Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Aan deze pagina wordt nog gewerkt!![]() Mgr. R.R.Post, tijdens een toespraak bij de uitbreiding van de universiteit en nieuwbouw op Heyendaal. Prof.dr.R.R.Post was vanaf het begin een van de felste opponenten van Albert Delahaye, maar stelde zelf dat 'Willibrord geen bisschop van Utrecht geweest kan zijn' en in een discussie met enkele vakgenoten wees Post het verblijf van St.Willibrord in Noord-Brabant resoluut van de hand. Voor dat verblijf van Willibrord in Brabant was geen enkel bewijs te vinden. Post was het dus volkomen eens met Delahaye! Waarom dan die felle afwijzing? In 1937 wordt Post hoogleraar Algemene en Vaderlandse Geschiedenis van de Middeleeuwen in Nijmegen. Na de Tweede Wereldoorlog is Post als bestuurder verantwoordelijk voor de uitbreiding van de universiteit met een medische faculteit en een bètafaculteit. Gekweld door brand en gebrek aan financiën, die de nieuwbouw op landgoed Heyendaal hinderen, alsmede door lastige kandidaat-hoogleraren die hoge eisen stellen, verzucht Post later in een onbewaakt ogenblik dat hij nooit aan de uitbreiding was begonnen, als hij had geweten welke moeilijkheden hij zich daarmee op de hals zou halen. Post staat bekend als een krachtig en zorgvuldig bestuurder die niet terugdeinst voor grote projecten. Hij is enigszins stug en terughoudend en ziet het priesterschap als een opdracht om anderen voor te gaan in geloof, kennis en gezag. In 1961 wordt Post de eerste voorzitter van het nieuwe College van Curatoren, dat wordt benoemd na een ingrijpende bestuurshervorming. Hij bekleedt tevens de erefunctie van Geheim Kamerheer en huisprelaat van de paus. Post woont niet alleen, maar samen met zijn twee zussen. Zij zorgen voor hem en worden in de wandelgangen wel eens ‘Postpaarden’ genoemd.
![]() De twijfel die ook Post had over het succes van de prediking in Nederland laat zich kenmerken door o.m. de volgende zinnen of bewoordingen: Dat er niets over bekend is, komt doordat er geen oorspronkelijke schriftelijke bronnen te vinden zijn. Ondanks dat gemis wordt het niet-bekende ingevuld met wonderen, legende en fabels. Het is complete duimzuigerij van vroegere historieschrivers, dat nu door niet deskundigen als ware geschiedenis wordt gepresenteerd. Lees dit boek van Post er maar eens kritisch op na. De kerken uit de tijd van St.Willibrord. In Nederland zouden volgens Post de volgende plaatsen hebben bestaan, waar zich een kerk bevond die tot de tijd van St.Willibrord terug zouden gaan: twee in Utrecht, Maastricht, Marsum (misschien hetzelfde als Vlaardingen), Susteren, Millingen, Rinderen, Bakel, Vlaardingen, Oegstgeest, Velzen, Heila en Petten, met de kapellen Hargen (Ketel) bij Schoorl, Overschie, Rijnsburg, Warmond, Leimuiden, Rijnsaterwoude, Esselijkerwoude, Beverwijk, Heemskerk, Assendelft, Spaarnwoude, Sloten, Egmond, Alkmaar, Schermer, Mijzen bij Avenhorn, Wognum en Vroonen bij Sint-Pancras. Kort erop worden andere genoemd, die tot deze periode behoren, en waarvan sommige zeker tot Willibrordus zullen teruggaan: Wijk bij Duurstede, Dokkum, Groningen, Tiel, Deventer, Wilp, Oldenzaal, Rijswijk in de NederBetuwe, Ouderkerk, Lekkerkerk, Krimpen in de Krimpenerwaard, Doorn, Houten, Werkhoven (twee kerken), 'Tresdore'?, Monster, Valkenburg bij Leiden, Anlo in Drente, Groessen, Sint-Odiliënberg, Naarden, Muiden, Arnhem, Voorst, Duiven, Doetinchem, Wadenoyen, Gent, Vaassen, Herwen, Empel. Daaraan kunnen nog worden toegevoegd op grond van archeologische gegevens, die met grote waarschijnlijkheid tot deze zelfde periode voeren: Ellecom, Zelhem, Afferden, Buggenum, Geisteren, Gennep, Grubbenvorst', Gemonde-, Alphen aan de Maas" en EIst. Het zijn boute opvattingen van Post, die zonder archeologisch bewijs onhoudbaar zijn. En die archeologische bewijzen, ondanks wat Post hier stelt, ontbreken ten ene malen, zoals de kerk in Zelhem wel aantoont. Maar wat wel opvallend is in dit rijtje dat Post geen kerk noemt in Nijmegen! En een Karolingische Palts zonder kerk