
In het artikel over "De dooddoeners van Delahaye" probeert Jules Bogaers met Piet Leupen de deskundigheid van Albert Delahaye onderuit te halen.
Bogaers vindt het een "zeer afmattende bezigheid" om de opvattingen van Delahaye te weerleggen. Die "afmattende bezigheid" noemen wij een wetenschappelijke discussie, waarbij iedereen moet bewijzen wat hij beweert. En dat bewijzen is Bogaers nog steeds niet gelukt. Ook alle vooringenomen standpunten moeten dan opnieuw bewezen worden. Blijkbaar hebben Bogaers en Leupen (en andere historici) nog steeds niet begrepen dat niet alleen Nijmegen als Noviomagus ter discussie staat, maar ook heel Germania en de rest van de geschiedenis vanaf de Romeinse tijd. De argumentatie van Bogaers gaat nog steeds uit van de "zekerheden" dat de Renus de Duits/Nederlandse Rijn is en Novaesium de plaats Neuss zou zijn.
Bogaers begrijpt nog steeds niet dat dàt juist eerst bewezen moet worden. En die bewijzen ontbreken tot heden. Want is Novaesium wel Neuss, of is het Nouvoin-sur-Meuse, zoals Delahaye beweert? Het is precies dezelfde discussie als met de naam Noviomagus. Was dat Nijmegen of Noyon? Ook in zijn argumentatie ten aanzien van Noviomagus gaat Bogaers mank. Bogaers stelt: "Welke plaats kan anders bedoeld worden aan de rivier de Waal die het eiland van de Bataven in het zuiden voorbijstroomt?" Bogaers begrijpt dus nog steeds niet dat dan eerst bewezen moet worden dat met Patabus of Vahalis de Waal bedoeld wordt, en dat het Insula Batavorum ook werkelijk de Betuwe was.
|
De visie van Albert Delahaye.
Toen Albert Delahaye in 1982 na het verschijnen van Het Bronnenboek van Nijmegen met een forse kritiek kwam met zijn boek De Bisschop van Nijmegen, konden Bogaers en Leupen als samenstellers van Het Bronnenboek niet achterblijven met hun reactie. Dat werd het artikel in Numaga XXIX nr.3-4 uit 1982 (p.69-81) met als titel 'Nijmegen en de dooddoeners van Delahaye'. Dat artikel wordt hieronder puntsgewijs besproken. Wat schrijven Bogaers en Leupen? En wat 'bewijzen' ze? Opmerkingen en Commentaar in rood.
- Jules Bogaers en Piet Leupen (verder afgekort als JB. en PL.) beginnen hun artikel met een citaat van R.Merkelbach (zie hiernaast). De vertaling is: "Zeker, er is in ons allen een aanwezigheid van een onderhuidse boosaardigheid en jaloezie; maar onder beschaafde mensen onderdrukt men die. Overweeg eens: dat iedereen die zijn agressiviteit niet onder controle heeft, niet alleen de ander schaadt, maar vooral zichzelf".
Het zal wel te maken hebben dat JB. en PL. menen dat dit voor Delahaye (door hen meestal afgekort tot D.) opgaat, die geen blad meer voor de mond nam en historici van repliek diende met dezelfde door hen gebezigde bewoordingen, zoals 'dwaas' (Post), 'warhoofd' (Halbertsma), 'ernstig ziektegeval' en 'een gek' en 'klinkklare kletspraat' (Bogaers), 'minderwaardig niveau' en 'armzalige dilettant' en 'gevaarlijke onzin' (Hugenholtz). Of zoals een briefschrijver het beschreef: "Bogaers fulmineert ongenuanceerd, Delahaye beweert, goed gefundeert". Albert Delahaye zegt daarover dat hij inderdaad voortdurend in de clinch ligt met de profs uit Nijmegen (zoals Bogaers en Stolte) en hen van onkunde, opzettelijk tekstvervalsingen, laster en wetenschappelijk bedrog beschuldigt. Dat is natuurlijk pijnlijk, zeker als je beseft dat Delahaye wel eens gelijk kon hebben. Ook werd Delahaye geïntimideerd om hem het zwijgen op te leggen, zelfs zo erg dat hij uit Nijmegen moest vertrekken met zijn gezin met jonge kinderen. Blijkbaar staan er universitaire reputaties op het spel. "Maar ik blijf publiceren omdat ik weet dat ik op het juiste spoor zit", aldus Delahaye.
