Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
De historiografische traditie rondom St.Willibrord, die voor het eerst in de dertiende eeuw valt te traceren, beleeft in de vijftiende eeuw haar grootste bloei. (Citaat P.Noomen). De Friese nationale geschiedschrijving gaat slechts terug tot in de late zestiende eeuw. In die historiografie wordt veel van de bijzondere kenmerken van de Friese samenleving van die late Middeleeuwen ook in de vroege Middeleeuwen reeds aanwezig verondersteld.(Citaten P.Noomen). Tradities uit de vijftiende en zestiende eeuw maken weliswaar melding van missiearbeid van Willibrord in dit deel van Friesland, met name op Ameland en in Holwerd. Deze overleveringen missen evenwel, ten minste wat Willibrords persoonlijke optreden hier betreft, elke historische grond. En hieruit blijken al de de grootste fouten van de geschiedschrijving. Uit een later bestaande situatie wordt een eerder bestaan ervan verondersteld, een veronderstelling die nergens op gebaseerd blijkt. De oude theorie dat de oudste Friese kerken 'Gemeindekirchen' zouden zijn, is al herhaaldelijk gerelativeerd, maar telkens opnieuw opduikend, is dan ook onhoudbaar. De legitimatie van de 'Friese vrijheid', waarin Sint- Magnus en Sint- Willibrord een belangrijke rol kregen bij de verwerving van de Friese vrijheid dateert pas uit de twaalfde-dertiende eeuw. 'Sie deutet eher auf die Selbständigkeit der friesischen Landesgemeinden des 13. Jahrhunderts vor, als auf die Königsabhängigkeit der Friesen des 11. Jahrhunderts zurück'. Aldus enkele opvattingen van Paul Noomen ('St. Magnus van Hollum'). Hier is duidelijke sprake van 'hineininterpretieren'. |
Het is vooral de Roomse Heilige Kerk die op grond van valse claims in het bezit is gekomen van veel goederen en rechten. Met al of niet 'aangepaste' of onbegrepen akten en oorkonden werden rechten op kerken en omliggende landerijen bedongen, vooral ten gunste van inkomsten voor abdijen en bisdommen. Zo claimde de abdij van Echternach ten onrechte veel bezittingen die aan de kerk van Utrecht geschonken zouden zijn. Maar Utrecht (of de abdij van Egmond) heeft deze bezittingen nooit geclaimd, wetende dat het onterechte claims waren. Opvallend dat dit vooral pas gebeurde nadat de eerste mythen over St.Willibrord waren ontstaan. De eerste schrijvers na deze tijd zoals Johannes de Beka en Wilhelmus Heda 'bevestigden' in hun geschriften de 'historiciteit' van deze valse claims. De latere historici hebben de mistificaties niet doorzien, met als gevolg het ontstaan van mythen die momenteel als ware geschiedenis worden gepresenteerd. Het is allemaal lariekoek. Immers, wanneer St. Willibrord werkelijk 25 kerken in het oude Frisia had gehad, dan moesten deze ten eerste in Friesland liggen, en waren zij ten tweede bezit van het bisdom en niet van de abdij van Echternach. Het feit dat Echternach kerken in Brabant claimt geeft deze ondubbelzinnige onjuistheid al aan. Wat zijn naam, bevolking, streeknaam, plaatsnamen en zelfs riviernamen betreft, zijn het nederlandse Friesland, Groningen en West-Friesland in Noord-Holland de vrucht van een migratie uit Frans Vlaanderen. Een paar doublures zouden niets hebben betekend. Het overweldigend aantal van 1030 getransplanteerde namen laat niet de minste twijfel bestaan over de werkelijkheid van de migratie. Niemand zal haar in omgekeerde richting durven leggen, aangezien de frans-vlaamse plaatsen en namen al eeuwen lang bestonden en de transplantaties naar Friesland pas in de 11e eeuw beginnen en opvallend samenvallen met het begin van grootschalige ontginningen en bedijkingen. Deze Friezen waren de eerste import-gast-arbeiders. In Friesland blijkt het vol te liggen met parochiekerken en kloosters, waar evenmin iets over de heiligen van Frisia te signaleren is: geen kerk, geen patroon van een parochie of klooster, geen viering van of devotie tot een van die heiligen. St. Willibrord wordt pas in de 12e eeuw in Utrecht bekend en daar aarzelend aanvaard