zou onbestaanbaar geweest zijn. Dat heeft Post ook altijd verbaasd. Daarnaast is Nijmegen nooit bisschopsstad geweest. En Karel de Grote had meer dan een grote belangstelling voor kerkelijke instellingen. Zijn 'missi dominici' bestond steeds uit een wereldlijk en een geestelijke vertrouweling. Het blijkt ook uit de oorkonde uit 777, waarbij hij de kerk van Trajectum bezittingen schenkt! ![]() Prof.Post aan het werk aan zijn kerkgeschiedenis. Op p.38 schrijft Post: "De toestand van de gebouwen en de bewoning zal nog zeer primitief geweest zijn. Liudger sliep op zolder van de door Willibrord gebouwde Sint-Salvatorkerk, aldus AItfried. Doch het is wel zeker, dat daar telkens nieuwe krachten gevormd werden, mannen die als pastoors werkzaam konden zijn bij de vele kerken die reeds over het diocees verspreid waren". Dat de Sint-Salvatorkerk in de 8ste eeuw al bestaan zou hebben is archeologisch nooit aangetoond. Sterker: Utrecht bestond toen niet eens. Het was ook de St.Sauveur waar Ludger vanuit Suabsna (is Zouafques en niet Zuilen) in amper 10 minuten gaans de kerk van Tournehem kon bereiken voor zijn nachtelijke gebedsstonden. Deze nachtelijke gebedsstonden is door latere historici onjuist 'vertaald' met zolder. De taalkundige gelijkstelling, die zonder met de ogen te knipperen werd geponeerd, is ronduit lachwekkend. Op p.41 vermeldt Post dat de Saksische leider Widukind aan het Frankische hof te Attigny het doopsel ontving. Blijkbaar is Post vergeten even op te zoek waar Attigny ligt. Dit Attigny ligt in het Franse departement Ardennes (is dus niet het Attigny in de Vogezen. Doublures van plaatsnamen komen dus overal voor, ook in Frankrijk). Waarom helemaal naar Attigny reizen op 350 km.van Utrecht, om gedoopt te worden? Kon dat niet in Utrecht of in Nijmegen (?) of desnoods in Echternach? Deze dooplocatie geeft precies aan waar de strijd tussen de Franken en Saksen plaatsvond: in Noord-Frankrijk. Het is dezelfde absurditeit om Redbad in Medemblik te laten dopen door St.Wulfram, bisschop van Sens in Frankrijk. Ook deze geschiedenis dient in Frankrijk geplaatst te worden, waar Medemolaca Meldick is. "Mede" betekent weide. “Molaca” betekent “molenwater”. De wateren heetten later: Haute Meldick, Basse Meldick en Petite Meldick. Wat Post wel goed ziet is zijn opmerking: "De wapenen hebben de weg voor de missionarissen gebaand" (p.44). Het is inderdaad dat het Christelijk geloof, vooral onder Karel de Grote, met het zwaard verkondigd werd. De keuze was simpel: de doop of de dood. Scheelt slechts één letter die omgekeerd moet worden. Het zwaard en kruis zijn vergelijkbaar: zie afbeeldingen hieronder. Zwaard en kruis hebben dezelfde verhoudingen. Een omgekeerd kruis wordt een zwaard. Beter zou geweest zijn om van een omgekeerd zwaard een kruis te maken. ![]() ![]() |
Onbegrijpelijk. Het is volkomen onbegrijpelijk dat prof.dr.R.R.Post zo minachtend tekeer ging tegen Albert Delahaye. Hij moet toch als geen ander geweten hebben dat Albert Delahaye volkomen gelijk had met zijn visie. Onbegrijpelijk? Het is slechts te verklaren vanwege de vermeende 'reputatieschade'. Wat Delahaye ten aanzien van Willibrord en andere predikers ontdekte, had Post als kerkhistoricus moeten ontdekken. Dat heeft hij ook geweten als je zijn boek leest, maar hij bleef ziende blind vasthouden aan de tradities. Durfde hij zijn 'collega's' niet tegen te spreken, bang om te horen te krijgen 'dat hij als kerkhistoricus geen verstand van wereldse geschiedenis had'? ![]() Ik kan critici van de opvattingen van Delahaye slechts aanraden dit boek van Post eens wat zorgvuldiger te lezen. Post spreekt op meerdere cruciale punten van de mythe zijn twijfel uit, wat onder historici tot de conclusie had moeten leiden die overeenkomt met de visie van Delahaye. Het is dan ook onbegrijpelijk de visie van Delahaye af te wijzen, zonder dit boek van Post gelezen te hebben. Zouden de kritici van Delahaye dit boek wel gelezen hebben, of liever, bestudeerd hebben, dan was hun kritiek op slag verstomd. Het