen) ook de Nederlandse grenssector en zijn achterland teisterden, wordt algemeen aangenomen.
  11. Voorlopig gaan wij ervan uit dat er in het omgrachtte huis op De Horden geen Bataven hebben gewoond.
  12. Bijna alle laat-Romeinse voorwerpen uit de omgeving van Wijk bij Duurstede zijn niet in een duidelijke archeologische context gevonden.
  13. De datering van deze bewoningsfase op De Horden berust op de potscherven die voornamelijk uit de greppels rond de huizen verzameld zijn, maar het aardewerk is nog steeds onderwerp van studie.
  14. Zolang goede vergelijkingsobjecten ontbreken, mag uit de vele muntvondsten niet worden geconcludeerd dat de nederzetting op De Horden een meer dan middelmatig belang bezat, al is dat ook weer niet uit te sluiten.
  15. De vroeg-Romeinse tijd is in het archeologische vondstmateriaal uit het Kromme-Rijngebied slecht te herkennen. Romeinse importen zijn er nog weinig en het inheemse aardewerk is niet scherp genoeg te dateren.
  16. Het oude probleem van een veronderstelde Benedenkerk is nog niet opgelost.
  17. Rossum aan de Waal heeft nogal wat laat-Romeinse munten opgeleverd. Dit leidt tot de veronderstelling dat hier in de 4de eeuw nog werd gewoond, maar niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat die nederzetting een militaire, laat staan een castellum was.
  18. De Friese invloed is nog moeilijker aan te tonen dan de Frankische. Archeologische aanwijzingen zijn er niet.
  19. Door de zeespiegelstijging werd het gebied steeds natter en werd klei afgezet welke synchroon loopt met bewoningshiaten.
  20. Vanaf de 12e eeuw zijn de mensen in Nederland bezig geweest met het temmen van de rivieren door er dijken langs te leggen en de grond erachter te ontginnen
  21. Geen van de (traditionele) legerplaatsen is gedurende de gehele vroeg-Romeinse tijd in gebruik gebleven.
  22. Hadrianus (117-138) is de enige midden-Romeinse keizer die het Nederlandse deel van het rijk zou hebben bezocht.
  23. De meeste nederzettingen uit de midden-Romeinse tijd zijn in de 3e eeuw opgegeven.
  24. Enige decennia eerder breekt in verreweg de meeste nederzettingen de provinciaal-Romeinse bewoning af.
  25. Sporen van de Franken zijn aan 'Romeinse kant' in de Nederlandse grenszone nog nauwelijks gevonden.
  26. Men heeft wel gedacht dat bij Rhenen een post van het laat-Romeinse leger gevestigd was.
  27. Over het voortbestaan van 'Bataven' in deze tijd is niets met zekerheid te zeggen.
  28. Het voortbestaan van nogal wat oude namen is niet te rijmen met complete ontvolking.
  29. Op de plattegrond op p. 99 is aan de fosfaatconcentraties (nr.2) duidelijke te zien dat dit 'Nederlandse Dorestad' geen ommuurde stad was, maar een dorp met lintbebouwing.
  30. Wij vermoeden dat hun machtsgebied niet verder reikte dan de Hollandse kust, de Vechtstreek en het Kromme-Rijngebied. Het Friese koningschap zou in het Hollandse kustgebied kunnen zijn ontstaan. Gedacht wordt daarbij aan het gebied bij de mond van de Oude Rijn. Een andere mogelijkheid is het Friese kerngebied in de huidige provincie Friesland. Maar de machtsbasis van, bijvoorbeeld, Radboud lag in Noord-Holland (p.90).
  31. Een rol van enig belang voor de Hollandse kuststreek is voor het einde van de 6e eeuw niet goed denkbaar. Het gebied was voordien te dun bevolkt.
  32. De periode van Dagobert en Radboud is in Utrecht nog slecht gedocumenteerd.
  33. Het is nog niet mogelijk de verschillende participanten precies te lokaliseren. Het volgende beeld is voorlopig, en vermoedelijk te simplistisch.
  34. De oudste fase daarvan (van een kerk, red.) was een houten gebouw, dat niet goed te dateren is: 10e-eeuws?
  35. Geschreven vroeg-Middeleeuwse documenten die met het derde, noordelijkste deel van Dorestad in verband gebracht kunnen worden, kennen wij niet.
  36. Het lijkt ons het meest waarschijnlijk dat het aardwerk op De Geer een vluchtburcht was. Vluchtburcht? Voor vijanden of voor overstromingen?
  37. In het licht van de nieuwe vondsten op De Geer komen wij tot de veronderstelling dat Dorestad in de grond van de zaak een complex van - minstens - drie domeinen vormde.
  38. Het waren overigens de Denen, niet de Noren die in Friesland huishielden.
  39. Mogelijk is Dorestad zelfs omstreeks 800 de woonplaats van de bisschop geweest.
  40. Het centrale rivierengebied kenmerkte zich al vroeg door een grote kerkdichtheid. In de 9e eeuw waren het er al minstens tien.