als de eerste bisschop van de stad. St. Bonifatius wordt door een schrijver uit Utrecht pas in de 14e eeuw met Dokkum en Friesland in verband gebracht. In een artikel over de goederen van de abdij van Echternach in de Friese landen, in Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 2, 1999, geeft Paul N.Noomen een uiteenzetting van die goederen. We zetten hieronder de belangrijkste bevindingen van Albert Delahaye en Paul Noomen naast elkaar. De vraag blijft hoe Echternach die goederen verwierf, tot welke tijd die in bezit van Echternach bleven en welke bewijzen daarvoor bestaan. Volgens Albert Delahaye is er slechts sprake van een grote spraakverwarring met de toepassing van de klassieke teksten. Deze gaan over het oude Frisia, maar werden nadien toegepast op de inmiddels ontstane doublures van plaatsnamen in het nieuwe Friesland. De grote vervalser blijkt Theofried van Echternach te zijn die voor de noodlijdende abdij nieuw bezit, dus inkomsten en macht, wilde verwerven. Vergelijkbare pogingen werden door Echternach ondernomen in Noord-Holland, waar de abdij geen voet aan de grond kreeg, en Noord-Brabant, waar dat wel lukte, al zij het slechts in 4 gevallen. Zie daarvoor 'het Dievenboekje van Echternach' In Friesland is het ook maar de vraag of Echternach de latere veronderstelde goederen ook daadwerkelijk in bezit heeft gehad. Paul Noomen merkt daarover terecht op 'dat het soms enige moeite kost feit en fictie van elkaar te onderscheiden'. Het is wel duidelijk dat de gegevens die men bij Paul Noomen leest, aan elke speculatie een einde maken. Met omwegen en uitweidingen probeert Noomen de juistheid van de mythen aan te tonen, wat niet lukt door zijn kritische noten en opmerkingen. Er blijft weinig over van de Echternachse goederen in Friesland, die als complete mythen moeten worden gekwalificeerd, net als de claims in Holland en Brabant van diezelfde abdij van Echternach. Het meest onbegrijpelijk is dat de Nederlandse historici de doorzichtheid hiervan niet hebben opgemerkt. De Echternachse goederen in Friesland verdwenen even geruisloos uit de geschiedenis als ze er in waren gekomen. "Het proces van vervreemding van de bezittingen in Friesland onttrekt zich in zijn details aan onze waarneming", schrijft Noomen. In de latere Middeleeuwen blijkt Echternach geen enkele bezitting meer te hebben in Friesland, of zoals Noomen het beschrijft: "In de latere Middeleeuwen was in Friesland niet alleen het hele Echternachse domein vervreemd, ook de herinnering eraan was geheel verdwenen". |
Ameland is Hamelaincourt in Frankrijk. De in de bronnen genoemd doublures in verband met Willibrord, Bonifatius, Ludger en Willehad, zijn: Ameland, Boorne, Dokkum, Heilo, Helwerd, Lauwers, Oostergo, Stroe, Texel, Velsen, Warffum, Westergo en Wieringen. Hunusga, een der vier streken waar Ludger bisschop was, mag hierbij niet worden meegeteld, ten eerste omdat de determinering ervan als Humsterland een slag met de pet is, die ten tweede wordt weerlegd door de afwezigheid van de vier streken in Friesland of Groningen. De twaalf doublures van plaatsnamen zeggen niets, omdat zij voor de 11e eeuw niet in Friesland lagen. Deze twaalf verzinken in het niet bij de 1600 ontbrekende en de 1030 getransplanteerde namen. Bovendien had een nuchter historicus, en zeker een historisch geograaf die per definitie nog nuchterder moet zijn, zich moeten afvragen waar in 's hemelsnaam de 1600 plaatsen en namen zijn, die door de bronnen in of in nauw verband met Frisia worden genoemd. Hij mag zich niet bij de neus laten nemen door een klein aantal doorzichtige doublures. Hij moet zich eerder afvragen: hoe zijn die paar fragmentjes uit een totaal van 1600 hier terecht gekomen? Wanneer Blok zich dit eenmaal serieus had afgevraagd, had hij zonder veel twijfel ook de andere doublures ontdekt. Dan was hij de zaak van de mythen op het spoor gekomen en had hij mij veel leed bespaard. | Het Echternachse bezit op Ameland bestond uit één kerk: in