belangrijkste en feitelijk de hele kern van de Willibrord-mythe in Nederland beschrijft Post op p.23: "plaatselijke overleveringen kunnen wel eens op waarheid berusten, maar ik durf er toch niet onvoorwaardelijk geloof aan te hechten, omdat dergelijke tradities ook later kunnen zijn ontstaan, bijvoorbeeld door de abdij Echternach". Wat was Post hier dicht bij het oplossen van het hele probleem. Als hij nu eens doorgedacht had en de bronnen had onderzocht, zou hij tot precies dezelfde conclusies zijn gekomen als Albert Delahaye. Het was de (noodlijdende) abdij van Echternach die, op zoek naar bezittingen, het Willibrord-verhaal in Nederland heeft geplaatst, wat dus 4 eeuwen na Willibrord gebeurde! In Nederland was dit Willibrord-verhaal helaas een mythe. Willibrord is nooit in Nederland geweest. Daarvoor bestaat geen enkel bewijs dan enkel wat aangenomen opvattingen, die later uitgespind zijn door niet terzake deskundige fabelschrijvers, immers historici kunnen we hen niet noemen. Een cuciaal standpunt! Op p.25 lezen we een interessante, maar cruciale uiteenzetting van Post. Hij schrijft: "Wij kunnen het best aldus opvatten, dat Frisia Citerior het sinds lang Frankische Friesland, bij Willibrords dood als een christelijk land kon gelden. Maar ten noorden van dit Frisia Citerior lag nog een ander Friesland (omvattend de tegenwoordige provincie van die naam), dat eerst in 734 onder de heerschappij van de Frankische hofmeier was gekomen. Hier zal vóór 739 weinig gepredikt zijn" Post maakt hier dus verschil tussen Frisia Citerior en een ander Friesland, de huidige provincie met de naam. Het Frisia Citerior was al langer onder Frankisch beheer en juist dáár had Willibrord gepredikt en gold het als christelijk. Wat was Post hier dicht bij de oplossing van het probleem omtrent Friesland en Willibrord. En als hij dan ook stelt dat Willibrord geen bisschop van Utrecht was en geen voet in Brabant heeft gezet (zie linker kolom), is de hele mythe opgelost.. Post en andere historici hebben de betekenis van Frisia Citerior gemist. Het is een term die niet gebruikt is door de Romeinse schrijvers, maar door Beda Venerabilis (de Eerbiedwaardige), een monnik die verbleef en schreef in Engeland. Met deze term bedoelde Beda "aan de overkant van de zee, het dichtst bij ons!" Dat was ook zeer juist gesteld, aangezien Frisia aan het kanaal lag, precies dáár waar men de overkant kan zien. En dat is maar op één plaats in Europa mogelijk en wel in Frans-Vlaanderen. En precies dáár stak Willibrod over naar het vasteland en kwam aan in Gravelines, waar de parochiekerk St.Willibrord als patroon heeft. Het Franse woord Citérieur heeft nog precies dezelfde betekenis: "Terme de Géographie. Qui est en deçà, de notre côté, plus près de nous". Frisia Citerior was derhalve geen tegenstelling van Frisia Superior, zoals D.P.Blok eens beweerde. De term Frisia Superior komt ook in geen enkele klassieke bron voor. Zou er een tegenstelling voor gevonden moeten worden, dan was de term Frisia Inferior van toepassing geweest. Op p.34 schrijft Post nog eens over Friesland: De heerschappij der Franken strekte zich uit tot aan de Lauwers (sinds 734), waardoor de tegenwoordige provincie Friesland ook voor de geloofspredikers toegankelijk was. Of er gewerkt is vóór de komst van Bonifacius is niet bekend. Hiermee geeft Post duidelijk aan dat Willibrord of een andere prediker vóór 734 niet in de tegenwoordige provincie Friesland gemissioneerd heeft. Friesland was immers niet toegankelijk. Het is onbedoeld een hele juiste opmerking, immers de prediking van Willibrord en anderen onder de Friezen (beter is te spreken van Fresones) vond niet plaats in Nederlands Friesland, maar in het klassieke Frisia dat in Frans-Vlaanderen lag. Willibrord had bij de prediking onder de Friezen meerdere voorgangers, zoals St.Eloy, bisschop van Noyon-Doornik, dat binnen bereik van de Friezen lag. St.Eloy is ook helemaal niet naar Nederland Friesland gereisd om er Fresones te bekeren. Die woonden bij hem 'om de hoek'. Hiermee is