De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Kerken in Oost-Nederland.



Standbeeld van St.Plechelmus in Oldenzaal, naast de Plechelmusbasiliek.


Dir beeld is net zo misplaatst als dat van St.Willibrord in Utrecht, dat van St.Bonifatius in Dokkum en dat van Karel de Grote in Nijmegen.


Plechelmus ging met de heiligen Wiro en Otger naar Rome om daar met Wiro bisschop gewijd te worden en begaf zich met Wiro en Otger naar Pepijn, de vorst van Francia, die hem een streek in Gallia aanwees waar het heidendom nog niet was uitgeroeid. (Bron: De S.Plechelmo, AS, juli IV, p. 54.)

De streek in Gallia was in elk geval niet Twente.



Hoe kwam Plechelmus in Oldenzaal terecht?
De kaart hierboven (afkomstig van een video-presentatie in de Plechemusbasiliek) is symbolisch. Er wordt gesproken over 'mogelijke', maar opvallend is dat de weg via Frans-Vlaanderen liep, waar Audezeele ligt. Dat is geheel juist. Alleen in Twente kwam Plechelmus pas in de 16e eeuw terecht door de toepassing van de naam Audezeele op Oldenzaal. Let op de naamsovereenkomst van Audezeele en Oldenzaal.

St.Odiliënberg.
Het in een tekst genoemde Audezeele werd in een 16e eeuws handschrift uit Roermond- ten aanzien van St.-Odiliënberg totaal misplaatst toegepast op Oldenzaal. Oldenzaal heeft geen enkele (kerkelijke) relatie gehad met St.Odiliënberg.
Ook hier was het een geval van
misplaatste naamkunde.

Bij de verwoesting van Trajectum door de Noormannen in 857 en de vernieling van de kerk had bisschop Hunger slechts met moeite kunnen ontkomen. Hij vluchtte naar de abdij van Prüm, waar koning Lotharius II vertoefde. Op 2 januari 858 schonk de koning hem het klooster ’Berg, in de pagus van de Mosa, aan de rivier de Rura gelegen, toegewijd aan St. Petrus.

Men heeft dit met Nederlandse ogen altijd opgevat als St Odiliënberg in Limburg ten zuiden van Roermond, ofschoon het wel vreemd was dat bisschop Hunger een vluchtoord gekregen zou hebben op korte afstand van Susteren, waar St. Willibrord al een abdij had, althans volgens diezelfde traditionele opvattingen. Het bezit van de abdij van St. Odiliënberg scheen overigens door enige latere oorkonden van Utrecht bevestigd te worden. Onder de drie oorkonden over dit zogenaamd bezit van Utrecht zitten twee vervalsingen en één, die op een geheel andere zaak dan het klooster betrekking heeft, zodat het overbodig is te bewijzen dat Utrecht de abdij van St. Odiliënberg ooit in bezit heeft gehad. St.Odiliënberg is nadien ook nooit geclaimd door Echternach als voormalig bezit van Utrecht en dus van St.Willibrord. Dat geeft al de valsheid van deze opvatting aan. Immers als Echternach in de 12de eeuw St. Odiliënberg niet geclaimd heeft, bestond die traditie nog niet.

De oplossing van ”Berg aan de Rura” ligt anders.
Bisschop Hunger met zijn klerus en monniken vluchtten in november of december 857 van Eperlecques naar Prüm. Zij kregen daar het klooster van ”Berg aan de Sura” aangewezen. Langs Echternach stroomt de Sauer, welke naam als Sura in de bronnen van Echternach voorkomt. Het klooster werd vanzelfsprekend Epternacum genoemd, wat later verduitst is tot Echternach. Lees meer over Echternach. De akte bestaat alleen in afschrift in het Cartularium van Egmond (zie daar). Het kan voor zeker gehouden worden, dat ”Sura” in de tekst heeft gestaan; de rest van de passage bleef even toepasselijk, zodat men geen interpolatie behoeft te veronderstellen, doch een simpele verlezing of verschrijving van één letter. Dat lettertje heeft wel heel wat op zijn geweten! De kopiïst van Egmond uit de 12e eeuw kon niet verder kijken dan Limburg en maakte er natuurlijk RURA (de Roer) van. De abdijkerk van Echternach heeft altijd het patronaat gehad van St. Petrus en St. Paulus. Al noemt de akte van 858 alleen de eerste, toch is het dubbele patronaat van de twee heiligen onafscheidelijk, zodat blijkt dat het nieuwe klooster dit patronaat heeft gehandhaafd. De kerk van St.Odiliënberg was aan de HH. Wiro, Plechelmus en Otger toegewijd welk patronaat al in de 8e eeuw bekend is, een bewijs temeer dat deze niet in de akte kan zijn bedoeld. De naam Berg in Luxemburg is later vervallen, Echternach was de 'verduitsing' van de import-naam van Eperlecques, die voor het klooster en de plaats ging gelden.