Ambulon I ecclesia. Of deze kerk die van Nes of die van Hollum was, is omstreden. Door een ingewikkeld proces van mythevorming sinds de zestiende eeuw kost het enige moeite feit en fictie hier te scheiden, zoals ik elders heb uiteengezet. Het begin van de mythevorming lijkt een politieke aanleiding gehad te hebben. De met fantasie doorregen kroniek van Ocko Scharlensis en Andreas Cornelius (1597) identificeerde vervolgens het fictieve Amelander klooster op grond van het toponiem Foswerd met het door Willibrord geschoffeerde heiligdom van Fosetis, dat in werkelijkheid op Helgoland had gestaan. In de 18e eeuw werd Fosites geïdentificeerd met Hollum, later met Nes. Deze traditie rond Nes heeft geen oude papieren. Zij is pas voor de achttiende eeuw geattesteerd. De veronderstelling van Blok dat de mythevorming over het oude Foswerd op Ameland als een herinnering aan het voormalige Echternachse bezit mag worden opgevat, moet gezien het bovenstaande daarom vervallen. Vanwege het hierboven uiteengezette late ontstaan in de achttiende eeuw van de traditie rond de Willibrordsdobbe valt daar echter wel wat op af te dingen. Ook archeologische gegevens bieden geen uitkomst: zowel te Hollum als te Nes werd een elfde-eeuws tufstenen kerkje vastgesteld. Verschillende onderzoekers zochten de Echternachse kerk in Nes, mede omdat zij meenden dat het Foswerder bezit daar geconcentreerd was. Bij nader inzien blijkt ook dit argument niet steekhoudend. Voor Ameland is een ontstaan van een Foswerder monnikhuis niet aantoonbaar. Op Ameland was de herinnering aan Echternach in de late Middeleeuwen waarschijnlijk geheel verdwenen, maar groeide in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw alsnog een nieuwe Willibrordustraditie door ficties rond Foswerd, Fositesland, de kerk van Hollum en een dobbe bij het kerkhof van Nes. Deze nieuwe traditie, die het onderzoek bemoeilijkt heeft, vond haar oorsprong in de behoefte aan legitimatie van de heerlijke aanspraken op het Foswerder bezit op Ameland rond 1580 en in de devotie van de bloeiende rooms-katholieke gemeente in de achttiende eeuw. |
Helewyrd is Helfaut. Helewyrd, waar St. Ludger ca. 804 op een missietocht in Frisia verbleef en waar hij de zanger
Bernlef ontmoette, wordt abusievelijk als Holwerd opgevat. Deze plaats lag ten tijde van St. Ludger diep onder water. De juiste determinatie is Helfaut op 5 km zuid van St.-Omaars. Helwerd is ook weer een simpele migratienaam, in de 11e eeuw vanuit Frans-Vlaanderen naar Noord-Nederland meegebracht zoals Lewarde voor Leeuwarden of Groeninghe voor Groningen, om twee van de ruim 300 geheel overeenkomstige namen te noemen. Commentaar: Dat St.Willibord in Holwerd aan land gekomen zou zijn, zoals Noomen meent (zie hiernaast), geeft al de grote mythevorming aan. Dat is ook in tegenspraak met wat we elders (p.21) lezen, namelijk de aanwezigheid van St.Willibrord in Holwerd en op Ameland, waarvan laatmiddeleeuwse tradities spreken, mist elke grond. | De kerk van Holwerd was volgens de elfde-eeuwse lijst een eigenkerk van Echternach: Holeuurt illa ecclesia. Opmerkelijk is de ligging van deze kerk. Tot 1580, toen de huidige dijk werd aangelegd, lag zij namelijk buitendijks op een terp in de kwelders. Op grond van wat bekend is over de naburige oude parochiekerken, zoals Dokkum, Ferwerd en Rinsumageest, is de veronderstelling aantrekkelijk dat oorspronkelijk geheel West-Dongeradeel tot de oude parochie Holwerd behoorde. Aan de band met Echternach herinnerde in de late Middeleeuwen alleen nog het Willibrorduspatrocinium van de kerk. Opmerkelijk is dat dit patrocinium, waarschijnlijk samen met de tot de verbeelding sprekende buitendijkse ligging van de kerk, in de vijftiende eeuw op zijn beurt het kristallisatiepunt vormde van een historiografische traditie, voor het eerst vermeld in de Olde Freesche Cronike, dat Willibrord in Holwerd voor het eerst aan land zou zijn gekomen en hier persoonlijk kerken gebouwd en velen bekeerd zou hebben. In Holwerd ontwikkelde zich in de vijftiende eeuw uit het Willibrorduspatrocininium de historiografische traditie dat Willibrord hier persoonlijk had gewerkt. Zoals in Holwerd en Foswerd de toponymische elementen Hol- en Fos- in de zestiende eeuw bouwstenen voor nieuwe fictie leverden, zal in de vijftiende eeuw in Wolsum/Wilsem het element Wils-, dat werd geassocieerd met Willibrord, die rol hebben gespeeld. |