- In Numaga hebben de hoogleraren R.R. Post en B.H. Stolte reeds vele jaren geleden waardevolle bijdragen geleverd ter afdoende bestrijding van D.'s denkbeelden, stellen JB. en PL. Opmerkelijk is dan dat die waardevolle bijdragen van Post en Stolte in het Bronneboek niet voorkomen. Hun namen worden niet eens meer genoemd. Een en ander heeft bij D. geen merkbaar resultaat opgeleverd. Bedoeld zal wel zijn dat D. bij zijn standpunten bleef. Dat bij D. er geen merkbaar resultaat is opgeleverd is een onwaarheid. Ja, als je zijn boeken niet leest weet je dat ook niet. Immers in De Ware Kijk 1 en 2 (samen 1144 pagina's) heeft Delahaye alle denkbare teksten besproken en steeds preciezer zijn bezwaren tegen de traditionele opvattingen beschreven. Daarbij heeft hij ook zeker een aantal eerdere opvattingen herzien.
- Het volgende argument van JB. en PL. gaat over de tekst van Einhard die schreef dat Karel „begon (...) met de bouw van schitterende paleizen, één niet ver van de stad Mainz, bij de villa genaamd Ingelheim, een ander te Noviomagus aan de rivier de Waal, die aan de zuidelijke kant langs het eiland der Bataven stroomt". Nu schreef Einhard niet Waal of Bataven, maar Vahalum en Batavorum. Blijkbaar hebben B. en L. zich nooit verdiept in de rest van die tekst. Deze tekst van Einhard zit vol fouten en onjuistheden dus blijkt volkomen onbetrouwbaar te zijn. Immers ook in Ingelheim is van een Karolingische palts nooit iets gebleken. Lees meer over Einhard en de Vita Karoli Magni. Bovendien is van het Oppidum Batavorum in NIjmegen nooit iets gebleken. Dat heeft o.a. archeoloog dr.W.Willems vastgesteld.
- De volgende argumentaties van JB. en PL. handelt over Ptolemeus en de Peutingerkaart (p.70-72). Daarover kunnen we verwijzen naar Ptolemeus (lees ook over het verdraaien van lengte en breedte) en de Peutingerkaart. Het betoog van B. en L. over de Peutingerkaart is interessant, zeker omdat die opvattingen momenteel door meerdere onderzoekers worden tegengesproken. Overigens ook door Bogaers zelf die van Castra Helculis immers Druten maakt en bij liefst 8 van de 20 plaaten in Patavia vraagtekens plaatst. Maar ook hier geldt: Wat bewijs je met een 16de eeuwse getekende kaart over de Romeinse tijd?
- Ook komen Tacitus en Plinius ter sprake en het Itinerarium Antonini (p.70 en p. 72). Het gaat hier duidelijk over de oude tradities tegenover de nieuwe opvattingen van Delahaye. We verwijzen daarvoor naar Tacitus en Plinius en het Itinerarium Antonini.
- Op p.74 vermelden JB. en PL. 'Wanneer „het Noviomagus van de Peutinger-kaart" niet „Noyon is" wat JB. en PL. betoogden, dan zou D. nu toch eens eindelijk een punt achter zijn blijkbaar eindeloze betoog kunnen zetten, daar eenieder het erover eens is dat het Romeinse en het Karolingische Noviomagus één en dezelfde plaats is. Inderdaad is dat een heel juiste waarheid. Als je het Karolingische Paleis van Karel de Grote met de naam Noviomagus in Noyon plaatst en niet in Nijmegen wat JB. en PL. met Het Bronnenboek juist wilden aantonen, heeft dat consequenties voor de geschiedenis van het Romeinse Noviomagus. Blijkbaar hebben JB. en PL. niet doorzien dat ze met deze opmerking hun eigen betoog ondergraven. Immers van een Karolingisch Noviomagus is in Nijmegen nooit iets gevonden. Ook de teksten die het Bronnenboek daarover hanteren, zijn van Noyon. Ligt Nijmegen aan de Oise? Lees meer over de Noormannen. Is Karel de Grote in Nijmegen tot koning van het Frankische Rijk gekroond? Lees meer over Karel de Grote.