D.P.Blok noemt als oudste jaartal 893 uit een kopie uit 1222: sunt in Aldenselen mansa. De verklaring voor Oldenzaal is: sele, nevenvorm van sale "gebouw bestaand uit één vertrek" (hier zeker een belangrijk gebouw) met onl. ald, "old", "oud"

M.Gysseling geeft bij Oldenzaal elf attestaties, waarvan de oudste uit 1049, waarbij het om een kopie uit midden 12e eeuw blijkt te gaan. Allemaal uit het tweede millennium, dus ruim 4 eeuwen nà Plechelmus (7ste eeuw- †ca.715). Zijn verklaring voor Oldenzaal is: Germaanse alda- ="oud" + sali = 'uit één ruimte bestaand huis', dus geen kerk.
De oudste gegevens over plaatsen in Oost-Nederland van vóór het jaar 1000 vinden we in Nederland alleen in kerkelijke registers. Deze registers stammen allemaal van de tiende eeuw. Oudere gegevens van vóór de tiende eeuw, afkomstig van kloosters uit Frankijk, werden vervolgens klakkeloos toegepast op dat Nederland van ná de tiende eeuw, waar de mythen van de predikers al ingang had gevonden. De fundamentele fout die hieraan ten grondlag ligt, was de plaatsing van de Saksen in Oost-Nederland. Zo kwamen St.Ludger, St.Lebuinus en St.Plechelmus in Oost-Nederland terecht, terwijl hun missiegebied aan de kust van het Kanaal lag. Zij predikten immers onder de Saksen, die aan de Litus Saxonicum, de Saksische kust woonden en niet in Oost-Nederland of West-Duitsland. Na de eenmaal onjuiste plaatsing van deze predikers, volgde de rest van de geschiedenis als vanzelf.

Zo wordt het kerkje van Salahem van St.Ludger gedateerd in de 8ste eeuw, terwijl archeologische onderzoek aangetoond heeft dat de verschillende bouwfasen niet verder teruggaan dan de tiende eeuw. Lees meer over St.Ludger en Zelhem. Ook wordt Plechelmus van Audezeele zonder archeologisch of tekstueel bewijs, in Oldenzaal geplaatst. Slechts de klankovereenkomst (en betekenis) van Audenzeele en Oldenzaal spelen hier parten, waarbij de vraag is of Oldenzaal niet gewoon een gedoubleerde naam is van Audenzeele.

Het verhaal over het Ludgerkerkje in Zelhem is een van de vele sagen en legenden, die in Twente en de Achterhoek een vruchtbare bodem vonden. Archeologisch onderzoek spreekt die mooie verhaaltjes steeds tegen, evenals de klassieke teksten dat doen. Het werkterrein van Ludger en Lebuinus was in Francia langs de Isla, wat de Lys of Leie in Vlaanderen was en niet de IJssel. Als men daarvan de IJssel wil maken, moet men eerst bewijzen dat de IJssel in Francia lag. En Francia was beslist geen Nederland, ondanks alle mooie kaartjes (zie hiernaast uit een oud schoolboekje) die daar wel de Franken plaatsen. Salahem in de teksten genoemd was ook niet Zelhem, maar Escalles, waarin of waarbij Widapa ligt. Widapa in diezelfde akte uit 801 genoemd, was Wadenthun onder de gemeente Saint-Inglevert, op 11 km zuid-west van Calais. De traditie van Ludger in de IJsselstreek is, hoewel van latere datum, wel die van St.Willibrord te Utrecht voorafgegaan. Toen de mythe van Ludger in de IJsselstreek eenmaal gevestigd was, volgde de rest van de mythen, zoals over Willibrord, Bonifatius, Lebuinus en Plechelmus vanzelf.