dus klip en klaar duidelijk dat het Nederlandse Friesland niet het Frisia was waar Willibrord (en later Bonifatius) predikte. Het was Frisia in Vlaanderen! Post is niet consequent in zijn opvattingen. In de inleiding van zijn boek schrijft Post immers: nieuw ontdekte of gepubliceerde documenten hebben de voorstelling van menige gebeurtenis, de beschrijving van vele toestanden en de waardering van talrijke personen nogal gewijzigd. Bovendien is ook de opvatting van de historici niet dezelfde gebleven. Post erkent dus dat nieuw onderzoek nieuwe opvattingen opleveren. En dat is precies wat Delahaye deed: nieuwe documenten hebben nieuwe opvattingen opgeleverd. Was de felheid van Post ten aanzien van Delahaye daarmee te verklaren? Neen, naar later bleek kwam zijn deskundigheid op het spel te staan. Immers Post had als Kerkhistoricus moeten ontdekken wat Delahaye omtrent Willibrord en andere predikers ontdekte. Maar wat doet dan een niet-reflecterende 'historicus'? De nieuwe opvattingen van die ander ontkennen en vooral belachelijk maken, zelfs met schijnargumenten en leugens. En dat is precies wat Post deed en van welke negatie ook andere historici last van hebben. Het toegeven van fouten is niet het sterkste punt onder historici, zelfs niet van een Katholieke monseigneur. Dat hij zo minachtend en een priester onwaardig tegen Delahaye tekeer ging, werd hem nadien ook door anderen kwalijk genomen. Maar ook zijn deskundigheid als Universitair historicus over de Nijmeegse geschiedenis is met zijn reputatie ten onder gegaan. In Het Bronnenboek van Nijmegen komt zijn naam niet meer voor!
Dit boek van Post geeft veel informatie over de kerk, het ontstaan van het Christendom in Nederland en de ontwikkeling ervan. Ondanks de veelheid aan informatie ontkomt ook Post niet aan enkele onjuiste uitgangspunten die de informatie negatief 'verkleuren'. Immers als je blijft vasthouden aan de nooit bewezen opvatting dat Willibrord in Utrecht zetelde, wat hij dus zelf tegensprak in de Volkskrant van 17 dec.1959, is alles dat daarvan is afgeleid helaas net zo onjuist. We bespreken de belangrijkste puntenuit dit boek hieronder. Wat schrijft dr.Post zoal in dit boek? Als kerkhistoricus schrijft hij ook over wereldse geschiedenis, maar hanteert daarbij zelfs in zijn tijd toch al achterhaalde opvattingen. In zijn boek over de 'Kerkgeschiedenis' (2 delen) schrijft Post in de inleiding dat hij hoopt, dat "de historici zullen blijven werken en de behoefte aan aanvulling en verbetering voor zijn boek spoedig opkomen". En als er dan enkele aanvullingen en meerdere verbeteringen van Albert Delahaye komen, wordt dat niet aanvaard, maar op een werkelijk onwaardige wijze voor een katholiek priester, van tafel geveegd zonder op de argumenten in te gaan. We mogen er toch vanuit gaan dat Post zijn eigen boek wel gelezen zal hebben, maar heeft hij ook de consequenties begrepen van wat hij schreef? Als je leest wat prof.Post zelf schrijft, is zijn kritiek op Albert Delahaye geheel ten onrechte. Op zeer cruciale punten is hij het volkomen eens met Delahaye. Regelmatig gebruikt Post bewoordingen als: Al kunnen wij niet aantonen dat... (p.12), of Men neemt echter aan...(p.15) en Hoe zouden wij in staat zijn om... (p.17) of de zin "De historische gegevens over alle drie zijn zeer gering. Misschien zijn zij lro-Schotten geweest en van wat later tijd" (p.27). Zie voor meer voorbeelden de kolom hiernaast. De hier bedoelde 3 Iro-Schotten zijn Plechelmus, Wiro en Odger. Zij komen inderdaad pas later in de geschiedenis van Nederland terecht en wel door de deplachements historiques waarbij historische gegevens uit Frankrijk in Nederland geplaatst werden. Er blijkt dus geen enkel feitelijk bewijs om deze 3 predikers in Nederland te plaatsen. Door een opeenstapeling van fouten, waarop weer andere volgden, kwam Plechelmus in Oldenzaal terecht, een der merkwaardigste gevolgen van de legenden rond St.-Odilienberg. Lees meer over Plechelmus, die in Aldensele predikte, dat Audezeele in Frans-Vlaanderen is.