Humsterland is Hugumarchi wat Humeres/Humieres is. De determinatie van de oorspronkelijke naam Hunusga als Humsterland is een slag met de pet. Hier is duidelijk een nieuwe naam op een oude naam geplakt op grond van slechts de twee overeenkomstige beginletters. De aanwezigheid van St. Ludger (zie daar) in Humsterland en het gebied van de IJssel is een fabel, gebaseerd op verkeerd uitgelegde plaatsnamen. Evenmin is St. Ludger de eerste bisschop van Munster geweest. De bisschopszetel aldaar heeft nauwe banden gehad met het klooster van Werden, getuige het feit dat die zetel de eerste tijd als 'van Werden' wordt aangeduid. | Humsterland. In 786/787 schonk een zekere Gotricus aan Echternach, 'waar heer Willibrord, bisschop, wat betreft zijn lichaam rust en Beunrad opziener en bestuurder is' drie goederencomplexen ten oosten van de Lauwers met het oog op zijn zieleheil. Tegen de achtergrond van de missiegeschiedenis van dit deel van Friesland is het zeer vroege tijdstip van deze schenking opmerkelijk: juist gelijktijdig met de aanvang van Liudgers missiewerk hier. Slechts één van Gotricus' schenkingen, in pago Hugumarchi in villa que vocatur Chinicwirde is precies te localiseren, namelijk in Kenwerd (uitspraak: Kimrt) in Humsterland. In tegenstelling tot de meer westelijk gelegen Echternachse goederen in Friesland, hebben de goederen in Kenwerd en elders ten oosten van de Lauwers geen enkel spoor nagelaten: toponiemen met hof, zoals op Wieringen ontbreken hier, evenals een Willibrorduspatrocinia. De identificatie met Thesinge in Fivelgo door Wampach en Gysseling is een slag in de lucht. |
Algemeen en conclusies: Wanneer tussen de 7e en 12e eeuw de naam van St. Willibrord niet eenmaal in Nederland is gevallen, om nog te zwijgen over het ontbreken van andere relikten of sporen van zijn werkzaamheid als eerste bisschop van de Friezen, houdt voor een nuchter historicus alles op. Vijf eeuwen tussen de feiten en de eerste vermeldingen van die feiten zijn onoverbrugbaar en wordt het puur onwetenschappelijk geklets, wanneer men die vijf eeuwen zomaar overslaat alsof het niets is, onder het gelijktijdig verdonkeremanen van de massa frans-vlaamse bezittingen van het bisdom Tournehem en de abdij van Eperlecques. | Algemeen en conclusies: Opmerkelijk is dat de relatieve chronologie van de weinig talrijke gedateerde gegevens over de goederenverwerving van de bij de missie in de Hollands-Friese kuststrook betrokken abdijen, met een vertraging van enkele decennia die van de stichting van de abdijen zelf volgt. Opmerkelijk is ook, dat het tijdstip van de schenking van Humsterland precies samenvalt met het eerste begin van het missiewerk van Liudger ten oosten van de Lauwers. Blok veronderstelde dat de goederen op Wieringen, Terschelling en Ameland van koninklijke herkomst kunnen zijn. De enige overgeleverde akte met betrekking tot Echternachs Friese goederen, die van Gotricus, betreft nochtans een particuliere begunstiging. Het over drie plaatsen en ten minste twee gouwen verspreide bezit doet Gotricus kennen als een aanzienlijke. Ook ten aanzien van de andere goederen is een private herkomst niet uit te sluiten. Over de organisatie van het Friese bezit van Echternach is weinig bekend. Rekeningen ontbreken; villici of advocati worden niet genoemd en gegevens over inningsreizen zijn er niet. Het meeste Echternachse goed in Friesland wordt als 'kerk' omschreven. Commentaar: Hiermee veronderstelde Blok dus al een boven-regionaal elitenetwerk en grootgrondbezitters in de 8e eeuw. En daarvan is geen enkel bewijs te vinden. |