Het overlijden van bisschop Radboud van Utrecht, die gevlucht was voor de Noormannen, wordt in de traditionele geschiedenis in Ootmarsum geplaatst. Rond 770 zou hier al een kerkje zijn gesticht. Alleen, voor deze opvatting ontbreken de bewijzen. Na zijn overlijden zou het lichaam van Radboud naar Deventer vervoerd en aldaar begraven zijn. Andere historici houden het erop dat hij in Utrecht begraven zou zijn. Beide opties zijn onjuist. Van plunderingen door de Noormannen is in Utrecht archeologisch geen enkel spoor gevonden. Dat bisschop Hunger in 857 vanuit Utrecht gevlucht zou zijn is een mythe. Bisschop Hunger was bisschop van Trajectum dat onder het aartsbisdom Reims ressorteerde. Dat kan dus nooit Utrecht geweest zijn. Utrecht viel onder het aartsbisdom Keulen. Bisschop Hunger keerde na enige tijd (ca. 870) terug, maar alle tekenen wijzen erop dat het bisdom uitgeblust was en geen levensvatbaarheid meer had, immers de hele streek was verwoest, de bewoners waren gevlucht.

De visie van Albert Delahaye.
Plechelmus en Oldenzaal is een typisch voorbeeld, hoe ware of vermeende relieken tot historische aberraties leiden.
Prof.D.P.Blok laat St. Plechelmus als zendeling in Oldenzaal optreden. Het is een van de meest amusante fabels tussen de Nederlandse mythen. Volgens een tekst uit 1640 (!!), die waarschijnlijk berust op een legende uit de 14e eeuw, liet bisschop Balderik van Utrecht (10e eeuw !) een groot deel van het lichaam van St. Plechelmus, waaronder diens hoofd, naar Oldenzaal overbrengen. De waarheid is dat een van de abdijen van Gent echte of onechte relieken, waarschijnlijk het laatste, van de heilige aantrof te Audezeele op 4,5 km noordoost van Cassel.
Het misverstaan van plaatsnamen ligt aan de oorzaak van veel tradities. De relieken van Plechelmus te Audezeele, die op zich al hoogst legendarisch waren, leidden tot de traditie van Oldenzaal als zetel van Plechelmus. Het is nog tot daaraan toe, dat in de middeleeuwen deze christelijke legenden erin gingen als koek, doch het is bedroevend dat de moderne historici zoals Blok en Gysseling (zie hiernaast) deze legende niet hebben doorzien, maar als ware geschiedenis hebben opgevat.

Koning Odemarus.
Voor sommigen een vaststaand feit, voor andere een legendarische figuur, maar om kort te zijn: een koning Odemarus heeft nooit bestaan. Aldus het begin van de geschiedenis van Ootmarsum.
De bedenker van een tot de verbeelding sprekende vertelsel was de abt van het Benedictijnenklooster Sponheim in Duitsland. Hij publiceerde omstreeks 1500 vele kronieken en historische beschrijvingen, onder meer over de Franken. Jaren later werd hij echter ontmaskerd als een fantast en een geschiedvervalser. Naderhand gaf hij dit zelf ook toe: de genoemde personen had hij zelf verzonnen. Hoe zijn verhaal in Ootmarsum terecht is gekomen, is onbekend, maar het ging bij de stadsbestuurders een eigen leven leiden. Eindelijk had men iets legendarisch om het toerisme te promoten. Er werd een straat naar deze koning genoemd en in het vroegere gemeentehuis van Ootmarsum kwam een schilderij van koning Odemarus te hangen.

Een ander verhaal is van Picardt, een Drentse dominee uit de 17 de eeuw. Hij vertelt in zijn Antiquiteiten ook over Odimaro, die in een gewelfd graf begraven was. Op deze plaats zou naderhand een kerkje gebouwd zijn en zo ontstond Ootmarsum. Onder de drempel van dit gebouwtje lag het grafgewelf van Odimarus, aldus Picardt. Geschiedschriever Johan Picardt meende ook dat de Witte Wieven in de grafbulten woonde, die in die streek veel voorkomen. Het waren de grafheuvels uit de steentijd. Diezelfde Picardt heeft meer fantasierijke verhalen vastgelegd. Zo meende hij dat de Hunebedden door reuzen waren gebouwd. Een gewoon mens kan die zware stenen toch niet tillen?
Al die verhalen zijn echter legenden en missen elke historische grond, maar blijven steeds herhaald worden. Het zijn voorbeelden van hoe eenmaal ingevoerde mythen en fabels steeds opnieuw opduiken in de latere geschiedenis en als een 'waarheid' herinnerd worden.


Mythen en legenden.
Het Twenteland wordt ook wel het Sagenland genoemd. Door de geïsoleerde ligging zijn oude gebruiken hier beter bewaard gebleven dan elders in Nederland. Oost-Nederland kent veel sagen en legenden die van generatie op generatie werden doorverteld. De sagen van de Spookhazen, van de Waite Wievn en andere Heksen (Old Minneke), over Huttenkloas, de Non van Singraven, Tanfana, Ellert en Brammert, de Hellehond of de Duvelskoele. In de Twentse dorpen leven deze en nog vele andere verhalen voort als sagen en legenden. Maar ondanks dat ze elke historische grond missen, worden ze wel gezien als Cultureel Erfgoed en als 'heuse geschiedenis' gekoesterd. Op wikipedia vindt u er meer. De geïsoleerde ligging ten opzichte van het nuchtere Holland zorgde voor het behoud van al deze sagen en fabels.
Sagen en fabels.
Ook landschappelijk scoort deze streek hoog. Bossen, weiden en akkers, doorsneden door riviertjes en beken, wisselen elkaar voortdurend af. Heuvels en grafheuvels vullen de sagen en legenden aan met prachtige verhalen. De mens heeft een belangrijke bijdrage aan het landschap geleverd, maar ook aan het in stand houden van die oude sagen en legenden, zoals van de Reus van de Holterberg (zie kader hieronder). Men was nogal goedgelovig, waardoor de verhalen lang werden doorgegeven. Opmerkelijk zijn tevens de vele crucifixen en kapelletjes, die men vooral in het noorden van de streek aantreft. De invloed van de Christelijke Kerk is tot op de dag van vandaag merkbaar, waar men 'boven de rivieren' ook jaarlijks Carnaval en andere Christelijke feesten viert.


Wat weten we uit de klassieke teksten?

In de geschiedenis van Oostelijk Nederland blijkt dat hier dezelfde fundamentele verwarring heeft plaats gevonden als in Nijmegen en Utrecht. Het eenmaal onjuist interpreteren van de plaatsnamen heeft de hele geschiedenis van Westelijk Europa op een hoop gegooid. Was Trajectum wel Utrecht? Was Noviomagus wel Nijmegen? Lees meer over plaatsnamen die in Nederland onvindbaar zijn, maar in Frankrijk allemaal wèl gevonden worden.

De prediker Plechelmus kwam op dezelfde onjuiste wijze in Oldenzaal terecht als Willibrord in Utrecht en Bonifatius in Dokkum. De oude naam Audezeele werd onjuist getransplanteerd naar Oldenzaal en nam Plechelmus mee. De Plechelmusbasiliek in Oldenzaal waarvan het oudste deel uit de 12e eeuw stamt, was in de 10de eeuw aan St.Silvester toegewijd (zie informatie hieronder, afkomstig van Heiligennet). Met zijn twee gezellen werd Plechelmus begraven in het heiligdom op de St-Pietersberg, later St-Odiliënberg geheten. Volgens eigentijdse berichten gebeurden er op zijn graf herhaaldelijk wonderen: blinden konden weer zien, bezetenen werden van boze geesten verlost en zieken die leden aan allerhande kwalen, gingen genezen naar huis terug. Diezelfde middeleeuwse wonderen en genezingen ziet men ook op andere pelgrimsplaatsen in Nederland en Europa. Fysiek bewezen zijn ze nooit.

Op 2 januari 858 schonk koning Lotharius II († 869) de heilige berg, waar de drie begraven lagen, aan de bisschop van Utrecht. Dan kon zij als toevluchtsoord dienen voor het geval de Noormannen weer eens hun stad zouden binnenvallen. Bij een van die invallen dreigden de Vikingen zelfs door te dringen tot bij de heilige berg. Voor alle zekerheid werden de kostbare relieken in veiligheid gebracht en werden pas weer teruggevonden in de tijd van Balderik, de 15e bisschop van Utrecht (†977?).