Een cruciale oplossing van de hele problematiek rondom Willibrord en andere predikers en Echternach, beschrijft Post op p.28. Dit heeft Post niet verder onderzocht op waarheid en mythe, wat Delahaye dus wel deed. Lees alles over de werkwijze van Echternach die de hele Willibrord-mythe in Nederland heeft gelanceerd.
Post blijft vasthouden aan de volgende achterhaalde mythen: de grote volksverhuizing, het kerkje van Dagobert in Utrecht, Willibrord als bisschop (maar niet van Utrecht zoals Post zelf stelde) en de moord op Bonifatius in Dokkum. Al deze uitgangspunten zijn door Albert Delahaye (of anderen) weerlegd.
Het is een aanrader voor iedereen die moeite heeft met de visie van Delahaye, dit boek van Post eens te lezen. Post spreekt meerdere keren de traditionele opvattingen tegen en schrijft (alleen al in hoofdstuk 1 tussen p.1 en p.46) bewoordingen als 'waarschijnlijk' (45x) en 'misschien' (36x). Daaruit spreekt toch slechts onzekerheid en dan bekeer je toch vanzelf tot de Ware Kijk Op de geschiedenis van Delahaye? Daarnaast vindt Post een bepaalde ontwikkeling 'opvallend' (8x) en noemt vaak 'dat we het niet weten' (zeker 12 keer in hoofdstuk 1), maar ook woorden als 'in hoeverre valt moeilijk te zeggen'. Ondanks dat blijft Post aan de traditionele geschiedenis vasthouden alleen zwakt hij die toch regelmatig behoorlijk af. De medewerkers van St.Willibord. Het is traditioneel bekend dat St.Willibrord naar het vaste land overstak in gezelschap van 11 gezellen. Het getal 12 (met Willibrord erbij) wijst uiteraard op de 12 aposten die het geloof gingen verspreiden. Het is al een aanwijzing op de legendevorming. Post schrijft over die medewerkers het volgende (p.25-27; let speciaal op de -door mij- onderstreepte woorden): Het hoofdstuk over de medewerkers van Willibrord zou helaas niet anders kunnen worden dan een kritische verhandeling over de bronnen en een bespreking van allerlei hypotheses. Post geeft hier al het probleem aan: 'hypotheses' vanwege het ontbreken van bronnen, maar met legenden opgevuld tot een aannemelijk verhaal. Van de gezellen van Willibrord is eigenlijk alleen Suidbertus met zekerheid bekend, hoewel Post daar in noot 1 wel bij vermeld: Een onecht leven gefabriceerd in de vijftiende eeuw en wel waarschijnlijk door Dirk Frankensz. Hij werd in 693 door de overige broeders tot bisschop gekozen. Allerlei hypotheses zijn opgesteld om te verklaren waarom Willibrord niet was gekozen. Dat Suidbertus in Nederland niet aan het werk is gegaan, is duidelijk het werk van Pippijn, die geen toestemming had gegeven en blijkbaar meer vertrouwen stelde in Willibrord. Hij zond Suidbertus naar de niet aan hem onderworpen Bructeren en liet Willibrord tot bisschop wijden. Suidbertus missioneerde daar een tijdlang, maar trok zich weer terug in het door hem gestichte klooster Kaiserswerth, waar hij in 713 stierf. Suidbertus missioneerde onder de Bructeren, die echter niet in Duitsland woonden, wat de traditie ervan maakte, maar in Vlaanderen en wel rond Broxeele. Let speciaal op dit detail. Als het gebied van de Bructeren niet onder Frankische gezag viel, reikte het gebied van de Franken niet over de taalgrens, of die Bructeren nu in Duitsland (traditie) of in Frankrijk (visie Delahaye) verbleven. Dan geven alle historische atlassen een onjuist beeld! Suitbert had reeds onder de Frisones gewerkt voordat hij tegelijk overstak met Willibrord en de zijnen, die hem twee jaar later terugzonden om bisschop gewijd te worden]: De broeders die in Fresia (Vlaanderen) in de prediking werkten, kozen uit hun midden Suitbert om tot bisschop gewijd te worden. Hij werd naar Engeland gezonden en daar door Wilfried gewijd... uit Engeland teruggekeerd, begaf hij zich kort daarna naar het volk van de Boructuarii, wat de inwoners van Broxeele waren. Het kon natuurlijk niet uitblijven dat de gegevens over Suitbert, en vooral zijn verblijf op een eiland bij de Renus, naar Duitsland werden getrokken. Dit had tot gevolg dat het eiland werd gesitueerd te Kaiserswerth (bij Dortmund), wat overigens pas in de 12e eeuw is gebeurd, die beruchte 12e eeuw, die men terecht de “Eeuw van de groot-Duitse doorbraak” mag noemen. In de oorspronkelijke bron (Beda, Historia gentis Anglorum, V, 10-12) is nergens sprake van Kaiserwerth. Dat is een legende uit de 12de eeuw. Post vervolgd het verhaal met: Een ander, die misschien tot de eerste, in ieder geval tot zijn Angelsakslsche gezellen heeft behoord, was Virgilius Laurentius. Hij is de man, die voor Wlllibrord enkele oorkonden opgesteld heeft en zich daarin nu eens Virgilius, dan weer Laurentius, dan weer Virgilius Laurentius noemde. Dat hij een Angelsaks was blijkt niet uit de formulering der oorkonden, die zich aan de Frankische methode houdt, maar aan het door hem gebruikte schrift van een door hem eigenhandig geschreven en in Echternach overgeleverd manuscript, het Martyrologium hieronynianum, dat te Parijs bewaard wordt. Van zijn werkzaamheid als missionaris weten wij overigens niets. Twee priesters, de zwarte en de blonde Ewald, hebben in de a!lereerste tijd kort onder Willibrord gewerkt. Zij schijnen echter toch niet tot de eerste twaalf behoord te hebben. Zij volgden later Suidbert van Saksen en werden in 693 vermoord. Willibrord beschouwde hen als martelaren en in het Calendarium van Echternach is de datum van hun sterven op 4 oktober, 'geboortedag van de martelaren Ewald en Ewald' aangetekend. In het Calendarium zelf in het Martyrologium is geen aanwijzing te vinden dat het ooit in Utrecht of Echternach is geweest. Het is altijd in de omgeving van St.-Omaars gebleven totdat het, vermoedelijk met de inbeslagneming van de archieven der Bertijns-abdij van St.-Omaars tijdens de Franse revolutie, naar Parijs werd overgebracht, waar echter zijn precieze herkomst evenmin bekend is. (Bron: Wilson, The Calendar of St.Willibrord, passim). Van Adalbert en Werenfried, die verder nog onder de gezellen van Willibrord worden genoemd, zijn wel vitae geschreven, maar zó laat en zó arm, dat wij er weinig houvast aan hebben. Adalbert zou bij Egmond gewerkt hebben en later zouden zijn relieken, door een droomgezicht van een gewijde vrouw (zuster, sanctimonialis) ontdekt, aanleiding gegeven hebben tot de bouw van een houten kerk onder Dirk I van Holland en tenslotte tot de stichting van de beroemde benedictijnerabdij daar ter plaatse. Hij genoot daar de hele middeleeuwen door bijzondere verering. Lees meer over de mythe van Adelbertus en over de mythe van de abdij van Egmond. Werenfried zou behalve in Wervershoof vooral in EIst en Westervoort gepredikt hebben. Hij stierf in deze laatste plaats, maar een niet door mensenhanden bestuurde ossewagen bracht zijn stoffelijk overschot naar EIst, waar Werenfried verder vereerd werd en tot patroon van de kerk verheven. Op de legende met de ossenwagen kwam men doordat in de kerk van Elst tussen de Romeinse resten o.a. beenderen van een os gevonden werden. Zo simpel zitten legenden soms in elkaar. Het Leven van Werenfried is alleen bekend uit een 14e eeuws verhaal, dat in Utrecht geschreven is. Toch bevat het enige elementen die naar de authentieke streek verwijzen. Opmerkelijk is dat de tekst in het meervoud spreekt over de rivieren van de Renus (=Schelde). Voorts noemt het de Batua “zeer bevolkt”, wat al per definitie de Betuwe uitsluit, alwaar uit deze periode geen archeologische bewoning van betekenis gevonden is. Westervoert heeft in de oorspronkelijke tekst ongetwijfeld gedoeld op Westbecourt, thans Acquin-Westbecourt op 9 km zuid van Tournehem. Op 6 km zuid-oost hiervan lag Elste, nu Elnes, dat hier dus als begraafplaats eerder in aanmerking komt dan het door de Vita-schrijver gesuggereerde 90 km zuidelijker gelegen Helisthe van Karel Martel. Het is wel duidelijk dat Werenfried geen enkele relatie met Elst heeft gehad, wel met Heliste-Marithaime dat Oust-Marest in Frans-Vlaanderen was. Lees ook meer over Elst. Als medewerkers worden ook nog opgegeven Plechelmus en Wiro, die beide bisschoppen zouden zijn geweest. De eerste heeft in het oosten van het land gewerkt. Zijn hoofd wordt in Oldenzaal bewaard. Wiro stichtte