- Op p. 75-78 probeert Leupen de bisschop van Nijmegen 'goed' te praten. Hij erkent dat Noyon de enige plaats is die daarvoor in aanmerking komt, al levert dat grote problemen op, volgens Leupen. In het tweede Bronnenboek wordt het dan ook afgedaan als een tekstvervalsing: "de schrijver heeft zich vergist". Zo wordt wel vaker iets kromgepraat wat gewoo recht is. Niet de schrijver heeft zich vergist, maar 'historicus' Leupen heeft zich vergist.
- Aanslutend bij het vorige citaat gaat het over de vraag of een Duitse keizer zeggenschap zou kunnen hebben over een stad buiten zijn rijk i.c. Noviomagus. Volgens Delahaye gaat het over Noyon, immers Noyon is tot ver in de 12e eeuw een Duitse stad gebleven, met een burcht van het H. Roomse rijk. Zij lag territoriaal wel in Frankrijk, maar heeft door haar bijzonder statuut van vrij en onafhankelijk bisdom bereikt, dat zij nog lang institutioneel niet bij en zeker niet aan Frankrijk behoorde. Volgens JB. en PL. gaat het over Nijmegen, immers de bisschop van Noyon was geen onderdaan van de Duitse koning; noch wat er aldaar restte van het paleis van Karel de Grote, noch de stad zelf of het bisdom behoorde tot het hertogdom Lotharingen.
Opmerkelijk: JB. en PL. schrijven hier dus zelf dat in Noyon nog resten van het paleis van Karel de Grote bestonden! Hoe die plaats in het Latijn heette, vermelden ze even niet.
De tekst vervolgt met: In de elfde eeuw waren de bisschoppen van Terwaan en Noyon-Doornik onderworpen aan het gezag van de graaf van Vlaanderen, hoewel de Franse koning in naam deze prelaten benoemde, omdat hun bisdommen nu eenmaal - evenals het grootste gedeelte van het graafschap Vlaanderen - tot het koninkrijk Frankrijk behoorden; zie afb. 5. Daarbij geven JB. en PL. het volgende kaartje (zie hiernaast).
Het is een sprekend voorbeeld van een onjuiste redenering: met een naar de oude opvattingen getekend kaartje uit de 16e eeuw valt weinig te bewijzen over de 11e eeuw. Opmerkelijk is dat op dit kaartje juist het transgressie-gebied aan de kust van Vlaanderen zo impliciet getekend is. Opvallend is ook dat het specifieke jaartal 1559 wordt genoemd. Daarover schreef prof.dr. L.J.Rogier in de 'Geschiedenis van het Katholicisme' het volgende: vóór het jaar 1559 is van enige officiële verering van Sint Willibrordus, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Nederland geen spoor te vinden. Over het bisdom Doornik-Noyon geeft Delahaye ook de naam van de bisschop: Immo. Het is uitgesloten dat Immo een bisschop van Nijmegen geweest zou zijn. En dat een bisschopszetel of een abdij in het regeringsgebied van een andere vorst of bisschop zou kunnen liggen, is geen uitzondering. Zo lag de abdij van Echternach (volgens de traditie de abdij van het bisdom Utrecht) in het bisdom Trier. Wellicht hebben JB. en PL. nooit gehoord over een enclave, zoals die overal ter wereld bestaan. Vaticaanstad is daarvan een sprekend voorbeeld. Daarbinnen heeft de president van Italië geen enkele zeggenschap over de bisschop van Rome, die de Paus is. Een voorbeeld dichter bij huis is de verpanding van Nijmegen in 1247, toen Nijmegen als Rijksstad van de Duitse keizer in bezit kwam van de hertog van Gulik-Gelre. De Duitse keizer had daarna in Nijmegen geen gezag meer, daarvoor dus wel, ook al lag Nijmegen in het gezagsgebied van de hertog van Gulik-Gelre.
- Op p. 79 wordt nog een vergelijkbare problematiek besproken en wel over het sneuvelen van graaf Floris IV op een toernooi in Noviomagus, die op weg was naar huis. Het ligt veel meer voor de hand dat hij over Nijmegen reisde dan over Noyon vinden JB. en PL. Ook hier vindt Leupen zelfs twee oplossingen voor het probleem: 1. dat de schrijver van deze tekst 'het niet bij het rechte eind had' (zie hierboven onder punt 7) en 2. aan Nijmegen gedacht heeft en niet aan Noyon. Knap dat Leupen weet waaraan iemand die 800 jaar eerder leefde zoal denkt. Volgen we de tekst dan zou Floris IV op weg zijn naar huis, na de strijd met de Stedingers. In Noviomagus bij Corbeia (is Corbie in Picardië en niet Corvey aan de Weser!) nam Floris IV nog even deel aan een toernooi (een soort sportief steekspel), waarbij hij omkwam. Het ging er blijkbaar hard aan toe tijdens zo'n steekspel. Of werd hij van paard gestoten (hij zal immers vermoeid zijn geweest na de veldslag tegen de Stedingers) en kwam hij wat ongelukkig op de grond terecht. Waardoor Floris IV precies omkwam is niet bekend.
Nu komen we ook op het verschilpunt waar JB. en PL. de Stedingers plaatsen en waar Delahaye die plaatst. JB. en BL. plaatsen dit bij Altenesch (Oldenesche ubi) bij Bremen, Delahaye plaatst dit op grond van de Annales Colonienses maximi (MGS, XVII, p. 843) in de uiterste gebieden van Teutonia en Flandria, ofwel in Frans-Vlaanderen.
De Stedingers (Stadingi) verbleven dus helemaal niet bij Bremen, doch in Frans Vlaanderen, zoals ook blijkt uit de tekst van de Annales Vigornienses en Teohesburienses, MGS, XXVII, p. 467.
Er werd een oorlog gevoerd tussen de christenen en de ketters rond het feest van St. Barnabas (11 juni) op een eiland dat Stadingas heet. Daar werden tot 5000 ketters gedood, zowel mannen, vrouwen en kinderen. De expeditie stond onder leiding van de voogd van Bethune en Boudewijn van Béthune, Bertram de Grote en vele anderen. Zou Boudewijn van Béthune 400 km van huis een veldslag gaan leveren tegen een volk waar hij totaal geen last van had? De verkeerde locatie is, net als zoveel andere voorbeelden, het gevolg van het verplaatsen van de geschiedenis. Opvallend is dat beide teksten die hier nu opgevoerd worden en waarin het toch onmiskenbaar over Noviomagus gaat, in het Bronnenboek ontbreken. Erkennen zij hiermee dat dit Noviomagus niet Nijmegen is?
In 1234 ondernamen Hendrik, de oudste zoon van hertog Hendrik van Lotharingen, graaf Floris van Holland en vele andere landsheren een kruistocht tegen het ketterse volk van de Stadingi (in sommige kronieken Kataren of Katiers genoemd). Op de 7e der kalenden van juni vond een grote slag plaats, waarbij weinigen van het christelijk leger sneuvelden. Van de Stadingers vielen 4000 man door het zwaard, daarbij niet eens meegeteld de kinderen en vrouwen die bij de vlucht verdronken. Hun land werd geheel door brand verwoest.. Dit bericht staat in meerdere kronieken, zoals Chronica de origine ducum Brabantiae, MGS, XXV, p. 410. Historia Monasterii Rastedensis, MGS, XXV, p. 495 (deze kroniek plaatst de gebeurtenis bij Bremen). Balduini Ninovensis chronicon, MGS, XXV, p. 542 en Johanni Longi chronicon, MGS, XXV, p. 840.
Het argument dat zo'n grote veldslag niet in Vlaanderen zou passen (ja, inderdaad dat beweren historici soms, zoals Stolte!) heeft geen weet van de Gulden Sporenslag uit 1302 of de 4 veldslagen rond en in Ieper in W.O.1.
Al met al valt het nogal mee met die dooddoeners van Delahaye. Of waren het dooddoeners van Bogaers en Leupen? Over alle andere fouten in Het Bronnenboek hebben JB. en PL. het maar niet. Dan zou hun verweer toch iets omvangrijker geweest moeten zijn. En toch: ook al zit Delahaye er op enkele details wel eens naast -wat hij overigens zelf ook al schreef- de grote lijnen zijn wel duidelijk. Als Karel de Grote uit Nijmegen moet vertrekken naar Noyon, dan gaat de hele geschiedenis die daar onlosmakelijk mee verbonden is, zoals die van St.Willibord en St.Bonifatius, onherroepelijk mee.
Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!
|