Dat Plechelmus in Oldenzaal als eerste gepreekt zou hebben, berust op een legende. Die eer komt toe aan Lebuïnus († 780; feest 12 november) en Marchelm (ook Marcellinus genoemd: † 762; feest 14 juli). Hoe oud echter de legende rond Plechelmus is, blijkt uit het feit dat bisschop Balderik op 4 augustus 954 Plechelmus' relieken overbracht naar de St-Silvesterkerk in Oldenzaal. Dit houten gebouwtje was zojuist omgetoverd in een prachtige stenen kerk. Bij de inwijding ervan benoemde Balderik Plechelmus tot patroon en schonk hij de kerk een kapittel. Ook de eerste van de vier klokken in de robuuste romaanse toren heette Plechelmus. Zijn prachtige zilveren reliekschrijn in de vorm van een bisschopsbuste wordt er nog altijd bewaard; zij zou zijn schedel en twee van zijn vingerkootjes bevatten. In 1361 werden de relieken van de drie gezellen overgebracht van St-Odiliënberg naar Roermond. Pas op 12 mei 1686 kwam er een gedeelte van terug naar de intussen gerestaureerde kerk van St-Odiliënberg.
Plechelmus is patroon van Oldenzaal (bewoners van deze stad werden in vroeger tijden 'Plechelmuskinderen' genoemd; volgens de overlevering viel niemand van hen ooit van zijn geloof af!), van Deurningen, Lutte, Rossum en Saasveld, en medepatroon van St-Odiliënberg.

In dit verhaal, vooral afkomstig van het Heiligennet, moet ook weer onderscheid gemaakt worden tussen legenden en vele wonderen en de historische feiten. De prediking van Plechelmus in Oldenzaal wordt terecht 'waarschijnlijk' genoemd. Van het hier genoemde houten kerkje is in Oldenzaal niets gevonden. Dat houten kerkje zou in 954 vervangen zijn door de prachtige stenen kerk, die echter pas rond 1150 gebouwd werd. Daar zit dus al een hiaat van twee eeuwen tussen. St.Lebuinus hoort hier evenmin thuis als Plechelmus. Zij predikten in Frans-Vlaanderen. Voor het verhaal over St.Odiliënberg: zie in de linker kolom. Plunderingen van Utrecht door de Noormannen is eveneens een mythe. Er is geen spoor van gevonden en heeft nooit plaats gevonden. Het in de teksten genoemde Trajectum dat geplunderd werd, was Tournehem in Frankrijk.


De Fundamentele verwarring tussen Nijmegen en Noyon speelt zich ook af tussen andere plaatsen, zoals tussen Audezeele en Oldenzaal. De gedoubleerde plaatsnamen werden gevolgd door de geschiedenis of andersom: de geschiedenis nam de plaatsnamen mee die daarbij gedoubleerd werden op de nieuwe plaats. Zo kon het gebeuren dat bij St.Lebuinus zelfs sprake is van een tri-locatie: St.Lebuinus in Nederland, St.Lieven in België en St.Liévin in Frankrijk zijn een en dezelfde heilige.
Het is opvallend dat vóór het jaar 1559 van enige officiële verering van Sint Willibrordus, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Nederland geen sporen te vinden zijn. Van devotie tot Willibrord, Servatius, Bonifatius, Lebuinus, Plechelmus, Odulphus, Jeroen of andere Nederlandse heiligen vernemen wij in de middeleeuwen niets (citaat van prof.dr. L.J.Rogier). In 1623 stelde Rovenius het proprium op, waarin de vaderlandse heiligen waren opgenomen: Suitbertus, Ludgerus, Egbertus, Wiro, OduIfus, Cunera, Adelbertus, Martinus' translatio, Bonifatius en gezeIlen, Plechelmus, MarceIIinus, Fredericus, Wigbertus, Jeroen, Gregorius, Wilfridus, Ursula en gezellinnen, de twee Ewalden, Willibrordus, Martinus, Lebuinus, Radboud en Hungerus.
In 1626 gaf de stad Oldenzaal zich over aan Frederik Hendrik. Daags voor de overgave liet Rovenius de Sint Plechelmus ontruimen; hij hield een indrukwekende toespraak en vermaande de menigte het katholieke geloof trouw te bewaren. Krachtens het Verdrag van Rozendaal werd de Sint Plechelmuskerk op 13 februari 1628 weer aan de katholieken teruggegeven. Op 20 deember geschiedde de herinwijding door Rovenius, die weer als zijn kathedraal gebruikte tot 1632. In dat jaar werd het Verdrag van Rozendaal opgezegd en kwam de kerk tot 1810 in protestantse handen, die wegens het geringe aantal leden het onderhoud ervan sterk verwaarloosde. (Bron: prof.dr. L.J.Rogier).

Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!



Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.