  41. Een echte Middeleeuwse stad met eigen bestuur en sterk gespecialiseerde ambachtelijke productie was Dorestad ook nog niet.
  42. Over de organisatie van het koopmansbedrijf in Dorestad weten wij in wezen weinig. Wij nemen aan dat een niet onbelangrijk deel van de kooplui vrije ondernemer was. Hoe de verhouding lag tussen vrije en onvrije kooplui, welk deel van Dorestads handel in handen van eigen inwoners was en in hoeverre kooplui van elders een rol speelden, dat zijn vragen waarop wij nog geen antwoord hebben. Het is buitengewoon moeilijk zich ook maar enige voorstelling te maken van Dorestads handelsvolume. Te veel moet men er zich niet van voorstellen.
  43. In hoeverre de Vikingheerschappij tot verstoringen op het platteland had geleid in het centrale rivierengebied, weten wij niet. De geschreven bronnen vertellen het ons niet en de meestal veel latere documenten worden niet met een oog voor discontinuïteit gelezen. De archeologische gegevens zijn nog ontoereikend voor een algemeen antwoord (p.117). Opmerking: hier wordt liefst vier (4!) keer erkend dat er geen enkel bewijs is voor de aanname van plunderende Vikingen in ons land.
  44. De conclusies van de fosfaatanalyse (hoofdstuk 7) zijn dat er geen datering uit af te leiden valt en dat het gebied tussen de boringen gebaseerd is op aannamen.
  45. De aanwezigheid van een 8ste- of 9de-eeuwse kapel op De Heul is mogelijk, maar niet bewezen, de oudste kerk op De Frankenhof stamt waarschijnlijk uit de 10e eeuw (p.134).
  46. Jammer genoeg verschaffen de plattegronden uit Dorestad zelf geen aanwijzingen voor de indeling van de gebouwen. Daarvoor zijn wij aangewezen op gegevens uit gelijktijdige agrarische nederzettingen. Een goed voorbeeld is het vroeg-Middeleeuwse Kootwijk op de Veluwe (p.190). Opmerking: De nagebouwde Middeleeuwse boerderij in Park Schothorst is niet gebouwd naar een voorbeeld uit Wijk bij Duurstede, maar met gegevens uit Kootwijk.
  47. Dorestad moet een belangrijke rol gespeeld hebben bij de handel. Die veronderstelling is vooral gebaseerd op het buitengewoon omvangrijke aardewerkcomplex van Dorestad. (p.184). Opmerking: Het is dus slechts een veronderstelling. We herhalen hier nogmaals de woorden van Van Es: "in Wijk bij Duurstede is geen enkel archeologisch bewijs gevonden voor de determinatie Dorestadum".
  48. Het komt er op neer dat over Dorestad weinig echt met zekerheid en met feiten bewezen is. Het zijn slechts aangenomen opvattingen op grond van het verkeerd lezen van teksten en het onjuist interpreteren van archeologische vondsten. Zie hoofdstuk 20 uit dit boek.
  49. 'Overigens zal het altijd wel een waagstuk blijven om een vindplaats alleen met een handje vol scherven op een halve eeuw te dateren'. De Horden, (p.26)


Met de bestudering van dit boek en de opmerkingen daarover, zijn de mythen van Nederland in grote lijnen ontmaskerd. Laat men niet te vlug ondergeschikte details opwerpen, want die zijn even gemakkelijk in de juiste streek aan te wijzen. Het is een pijnlijke en langdurige geschiedenis: pijnlijk, omdat het de historici tot in detail is voorgekauwd en zij desondanks niet inzagen hoe de indoctrinatie heeft gewerkt, die zo duidelijk, zonder voorafgaande documentatie of traditie in de 12e eeuw begonnen is, een frappant voorbeeld van beroepsblindheid. Langdurig omdat de opgravingen in Wijk bij Duurstede om voor de hand liggende redenen het laatste woord moesten hebben. Er werd immers beweerd, dat daar het afdoende bewijs in de grond zat, dat de visie van Albert Delahaye op de geschiedenis van Nederland als onjuist zou brandmerken. De opgravingen hebben eindelijk de waarheid aan het licht gebracht, waarbij archeoloog en opgraver W.A. van Es zelf erkende dat in Wijk bij Duurstede geen enkel archeologisch bewijs is gevonden voor de determinatie Dorestadum.
Albert Delahaye heeft gedurende 30 jaren spitsroeden gelopen door de hoon van de historici, de lachbuien van de geschiedkundige faculteiten van Nederland en het gehuil van volslagen leken op historisch geografisch gebied die, ondanks of juist omwille van hun ondeskundigheid, soms de grofste opmerkingen maakten. Het wetenschappelijk en integere geweten legt hen op zich nu eens eindelijk te gaan verdiepen in de regels en de juiste methodiek van de historische geografie. Men beschouwe de door mij geplaatste opmerkingen over dit boek van Van Es (en anderen) als een voorbeeld daarvan, want dat is precies de bedoeling van dit uitgebreide commentaar: verdiep je nu eens zelf in de bronnen en praat niet klakkeloos na wat anderen zoal beweren!


Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.