met Sint-Plechelmus en de diaken Otger de kerk op Sint-Odiliënberg. Alcuin houdt hen voor afkomstig uit Northumberland. De historische gegevens over alle drie zijn zeer gering. Misschien zijn zij lro-Schotten geweest en van wat later tijd. Volgens Beda stelde WiIlibrord meer dan één bisschop aan in zijn missiegebied. Het is zeer opvallend dat Plechelmus in Oldenzaal terrecht kwam door een 16de eeuws handschrift uit Roermond waarin St.Odiliënberg -totaal misplaatst- toegepast werd op Oldenzaal. Oldenzaal heeft geen enkele (kerkelijke) relatie gehad met St.Odiliënberg. Lees meer over de mythe van Plechelmus en Oldenzaal en over Sint-Odiliënberg. Het is wel duidelijk dat Post in dit verhaal over de medewerkers van Willibrord, zelf al duidelijk aangeeft dat over hen weinig betrouwbare bronnen, maar des te meer wonderlijke legenden bestaan. Als Post nu eens wat minder radikaal de visie van Delahaye zou hebben afgewezen, was hij misschien tot dezelfde conclusies als Delahaye gekomen. Het hele verhaal, inclusief Willibrord, hoort thuis in Frans-Vlaanderen. Onbegrijpelijk dat tegenwoordige historici dit nog steeds niet doorzien. Blijkbaar baseren zij hun opvatting nog steeds op wat in de 12de tot 16de eeuw beweerd werd en niet op de oudste klassieke bronnen (die allemaal uit Frankrijk (sic!) komen). Over de Romeinse tijd schrijft Post het volgende: Over de opmars van Hunnen en Germanen (de grote volksverhuizing?) schrijft Post: Hier begint dus de feitelijke discussie, waarbij Post de traditonele opvattingen 'strak' volgt. Post vermeldt terecht het gebied tussen Doornik en de Loire als woonplaats van de Franken. Echter, zoals door historici momenteel wordt gevolgd, trokken de Romeinen zich rond 260 na Chr. terug uit Nederland vanwege de transgressies. In 358 en in 402 waren er geen Romeinen meer in Nederland. Waar lag dan Toxandrië? Waar lag dan het oude Frisia? Het gaat hier dus om historische geografie en daar heeft Post geen weet van gehad. Over de tijd van het eerste Christendom in Nederland en de predikers zoals Willibordus, schrijft Post in zijn boek onder meer het volgende: Servatius lijkt althans vóór alles legendarisch te zijn geweest, bekend als de tiende bisschop van Tongeren en de eerste van Maastricht. In dit verband kan ook gewezen worden op de kritische studie 'De bisschoppen van Maastricht' (1985), waarin het legendarische karakter van Servatius benadrukt wordt. Dit temeer omdat van de Tongerse bisschoppen niets bekend is: contemporaine vermeldingen ontbreken volkomen. Uit studies blijkt die hele geschiedenis van St.Servatius van Tongeren/Maastricht op verhalen uit de 6e/7e eeuw gebaseerd te zijn. Blijkbaar was Post niet deskundig genoeg om dat zelf ontdekt te hebben of verder eens uit te zoeken. Post hield dus vast aan een niet te bewijzen legende, ook al schrijft hij in termen als 'dat weten we niet', 'een gesloten boek', niet al te betrouwbaar' en 'kan niet waar zijn'. Hij heeft dit verder niet onderzocht en dan verwijt hij Delahaye van alles, die het wel onderzocht heeft. Wat was Post hier dicht bij het oplossen van het hele probleem. Als hij nu eens doorgedacht had en de bronnen had onderzocht, kwam hij tot precies dezelfde conclusie als Albert Delahaye. Het was de noodlijdende abdij van Echternach die de hele Willibrord-mythe in Nederland heeft geplaatst op zoek naar bezittingen, wat dus 4 eeuwen na Willibrord gebeurde! Echternach heeft overigens zelf verklaard (en houdt dat nog steeds staande) dat Willibrord in Gravelines aan land kwam. En precies in Gravelines was het klassieke Frisia waar Willibrord missioneerde en waar een Willibrordkerk staat en men een reliek van de heilige bezit. Het complete corpus van St.Willibrord werd gevonden in die buurt en wel in Abbeville, de bisdomsstad van St.Wulfram, die de Friese koning Radboud zou dopen in Medemolaca (dat was niet Medemblik, maar Meldick bij St.Omaars). In Frans-Vlaandern komen al deze gegevens bij elkaar! Het corpus van Willibrord dat men in Echternach heeft is aantoonbaar vals. Als je dit als geleerde professor in de kerkgeschiedenis allemaal schrijft, geef je Delahaye toch gewoon gelijk, die met dezelfde twijfel begon en dat ging uitzoeken de bronnen erbij pakte. Hier blijkt ook dat aan de deskundigheid van Post toch ernstig getwijfeld mag worden. Weet hij niet dat de kerken in Brabant niet door Echternach gesticht zijn, maar enkele, zoals Klein-Zundert en Alphen, door de abdij van Tongerlo? Echternach heeft overigens in Brabant nooit kerken gesticht, slechts 4 bestaande kerken geclaimd waar St.Willibrord het oude rechten gehad zou hebben. Die rechten vielen dan Utrecht toe en niet Echternach, maar dit terzijde. In Holland werden alle claims van Echternach door de graaf afgewezen. Er bleek geen enkele grond te bestaan voor deze claims. De graaf bleek beter op de hoogte van de waarheid van de geschiedenis, dan de latere historici, die aan die 4 kerken er nog een 14 tal toevoegden die Echternach echter nooit geclaimd heeft. Lees meer over de kerken in Holland en over de abdij van Echternach. Post geeft in zijn boek Albert Delahaye gewoon gelijk, zoals dat de aanwezigheid van Willibrord in Utrecht een mythe is (zie kader). Maar over die mythe schrjft hij dan verder alsof er niets aan de hand is. Vergelijk ook wat Post in 1955 en 1958 schrijft (zie linker kolom) en wat hij in zijn boek uit 1957 schrijft. Blijkbaar mist Post voldoende geloof (sic!) in zijn eigen geschrijf. Hoe deskundige is Post dan feitelijk? Ziet U hier de cirkelredenering? Er was een omvangrijke bevolking, want er waren veel kerken of moeten er zijn geweest, die in schriftelijke bronnen worden genoemd en waarvan het latere dorp dezelfde naam kreeg. Het zijn allemaal opvattingen waarvan Post meent dat het redelijk is dit allemaal aan te nemen. Post gaat verder niet in op de archeologie, maar verklaart het verdwijnen van die houten kerkjes met de plunderingen van de Noormannen. Hebben de Noormannen dan ook de palen (fundamenten) uitgegraven om in brand te steken?De grote misvatting van Post en de traditionele historici is de toepassing van plaatsnamen uit de klassieke bronnen op Nederlandse plaatsen. Echter in de 8ste eeuw, de tijd van Willibrord, bestonden veel van deze plaatsen blijkbaar slechts op papier, want de archeologie zwijgt hier als het graf (sic?). Lees meer over de kerken in Holland en de kerken in Brabant. Opvallend blijft dat latere historici,zoals H.Jansen, niet tot een aantal van 73 kerken en kerkjes komen. Veel plaatsen die Post nog noemt zijn daarna als kerk uit de tijd van Willibrord geschrapt, zoals de twee kerken in Utrecht. Ook in opvallend dat in de hele rij Willibrorduskerken juist de oudste Willibrorduskerk in Nederland, die van Raamberg, ontbreekt. We herhalen hier de visie van Albert Delahaye nog maar eens. Op veel plaatsen in Nederland claimt men een geschiedenis die gebaseerd is op Latijnse namen uit klassieke oorkonden. De plaatsnamen hierin heeft men zonder daarbij op geografische details te letten, op Nederlandse plaatsen met een (nagenoeg) gelijke naam toegepast. Een plaatsnaam die soms pas op een dorp werd geplakt, nadat men er de geschiedenis had geplaatst. Dat die plaatsnaam een gevolg was van de Deplacements historiques en het hergebruik van plaatsnamen heeft men niet eens begrepen. Evenmin heeft men bekeken of die plaats in het jaar van de oorkonde wel bestond. Als voorbeeld mag Dokkum dienen waar in de tijd van St.Bonifatius niemand woonde en er slechts een overstroomd waddengebied was. Dokkum bestond niet eens in de 8ste eeuw, wat met het opgravingsverslag uit 1960/1961 duidelijk is aangetoond. De naam van Dokkum kwam niet uit een vita over Bonifatius, maar een plaatsnaam die ontstond uit de geografische gegevens. De oudste naman van Dokkum waren Tockingen en Doccuga en niet Dockinchirica. Lees meer over Dokkum. |
Lees meer over achtergronden om een goed begip te krijgen van waar de historici in de fout gingen. | ||||
![]() "Stabilitas loci" ![]() wetenschap is twijfel ![]() ongelooflijk ![]() Heiligenlevens ![]() Kletspraat |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |