Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
![]()
Wat vermelden onze 'deskundige' etymologen en toponymisten? D.P.Blok vermeldt als eerste jaartal over Renen (zonder -h-!) het jaar 855: Renen (Utrecht) kopie eind 9e of begin 10e eeuw: in pago que dicitur Flethetti ... in uilla Hreni mansum. Deze villa Hreni zou dus in de pagus Flethitti liggen. Felthitti wordt traditioneel rondom Amersfoort gedacht. Rhene ligt op ruim 40 km van Amersfoort, maar aan de zuidelijke kant van de Utrechtse Heuvelrug, waar Amersfoort ten noorden ervan ligt. Het volgende jaartal dat Blok noemt is 944, kopie 2de helft 11de eeuw. Het gaat dan allang niet meer over Franken. M.Gysseling kent Rhenen ook niet, wel Renen. Hij noemt dezelfde jaartallen als Blok, met detailverschillen. Bij het jaar 855 vermeldt hij: kopie begin 10de eeuw (dus geen eind 9de eeuw). Als verklaring van de naam geeft Gysseling: Germaans hrainja- bij hraini- "rein" met beïnvloeding door de naam Rijn waaraan Renen ligt. Cf. Rheinen. (Cf=zie bij). Bij RHEINEN lezen we [Hennen : Arn] Hrenis 10 D W IX a 1 a 32 vo -Rene (1079-89) Kd SGg : 1212, KSGg 9. Germ. hraimja zu hraini - "rein". Cf Renen. Kd = Köln Diözesarchiv, SGg = Köln St.George: RHEINEN=Hennen, Rene 1212. Ofwel: Op grond van deze vage en ondoorzichtige beschrijvingen worden de 'bewijzen' geformuleerd voor de geschiedenis, in dit geval de geschiedenis van Rhenen. Opvallend is dat Gysseling de Pagus Renensis aan de Schelde plaatst, wat helemaal juist is! Immers o.a. de plaatsen Doornik en Valenciennes lagen in deze pagus. De naam Pagus Renensis komt voor in de oorkonden van de abdij Aeftemacum (Eperlecques) uit de 8e eeuw. De Geograaf van Ravenna (7e eeuw) heeft het over Francia Rinensis en bedoelt dezelfde streek. Het was geen pagus in bestuurlijke zin doch een landstreek, die deel uitmaakte van de pagus Bononiensis, de gouw van Boulogne-sur-Mer. Gysseling en Blok plaatsen deze pagus rondom Antwerpen. Maar of Antwerpen al bestond in de 9de eeuw is een vraagteken. Het in de teksten genoemde 'Anwerpo' was beslist niet Antwerpen dat in 692 of 726 nog niet bestond, maar de 'aanwerp', het nieuw opgeworpen land bij Calais en Marck dat ontstond na de transgressies, en waar St.Eloy en St.Amadus een halve eeuw eerder onder de Friezen missioneerden. De Riengouw, een veel latere naam, situeert Blok en Gysseling in de omgeving van Antwerpen (met een héél groot vraagteken of Antwerpen in 692 en 726 al bestond), was iets geheel anders dan de Pagus Renensis. |
Rhenen is vooral bekend om de legende rondom Cunera en de vondst van een groot grafveld dat in december 1950 ontdekt werd en in 1951 ontgraven. Het grafveld zou alles te maken hebben met de Merovingen en Franken, waarvan de aanwezigheid in Nederland verondersteld werd. Opvallend is nog steeds dat de vraag blijft waar de Franken van Rhenen en de Utrechtse Heuvelrug hebben gewoond. Hun nederzettingen zijn tot op heden nog steeds niet gevonden. (Bron: Archeologie Magazine nr.3, 2024).
De visie van Albert Delahaye.
![]() Gevonden relicten uit de periode na de Romeinse tijd worden te pas en onpas Frankisch genoemd, omdat men de opvatting hanteert dat de Franken na de Romeinen in Nederland kwamen wonen. Elke kaart in de historische atlassen beelden dat zo af. Zie de algemeen bekende kaart hiernaast. De Friezen, Franken en Saksen hielden blijkbaar in de 5de eeuw al de huidige provincie-grenzen aan, wat uiteraard erg opmerkelijk is. Het geeft precies aan wanneer dit soort kaartjes tot stand kwam. Maar is de opvatting over de plaats van de Franken wel juist? Of is dat een aangenomen opvatting ofwel een cirkelredenering? Zijn er schriftelijke bewijzen te vinden voor deze opvatting? Het uitgangspunt van deze opvatting is de aanwezigheid van de palts van Karel de Grote in Nijmegen. Maar die palts is in Nijmegen archeologisch nooit gevonden. Tekstuele bewijzen ontbreken eveneens, wat met het Bronnenboek van Nijmegen wel aangetoond is. Leest men daarnaast wat Annemarieke Willemsen schrijft in 'Gouden Middeleeuwen', dan is wel duidelijk dat die traditionele indeling van Friezen, Franken en Saksen volledig achterhaald is. Willemsen schrijft het volgende: "Archeologisch zijn de Franken en Saksen in Nederland niet te duiden. De traditionele etnische indeling in Friezen, Franken en Saksen in Nederland is archeologisch niet te bewijzen" (p.12 en 138). En als dat archeologisch niet te bewijzen is, vervalt deze indeling. Daar blijkt dus geen enkel archeologisch bewijs voor te zijn! Dat is ook met 16de of 17de eeuwse aannamen niet te bewijzen. Lees meer over de Friezen, Franken en Saksen. Enkele teksten over de Franken die niets aan onduidelijkheid overlaten! In de 'Boekuitgave' van de AWN 'Rijkdommen van ver' (2023) wordt bij de sieraden, gevonden in Nederland de nadruk gelegd -wat de titel al aangeeft- dat deze sieraden, munten, zwaarden, van ver kwamen en wel uit alle windstreken tot in Azië. Het betreft dus allemaal importstukken. Deze import betekent dat er een verschil bestaat in datum van productie, van handel en gebruik en de datum dat een sieraad in een graf belandt. Een vierde eeuws sieraad kan dus in een zesde eeuws graf terecht komen. Daarmee is dus niet bewezen dat het graf uit de vierde eeuw stamt, ook niet dat het graf zesde eeuws is, ook al wordt het sieraad op de zesde eeuw gedateerd. Om het nog ingewikkelder te maken: wordt het graf in de zesde eeuw gedateerd op grond van gevonden resthout (bijv. van een grafkist), dan is dat hout wellicht (dendrologisch) in de zesde eeuw te dateren, maar dat kan ook pas in de zevende of achtste eeuw gebruikt zijn voor die grafkist. Uit welke periode is dat graf dan? Over de mannengraven in Rhenen is nadien ook heel wat geschreven, zoals door Alexander van de Bunt in Jaarboek Oud-Utrecht 2015. Ook op Wikipedia en de eigen website van de Historische Vereniging Oudheidkamer Rhenen en omstreken lees je hierover slechts de traditionele geschiedenis zoals Jaap Ypey die ook al schreef in 1973. Ook Van de Bunt vermeldt niets nieuws en schrijft slechts na wat Ypey en Van Tent ooit geschreven hebben. Uit dit artikel blijkt dat Van de Bunt ook uitgaat van enkele onbewezen aannamen, zoals de aanwezigheid van St.Willibrord in Utrecht, de geschiedenis van Cunera en het verhaal van de Friese Koning Radboud, maar ook het Lisiduna uit de oorkonde uit het jaar 777. Van de Bunt geeft dan wel aan dat het verhaal van Cunera pas (veel) later is vastgelegd en voorzien werd van historische toevoegingen, maar een historische kern van de Cunera legende is niet helemaal uitgesloten. Of die legende iets te maken had met het grafveld in Rhenen, is een nieuwe aanname, die wel weer de boeken in zal gaan als een zekerheid. Toch merkt hij op dat 'tegenwoordig wordt genuanceerder gedacht over het verbinden van een elitaire adel met een grafritueel'. Van dat genuanceerde denken in zijn artikel is niet altijd sprake. Toch spreekt hij twijfel uit ten aanzien van de opgravingen in Leusden, maar vooral in Wijk bij Duurstede. Over 'verploegde' en 'nog niet gepubliceerde' vondsten en met 'waarschijnlijk', valt ook niet veel zekerheid te verschaffen. Wat Van de Bunt over de Lex Ribuaria schrijft is zeker interessant, maar hanteert daarbij de onjuiste opvattingen dat het om een 'Nederlandse' wet zou gaan. Zo meent Van de Bunt ook dat het verdwijnen van grafgiften te maken zou hebben gehad met de intrede van het Christelijk geloof. Een 'leeg' graf, dus zonder grafgiften, betekent nog niet dat het een Christelijk graf is. De verwijzing naar Frauke Stein die haar interpretatie en de veronderstelde relatie tussen rijkdom en grondbezit op geschreven bronnen baseerde, wat nadien fel bestreden werd door Heiko Steuer en Martin Last, toont de traditionele naschrijverij wel aan. Als men van die traditionele geschiedenis afwijkt, wordt dat niet geaccepteerd. Uit de noten en de literatuurlijst blijkt wel dat van de 'nieuwe generatie historici' (Van de Bunt is van 1988) geen verandering te verwachten is. Hij stelt in zijn artikel wel enkele zinnige vragen, maar zoals hij zelf aangeeft 'zijn het geen vragen waar een eenduidig antwoord op te geven is'. Ga dat dan eens uitzoeken, zou ik adviseren, voordat je conclusies trekt. Van de Bunt hanteert ook de periode tussen 375 en 750 n.Chr. zonder dit verder onderzocht te hebben, terwijl juist die datering aan twijfel onderhevig is. Zie hierboven. De conclusies van Van de Bunt zijn dan ook wat voorbarig. Een periode van transformatie en een florerende handel toon je niet aan met enkel grafvondsten of een Franse wetboek (Lex Ribuaria), ook al merkt hij op dat er een materiële verarming is waar te nemen in de archeologische vondsten in de Karolingische tijd. Dat zou toch eens nader uitgezocht moeten worden. Het blijft dus maar weer bij de oude opvattingen, soms verpakt in 'een nieuw jasje', maar niet voorzien van overtuigend onderzoek. Voortschrijdend inzicht zal dit moeten leren, zoals Van de Bunt zelf ook schrijft. Het wel wetenswaardig dat Van der Bunt opmerkt dat het bezit van een paard een belangrijk statussymbool was. Zou St.Willibrord die een eenvoudige Benedictijn was en aan de voorschriften ervan gehouden was, dan een paard gehad hebben, zoals hij te vaak wordt afgebeeld? Lees meer over Rhenen en het grafveld in Archeologie Magazine nr. 3 uit 2024. Wat weten we verder uit de geschiedenis van Rhenen? ![]() Een van de bekendste bronnen over Rhenen in deze tijd is de legende van Cunera. Het verhaal spreekt van een prinses uit York, Cunera (circa 340 AD overleden), één van de tienduizend maagden die met Ursula van Keulen op pelgrimstocht gingen naar Rome. Tijdens hun reis werden de maagden overvallen door de Hunnen, maar Cunera werd gered door de Friese koning Radboud, die haar meenam naar zijn kasteel in Rhenen. Cunera maakte zich snel geliefd in Rhenen door haar zachtmoedige karakter tegenover iedereen in en om het kasteel, zelfs de armen. Dit wekte de jaloezie van Aldegonde, de vrouw van Radboud. Toen Radboud een keer op jacht was, werd Cunera met haar eigen halsdoek gewurgd door Aldegonde. Het is niet meer dan een vrome middeleeuwse legende, onderdeel van de legende rondom de Heilige Ursula en haar elfduizend maagden, ontstaan in een tijd dat de bevolking nog goedgelovig was. Het verhaal van Sinte Kunera en Ursula vinden we in een aantal middeleeuwse bronnen: Latijnse en Middel-Nederlandse handschriften en gedrukte werken. Er is één 14de eeuws handschrift bekend (uit 1382), maar dat is verloren gegaan. De overige handschriften zijn van latere datum. Het is in elk geval geen traditie die teruggaat tot de tijd vóór de 14de eeuw. In de kapel van Kaathoven onder Berlicum bestaat de Cunera verering vanaf 1535. Enkele aan Cunera toegewijde wonderen in Rhenen dateren uit de 1481 en 1499, dus pas eind 15de eeuw. De pelgrimstekens van Rhenen dateren ook pas van ná 1450-1500. (Bron: Bedevaarten in Nederland, 1997). De heilige Ursula en de elfduizend maagden. Lees meer over Cunera bij de Heiligenlevens. Velen zal de legende van Ursula bekend in de oren klinken. Ursula zou een Britse koningsdochter zijn geweest die de gelofte van maagdelijkheid had afgelegd. Om aan een huwelijk met een heidense prins te ontkomen zou ze per schip Engeland ontvlucht zijn. Volgens de ene lezing zou ze met haar schepen in gezelschap van 11.000 maagden op haar vlucht door een storm voor de Nederlandse kust zijn aangekomen. De schepen voeren de Rijn op tot voorbij Keulen dat in die tijd door de Hunnen werd belegerd. Door de Hunnen, onder aanvoering van Attila, vonden de elfduizend maagden in 337 de marteldood. Na de gruwelijke moord namen de Hunnen de vlucht en de maagden werden kort daarna binnen de stad plechtig begraven. Er is ook een latere versie van dit verhaal waarbij Ursula met de elfduizend maagden een pelgrimstocht naar Rome hadden gemaakt en op de terugreis in Keulen door de Hunnen zijn vermoord. In de Keulse St. Ursulakerk bevindt zich de zogenaamde Clematius-inscriptie die dateert van ongeveer 400 en is aangebracht op het graf van enige anonieme martelaressen. De verering van Ursula en haar gezellinnen nam in de late Middeleeuwen in geheel West-Europa een hoge vlucht. Zelfs Vondel liet er zich door inspireren bij het schrijven van zijn treurspel Maeghden. Opvallend is in deze legende altijd het onbegrijpelijk grote aantal maagden. Maar onlangs kwam de oplossing voor dit mysterie. Dit aantal bleek te berusten op een leesfout van de Latijnse tekst, waarbij de M van "Martires" (martelaressen) voor het Romeinse cijfer 1000 (Milia) werd aangezien. De V staat voor Virgines, doorgaans vertaald met maagden, maar kan beter vertaald kan worden met 'onschuldige' of 'goedaardige' meisjes. Dat zij nog maagd waren staat buiten kijf. In de tekst over deze legende werden de letters XI M en V dus onjuist begrepen. Die ene leesfout betekende wel 10.989 maagden minder! Elf maagden vond men lange tijd nog wel acceptabel. Maar dat is misschien nog te veel, want volgens 'The Penguin Dictionary of Saints' noemt het oudste verhaal over Ursula slechts tien gezellinnen, geen maagden! Het verhaal moet dan ook De heilige Ursula en de tien gezellinnen heten. Het was de Engelse Geoffrey van Monmouth die de geschiedenis van de Elfduizend adellijke maagden in het Latijn-sprekende circuit bracht. Dat gebeurde overigens pas in de 12de eeuw! Of zij uit Engeland kwamen of uit Klein-Brittannia (Bretagne) en naar Keulen reisden (of was het Cologne?) staat nog te bezien. Geoffrey vertelde al deze en andere gebeurtenissen over Engelse vorsten, wel eens veel uitgebreider en merkwaardiger dan het zich kan hebben voorgedaan. Vergelijk hier ook de verhalen rondom Koning Arthur en de Ridders van de Ronde Tafel en het zwaard Excalibur dat uit een steen stak, er maar mee. Geoffrey's vertelling waren feitelijk niet meer dan de 'sprookjes' van de gebroeders Grimm. ![]() 'Het grootste Frankische grafveld ooit in de geschiedenis blootgelegd.' Hierboven plattegrond van dat grafveld. Klik op de afbeelding voor een vergroting. Zo omschreven de kranten het grafveld in Rhenen nadat dit in december 1950 werd aangetroffen tijdens de verbreding van de rijksweg. Het bleek een schat voor de archeologie te zijn: het grafveld telt zo'n elfhonderd begravingen met meer dan 3000 voorwerpen die dateren van circa 375 tot 750 na Christus. Het rijengrafveld bij Rhenen is de grootste, langst gebruikte en mogelijk rijkste vroegmiddeleeuwse begraafplaats van Nederland. Het bevatte circa 300 crematies, 820 lijkbegravingen en 14 paardengraven. Uit de grafkuilen zijn meer dan 3000 voorwerpen geborgen. Ze vormen opvallend rijke collecties sieraden, kralen, glaswerk, keramiek (meer dan 850 stuks), wapens, werktuigen en hergebruikt Romeins materiaal. ![]() ![]() De opmerkelijke grootte van het grafveld van maar liefst 1100 graven in Rhenen (elders wordt het getal van 1200 genoemd), zorgde ook voor de vondst van bijna 100 fibulae, waarvan het grootste deel beugelfibulae zijn. Hoewel er dus toegang was tot ruwe materialen zoals granaat en de producten die hiervan werden gemaakt, was de mantelspeld met halfedelstenen niet voor iedereen weggelegd. Meerdere ronde fibulae uit dit grafveld bevatte een echte parel in het midden. Zie afbeelding hiernaast. Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm. Hoewel de graven laten zien dat er een zekere welvaart onder de bevolking was, waren edelmetaal en edelstenen slechts voor weinigen weggelegd. Puur goud is in Rhenen slechts in een tiental graven gevonden en verguld zilver komt vooral uit vrouwengraven. Daar werd ook de grootste rijkdom gevonden, vooral in de vorm van fraai gedetailleerde kledingspelden. Tot de honderden sieraden behoren 51 beugelfibulae, 25 schijffibulae en 22 vogelfibulae, de meeste ingelegd met almandijn. Het aantal granaten per fibula varieert van één, zoals één oog in een vogel, tot 26 in één schijffibula. Onderzoek naar de chemische samenstelling wees uit dat het dieprode materiaal vrijwel steeds echt almandijn is. Ook een wit bolletje in het midden van de fibulae met deze halfedelsteen is een echte parel. Als we in Rhenen het totaal van de verzamelde grafgiften in ogenschouw nemen, ontstaat een beeld van een welvarende bevolking. De inwoners hadden eeuwenlang, van 400 tot 800 na Christus, breed toegang tot luxeproducten die via een uitgebreid verkeers- en handelsnetwerk Rhenen bereikten. Daarbij mag verondersteld worden dat een of enkele families banden onderhielden met de Merovingische elite zonder daarbij zelf tot de allerhoogste rangen te behoren. Rhenen is vooral rijk 'in de breedte', weerspiegeld in de grote aantallen fibulae met inlegwerk, wapens, glaswerk en emmers met verfijnd beslag. De vraag blijft echter waar de Franken van Rhenen en de Utrechtse Heuvelrug hebben gewoond. Hun nederzettingen zijn tot op heden niet teruggevonden. Lees meer over Rhenen in Archeologie Magazine nr.3 2024. In het artikel over deze begraafplaats in Rhenen wordt ook vermeld dat de Franken uit het zuiden kwamen. Dat komt ook overeen met de visie van Albert Delahaye, immers bij de eerste vermelding va deze bevolkingsgroep verbleven ze rond Doornik en Soissons. Dat was hun stamgebied. Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf! |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |