De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Het klassieke Daventria was niet Deventer, maar Desvres.

Deventer is bekend om zijn koek. De mythe van St.Lebuinus ging er ook in als zoete koek, 'Deventer' koek.
De beweerde aanwezigheid van Lebuinus in Deventer is volkomen legendarisch.
In Deventer laat men nog steeds de geschiedenis beginnen met St.Lebuïnus (zie daar) die er in 768 een kerkje zou hebben gebouwd. Dat de akte waarvan hier sprake is helemaal niet over Nederland gaat, houdt men steeds buiten de dicussie. Het gaat hier echter om het Noord-Franse Desvres.
Nu wordt in de betreffende akte ook nergens Deventer genoemd, maar de streek van de Isla in Saxonia. Ondeskundige geschiedschrijvers hebben van de Isla in het verleden de IJssel gemaakt en kwamen al redenerend op Deventer waar in enkele teksten de plaats Daventria wordt genoemd. Dat het hier om Deventer zou gaan is een groot misverstand, ook al lijken de namen etymologische erg op elkaar. Echter die schijnbare overeenkomst is gemakkelijk verklaarbaar als men wel eens van deplacements historiques heeft gehoord. Zo kreeg ook de IJssel haar naam en veel andere plaatsen in Nederland.
Maar bestond de IJssel wel in de tijd van Lebuinus? Informatie over het ontstaan van de IJssel vindt U in het artikel De IJssel is jonger dan gedacht?

Prof.D.P. Blok (zie daar) laat in zijn Lexicon de geschiedenis van Deventer beginnen in het jaar 840 met een kopie van die oorkonde uit het jaar 1000, overigens uit het Vita van St.Ludger. Na het jaar 1000 laat hij de oorkonden die betrekking hebben op Desvres (Frankrijk) en Deventer zeer verwarrend en onjuist door elkaar lopen.
Ook prof.M.Gysseling (zie daar) laat in zijn Woordenboek de geschiedenis van Deventer beginnen in de 9e eeuw met enkele kopieën uit de 11e eeuw uit het Vita van St.Ludger (Liudgeri). Als eerste jaartal noemt hij 877 met een kopie uit 961 en vier kopieën uit de 12e tot 18e eeuw. Ook hij gebruikt oorkonden die betrekking hebben op Desvres (Frankrijk) en op Deventer zeer verwarrend en onjuist door elkaar.

Het is wel duidelijk dat beide etymologen de geschiedenis van Deventer niet laten beginnen in 768, maar een eeuw later!

Het Recent stadskernonderzoek in Deventer laat er geen misverstand over bestaan.
Leest men dit artikel een beetje kritisch, dan blijkt er duidelijk uit dat Deventer in de tijd van Lebuïnus niet eens bestond.
Het aantal malen dat er in dit artikel van 8 bladzijden (met veel afbeeldingen) sprake is van "waarschijnlijk en hoogstwaarschijnlijk" (9x), "lijkt of lijken" (11x), "vermoedelijk" (3x), "mogelijk" (9x), "sporen ontbreken" (3x) of "kan niet worden uitgesloten" is opvallend te noemen. Uit het gebruik van woorden als "hypothetisch", "helaas" (2x) en "echter" (4x) en "zal worden geprobeerd" spreekt al de teleurstelling dat de archeologie de traditionele opvattingen niet bevestigem. Men blijft tegen beter weten in vasthouden aan het jaar 768 en schroomt er niet voor een aantal vondsten naar dat jaar toe te interpreteren. Zie de voorbeelden hiernaast.



De Tating-scherf, gedateerd in de negende eeuw. Bij deze ene scherf komt echter sterk de gedachte naar boven van 'die ene zwaluw die nog geen zomer maakt'.

De streek ten oosten van Deventer wordt Salland genoemd wat traditioneel in verband gebracht wordt met de Salliërs die er gewoond zouden hebben. De naam Salland is een volgend voorbeeld van een geïmporteerde naam, meegekomen met die van St.Lebuinus en St.Ludger. Uit verschillende klassieke teksten blijkt dat de Salliërs in Frans-Vlaanderen verbleven aan de kust van Het Kanaal. In 358 n.Chr. strijdt Romeins keizer Julianus tegen de Franci die welke men gewoonlijk de Salii noemt, die het gewaagd hadden zich zonder verlof op Romeins grondgebied in Toxandrië te vestigen.
Uit dit ene gegeven (er zijn meerdere voorbeelden te geven) is al op te maken dat de Nederlandse traditie vals is. In het jaar 358 was er geen Romein meer in Nederland te bekennen, laat staan dat men in Overijssel tegen Franken gestreden zou hebben. En dat Noord-Brabant, dat men altijd voor Toxandrië houdt, nog Romeins grondgebied zou zijn, is helemaal een farce.
De rivier Hisla waaraan de Salii woonden, mondt uit in de zee, vermeldt een tekst uit 814. De Hisla is niet de IJssel, maar de Isla (= de Lys/Leie) in Vlaanderen die inderdaad uitmondde in de zee, wat met de IJssel allerminst het geval is. Het IJsselmeer is niet de zee, ook al heette het daarvoor nog Zuiderzee. Het gaat hier wel over teksten uit de 4e tot 9e eeuw. IJsselmeer en Zuideree zijn 'moderne' namen, geen klassieke.
Volgens andere historici was de streek rond de IJssel het Hamaland, dus was het niet Saxonia of Salland. Overigens lag Saxonia aantoonbaar aan de kust van Het Kanaal. Zie verder bij de Saksen.
De vroegste geschiedenis van Deventer blijkt afkomstig uit Frans-Vlaanderen. Het ontstaan van Deventer is nauw verbonden met de prediking van Liudger en Lebuinus. Echter beide predikers zijn daar nooit geweest, immers zij predikten aantoonbaar in hun thuisland Frans-Vlaanderen.
Het begin van Deventer lag in de 10e eeuw, aldus Dr.A.F.C.Koch in "Die Anfänge der stadt Deventer", in 'Tussen Vlaanderen en Saksen'. Dit sluit dus uit dat Deventer het Daventria van Lebuinus was, die in de 8ste eeuw leefde.

In Millam bij Watten kan men de prachtige kapel van Mildreda bezoeken. De muren van de kapel hangen vol met schilderijen over het leven van Mildreda. Onderaan staat op ieder schilderij een tekst in het Oud-Vlaams geschilderd over haar leven. Het verhaal speelde zich af rond 700. In de tiende eeuw werden haar relieken overgebracht naar Deventer waar de abdij van Sint-Omaars bezittingen had. Van koning Zwentibold (9de eeuw) moest Deventer evenveel rechten krijgen als het verwoeste Dorestad.

Het grote probleem in de geschiedenis van Deventer is de premisse die onjuist is, waardoor ook alle deducties onjuist zijn. De premisse is de vermeende aanwezigheid van Lebuinus in Deventer. Maar Lebuinus is nooit in Deventer geweest. In zijn tijd bestond Deventer niet eens. Alle deducties (afeidingen) zoals de stichting van de stad, of het verblijf van de bisschop van Utrecht, zijn eveneens onjuist.

Enkele citaten uit verschillende publicaties:
  • Dat de bisschop van Utrecht in Deventer verbleven zou hebben, wordt in het boek 'Op zoek naar Hamaland' (zie daar) overigens ontkend. Daar lezen we (p.33): "Hoewel de bisschop zelf naar het klooster St.Odilienberg vertrok, valt niet uit te sluiten dat een deel van zijn gevolg onder meer naar Deventer was getrokken".
    Er blijkt dus geen enkel bewijs te bestaan voor de aanwezigheid van de Utrechtse bisschop in Deventer, anders had het wel met dikke letters in dit boek gestaan.
  • For the town of Deventer no continuity between the Roman Iron Age (350) and the late Carolingian (825) period has been proved. Bron: M.H.Bartels en M.Groothedde.
    Als je dan leest wat Groothedde in het Verhaal van Gelderland schrijft, vraag je jezelf af of hij zijn eigen publicaties wel leest! Of heeft hij die niet zelf geschreven en slecht van zijn naam voorzien vanwege naamsbekendheid en commerciëel belang? Het gebeurt helaas wel vaker in historisch Nederland dat publicaties niet (helemaal) geschreven zijn door de genoemde auteur(s). Zie het Bronnenboek van Nijmegen als ultiem voorbeeld.
  • De hypothese dat Deventer vernoemd zou zijn naar Daventry, omdat de Angelsaksische prediker Lebuinus daar gestudeerd zou hebben, berust op fictie. (Bron: G.van Berkel).
  • Vondsten uit de periode voor de achtste eeuw ontbreken vooralsnog in het centrum van Deventer. Lees meer in Archeobrief nr. 2 van juni 2014
  • Dat Deventer tot ver in de Middeleeuwen bleef functioneren als bisschoppelijke stad is eenzelfde aangenomen opvatting als zou Deventer geplunderd zijn geweest door de Noormannen. (Scarabee nr.5 1993).
  • De eerste vermelding waarbij het zeker over Deventer gaat stamt uit de 11e eeuw (1046), toen Deventer in bezit van de bisschop van Utrecht kwam. (Bronnen: Lexicon van Nederlandse toponiemen en Nederlandse plaatsnamen).
    Alle teksten daarvoor gaan over het Taventris en Daventre in Frans-Vlaanderen, waarvan het vaststaat dat daarmee Desvres is bedoeld.
  • Deventer, waar tengevolge van een reeks misverstanden en historische verplaatsingen de legende van St. Lebuinus terechtkwam en als gevolg daarvan de legende van St. Ludger, komt in de oudste Levens van St. Lebuinus niet voor. Dit geschiedde pas veel later, toen men de originele Isla-streek uit de bronnen, ten zuiden van St.-Omaars, als de Nederlandse IJsselstreek was gaan opvatten.
  • De mythe in Deventer wordt vooral in stand gehouden voor het toerisme. Net als op andere plaatsen, zoals Dokkum, moet de historische waarheid wijken voor de commercie.
    Deventer was ooit hanzestad. En 'waar geld verdiend kan worden, neemt men het met de ware geschiedenis niet zo nauw'.

    Dat Deventer al 1250 jaar bestaan zou hebben is eenzelfde mythe als zou Karel de Grote een palts in Nijmegen gehad hebben. Het uitroeien van deze mythen is in chauvinistische kring net zo moeilijk als een kleuter proberen te overtuigen dat Sinterklaas niet bestaat.

    Enkele opvallende details:
  • In de oudste teksten over St.Lebuinus uit het eerste millennium komt de naam Deventer niet voor, wel in latere afschrijvingen (kopieën) uit het tweede millennium. Daarmee wordt feilloos het ontstaan van de St.Lebuinuslegende in Deventer aangegeven.
  • Tussen 940 en 978 werd het eerste Vita (levensbeschrijving) van Lebuinus geschreven door Huncbald, een monnik in Gent. Daar bestond kennis over Lebuinus.
  • Lebuinus predikte in Saxonia aan de rivier de Isla. Dat was de Isel (ook Lys genaamd) in Frans-Vlaanderen aan de Litus Saxonia. De plaats Rijssel (= ter IJssel) verwijst eveneens naar deze rivier. De naam van de Nederlandse IJssel is een doublure van de Isla/Lys.
  • Lebuinus van Deventer heeft een volmaakte en tot in alle details identieke dubbelganger in Livinus, de patroon van het bisdom Gent, in Vlaanderen daar bekend als Sint Lieven en er is zelfs sprake van een trilocatie met St.Liévin in Frankrijk.
  • Naast de teksten die Lebuinus met duidelijke geografische details aan de streek van Lys en Leie toewijzen, bestaan in het noorden van Frankrijk ook tal van opmerkelijke relicten van zijn devotie.
    1. Behalve in Gent en Oppy (in regionale bronnen bekend als Wilpa) werd Lebuinus in de bisdommen van Kamerijk, Atrecht, Boulogne, St.-Omaars en Amiens vereerd.
    2. Zijn feest is op de Kalender van St.-Omaars vermeld, evenals (uiteraard van 2e hand) op die van Willibrord.
    3. In de plaats Rumaucourt (in het bisdom Atrecht) bestond ter ere van Lebuinus een broederschap, die een kapel bezat welke in de wijde omgeving als bedevaartplaats bekend was.
    4. In het jaar 1495 is in Atrecht een broederschap ter ere van de heilige opgericht. Nog wordt Lebuinus in deze streken aangeroepen om de gunst van een zalige dood.
    5. Reliekhouders van Lebuinus bevinden zich in de kerken te Aire-sur-la-Lys, te Socx en te Beaufort.
    6. In de Litanie van Marchiennes, opgesteld omstreeks het jaar 1000, komt de belijder Lebuinus voor.
    7. In het kanton Lens ligt de plaats Liévin, naar deze heilige genoemd.
    8. Verder zijn de plaatsen St.Lievens-Houtem, St.Lievens-Esse in België en Merck-Saint-Liévin in Frans-Vlaanderen evenvele verwijzingen naar de streek waar deze heilige thuishoort.
  • Deze duidelijke relicten bewijzen, naast de teksten, dat Lebuinus van Deventer pure legende is en overigens slechts een uitvloeisel vormt van de mythe dat de Saksen vanuit Sleeswijk-Holstein naar Overijssel afgezakt zouden zijn.
  • In een (zeer laat!) Vita van Ludger wordt verhaald dat hij in Deventer op het graf van Lebuinus een kerk wilde bouwen. Ludger kon echter het graf van zijn heilige voorganger niet vinden. Lebuinus verscheen hem in een droom en openbaarde hem de plaats waar dan ook een bedevaartplaats opgericht moest worden. Zo'n hoog vroom en mystiek gehalte geeft al de onwaarheid van het verhaal wel aan.
  • Ook het verblijf van bisschop Balderik van Utrecht te Deventer is uit de lucht gegrepen; er bestaat geen enkele tekst die dit steunt. Het is alleen afgeleid uit het feit dat Odilbald -evenals zijn voorganger Hunger en waarschijnlijk ook zijn opvolger Radboud- zetelde in Daventria, dat echter Desvres in Frankrijk was.
  • Het staat archeologisch volkomen vast dat de oudste sporen onder de Lebuinuskerk in Deventer uit de 11e eeuw stammen. Een oudere kerk is er nooit gevonden.

    De visie van Albert Delahaye.

    Deventer is het ultieme voorbeeld van een plaats die ten gevolge van een reeks misverstanden een valse geschiedenis opgeplakt heeft gekregen.
    Zo is de geschiedenis van St.Lebuinus een volledige doublure van St.Lieven in Vlaanderen en St.Liévin in Frankrijk. Deze geschiedenis is in Deventer terecht gekomen door de deplacements historiques. Met Deventer kreeg ook Zutphen een geschiedenis die in werkelijkheid Frans-Vlaanderen thuis hoort. De geschiedenis van Deventer en Zutphen begint pas in het tweede millennium. De jaartallen 880-882 over plunderingen van de Noormannen dat wordt genoemd gaan niet over het IJsselgebied, maar over de Isa in Frans-Vlaanderen. Dáár plunderden de Noormannen de streek van de Moriniërs, de stad Doornik en de bisdommen Noyon en Reims. Deze hele plundertocht deed zich voor in Noord-Frankrijk. Langs de IJssel viel niets te plunderen. Allereerst was en nauwelijks bewoning, daarnaast was wie er woonde in deze streek gewoon arm. Er waren geen (rijke) kloosters of kerken, meestal het doel van de plunderende Noormannen. Lees meer over de jaren 880-890.
    Met St.Lebuinus kwam ook de legende van St.Ludger in midden Nederland terecht. In de oudste levensbeschrijvingen van St.Lebuinus komt de plaats Deventer en Ludger (Liudgeri) overigens niet eens voor. Dit geschiedde pas veel later, toen men de originele Isla-streek uit de bronnen, ten zuiden van St.Omaars, als de Nederlandse IJsselstreek was gaan opvatten.
    Opvallend is overigens dat de abdij van Echternach die in de 11e en 12e eeuw verschillende kerken in Holland en Brabant ging claimen, nooit enige pretenties heeft gesteld ten aanzien van Deventer, Zutphen, Tiel of Wijk bij Duurstede. Dat terwijl dit belangrijke plaatsen waren, die volgens de traditionele opvattingen als Daventria, Thylia en Dorestad werden opgevat.
    De opgravingen ter plaatse van het oude bisschopshof te Deventer tonen aan dat de geschiedenis van de bisschopshof pas begint in de 12e eeuw. Er zijn wel aardewerkscherven gevonden voornameljk uit de 10e tot 13e eeuw, maar daarmee bewijs je niets over het bestaan van Deventer in de 8e eeuw. En die Merovingische voorloper ontbreekt en is net als bij Wijk bij Duurstede een doorslaggevend bewijs dat die oude oorkonden niet over Nederland gaan.
    Het gevonden zogenoemde 'Frankische aardewerk' werd aangetroffen in dezelfde laag waar ook Romeinse relicten zijn gevonden. En de Romeinen hebben in Deventer net zo min een nederzetting gehad als de Franken.

    Het Daventre, waar koning Zwentibold in 896 de immuniteit van het bisdom Trajectum bevestigt, is niet Deventer maar Devres op 17 km zuidoost van Boulogne. De plaats Daventre wordt ook genoemd in de oorkonde van St. Bertijns te St.-Omaars, samen met de naburige plaats Frechana (Ferques) op 5 km noordoost van Marquise. Koning Zwentibold was koning in West-Francië en had dus geen zeggenschap over Nederland dat nooit bij West-Francië gehoord heeft.
    Ook de Noormannen (zie daar) zijn legendarisch voor Deventer. Ze hebben er nooit geplunderd. De steeds genoemde aarden wal bood overigens geen enkele bescherming tegen invallende Noormannen. Het was een waterkering in een overstromingsgebied, zoals er in Nederland vanaf de 10e eeuw wel meer voorkwamen. Wat viel er te plunderen in dit Deventer dat (vermoedelijk) uit slechts één boerderij bestond? Denemarca, waarheen koning Radboud in 695 vluchtte, en waar St. Willibrord later predikte, is ook niet Denemarken, doch de mark van de Dani (Normandië) ten zuiden van de Authie en de Canche in Frankrijk.



    Wat weten we nu feitelijk echt?
    Het begin van Deventer lag in de 10e eeuw, aldus Dr.A.F.C.Koch in "Die Anfänge der stadt Deventer", in 'Tussen Vlaanderen en Saksen'. Dit sluit dus uit dat Deventer het Daventria van Lebuinus was, die in de 8e eeuw leefde.

    Informatie over het ontstaan van de IJssel vindt U in het artikel De IJssel is jonger dan gedacht?
    De Samenvatting van dat artikel:
    De IJssel is later ontstaan dan tot dusverre werd aangenomen. Dat stelt wetenschappelijk instituut Alterra, onderdeel van de Wageningen Universiteit.
    De stelling dat de bovenloop van de rivier rond het begin van de jaartelling is gegraven om te dienen als vaarroute, klopt volgens de onderzoekers niet. Bodemonderzoek en radiokoolstofdateringen op twee plaatsen in het IJsseldal tonen aan dat de IJssel pas in de vroege Middeleeuwen is ontstaan, tussen 600 en 950 na Chr.
    Daarvoor was het IJsseldal een moerassig gebied waarin een klein riviertje stroomde dat werd gevoed door lokale beken. Het riviertje groeide uit tot een rivier die uiteindelijk ook water van de Rijn afvoerde. Een populaire theorie zegt dat de bovenloop van de IJssel rond het begin van de jaartelling is gegraven door de Romeinse veldheer Drusus. Zijn soldaten zouden rond 12 voor Christus een kanaal hebben aangelegd.
    De theorie is gebaseerd op klassieke Romeinse geschriften en was altijd een discussiepunt tussen geschiedkundigen, archeologen en geografen. Het onderzoek van Alterra toont definitief aan dat de Romeinse theorie niet klopt, aldus de onderzoekers. Na het ontstaan van de IJssel, dus na het jaar 950, ontstonden pas de handelssteden Doesburg, Zutphen, Deventer en Kampen.

    Het in de 17e eeuw door historici geadopteerde idee dat de Gelderse IJssel als een door de Romeinse veldheer Drusus voor zijn troepen gegraven kanaal, rond het begin van de jaartelling zou zijn aangelegd, strookt niet met de geologisch gekarteerde afzettingen (breeduitwaaierende doorbraakcomplexen) en de dateringen van begin van kleisedimentatie ten noorden van Deventer. De Gelderse IJssel moet als een op natuurlijke wijze ontstane rivier worden beschouwd.
    Het ontstaan van de Gelderse IJssel kan vergeleken worden met het ontstaan van de Eem bij Amersfoort: een moerasbekken die door menselijk ingrijpen een enkele stroom werd (zie daar).

    Bart Vermeulen, de stadsarcheoloog van Deventer, weerspreekt dit onderzoek als volgt: "Het is moeilijk te geloven dat Deventer een stad werd voordat er een rivier lag".(Inderdaad een terechte en zeer juiste constatering.) Hij vervolgt met twee verwijzingen naar teksten.
  • Omstreeks het jaar 770 besluit de Engelse zendeling Lebuïnus juist in Deventer een kerk te bouwen. Hij wordt volgens de overlevering aanvankelijk door de Saksen (zie daar) nog teruggedrongen over de IJssel, maar besluit die rivier opnieuw over te steken, en ditmaal met succes.
  • In 880, toen de Vikingen de steden Deventer en Zutphen plunderden, waren ze met hun vloot op weg naar Keulen. De IJssel moet toen op zijn minst een forse rivier geweest zijn, want Deventer was aan het begin van die negende eeuw al een handelsstad van enig formaat.

    Tegen toepassing van deze teksten op Nederland zijn de volgende argumenten in te brengen:
  • Stadsarcheoloog Vermeulen wil met deze teksten bewijzen dat Deventer al bestond in 770. Blijkbaar heeft hij geen archeologische bewijzen voor het bestaan van Deventer in die tijd, anders had hij die -als archeoloog- zeker opgevoerd. Van plunderingen door de Noormannen ontbreekt in Nederland en dus ook in Deventer elk spoor. Er is geen enkel archeologisch bewijs dat de Noormannen Deventer geplunderd zouden hebben, anders had stadsarcheoloog Vermeulen deze zeker als bewijs opgevoerd. Dat hij slechts 2 teksten hanteert, meer heeft hij er blijkbaar niet, zegt een kritische lezer al genoeg.

  • Echter, de opgevoerde teksten zijn afkomstig uit klassieke Franse kronieken, waar in de Latijnse tekst dus helemaal geen sprake is van Deventer en IJssel, maar van Daventria en Isla. En dat is nu precies het probleem. Wordt met dat Daventria wel Deventer bedoeld of gaat het hier over Desvres bij Boulogne in Noord-Frankrijk? Nu is vastgesteld dat de IJssel in 770 nog niet bestond en Deventer evenmin, gaat deze tekst dus niet over Deventer en wordt met de Isla ook niet de IJssel bedoeld, maar de Lys/Leie/Lijsel in Frankrijk en België! Dat het in de tekst genoemde Colonia Keulen zou zijn, is een volgende onjuiste aanname. Het ging hier over Coulogne bij Calais, dat eveneens Colonia heette. Stadsarcheoloog Vermeulen zal dus eerst moeten bewijzen, bijvoorbeeld met parallelle teksten, dat het hier werkelijk over Deventer gaat. Denk ook even aan de naamgeving van de stad Lille, die in het Nederlands Rijssel heet, afkomstig van 'ter IJssel' = R'ijssel, waarmee je in de juiste streek bent aangeland. De naam IJssel voor de rivier in Nederland is een voorbeeld van een gedoubleerde naam vanuit Noord-Frankrijk. Zie bij 'deplacements historiques'.

  • De opvatting dat het in de tekst uit 880 over Nederland gaat is door Albert Delahaye met talloze andere teksten uit dat jaar weerlegd. Daaruit blijkt dat het in de teksten uit 880 over invallen van de Noormannen in Gallia gaat. En de IJsselstreek heeft nooit tot Gallië gehoord. Bovendien worden in deze teksten over de plunderingen van de Noormannen in het jaar 880 verschillende andere plaatsen genoemd, echter alleen maar Franse plaatsen zoals Arras, Peronne, Boulogne, Noyon, Lobbes, Kamerijk en Cassel, wat in Nederland steevast verzwegen wordt. Nederland komt in dit rijtje nergens voor.

  • De vermeende "ringburgwal" die onlangs in Zutphen is gevonden, is geen enkel bewijs van plunderingen door de Noormannen. De ringburgwallen in Nederland stammen overigens pas uit de 11e eeuw, ook die van Zutphen al wil de plaatselijke archeoloog (Groothedde) daar niet van horen. Er is geen enkel bewijs dat deze ringburgwal in Zutphen ouder zou zijn en al uit de 9e eeuw zou stammen. En dan blijft de vraag waarvoor men een wal opwierp? Voor invallenden Noormannen of voor de strijd tegen het water? Net als in Zeeland zijn deze ringburgen waarbinnen niet gewoond werd, opgeworpen als vluchtburg bij hoog water!
  • De plaatsing van St.Lebuinus in Deventer is een volgende mis-locatie. St.Lebuinus predikte langs de Isla onder de Franken en Fresones en onder de Saxones in de Sudergo. Dit is geografisch zelfs niet met de nodige fantasie in Nederland laat staan in Deventer te plaatsen.

  • Bovendien blijkt uit een studie van M.Coens dat St.Lebuinus een exacte kopie is van St.Liévin in Frankrijk en St.Lieven in Vlaanderen. De vraag is dan ook gerechtvaardigd "Wie van de drie is de echte?" Dat er bij deze heilige sprake zou zijn van een 'tri-locatie' is volgens de algemeen geldende regels omtrent heiligenverering in de katholieke kerk geheel uitgesloten.

    De verplaatsingen van de geschiedenis van St.Lebuinus, de Isla en Daventria vanuit Frankrijk naar Nederland komt overeen met die van Karel de Grote van Noyon naar Nijmegen, van St.Willibrord van Tournehem naar Utrecht en van St.Bonifatius van Dockeringa naar Dokkum. Het is één complexe kluwe van mythen, die, als je er één ontrafelt, ook consequenties heeft voor alle overige mythen.



  • Enkele letterlijke citaten uit het artikel "Recent stadskernonderzoek in Deventer" spreken voor zich. Commentaar volgt schuingedrukt.
  • Uit enkele historische bronnen valt op te maken dat de missionaris Lebuïnus in 768 zijn eerste kerkje stichtte, waarschijnlijk in of bij een al bestaande nederzetting. Hoe lang die nederzetting toen al bestond en hoe deze eruitzag, is moeilijk te beantwoorden. Vondsten uit de laat-Romeinse tijd en de periode voor de achtste eeuw ontbreken vooralsnog in het centrum van Deventer.
    Uit het 'moeilijk te beantwoorden' blijkt al duidelijk dat Deventer niet de plaats is waar Lebuïnus predikte. De voorgeschiedenis ontbreekt, terwijl vaststaat dat Lebuïnus' voorgangers had in Willibrordus en Bonifatius. Dat ook deze twee apostelen zijn in Nederland een mythe zijn spreekt vanzelf. Kijk bij St.Willibrord en St.Bonifatius.

  • Keramiek uit de tweede helft van de achtste eeuw is als opspit op verschillende plaatsen in het centrum teruggevonden. De aantallen scherven zijn echter zeer beperkt en vermoedelijk had de nederzetting dan ook een bescheiden omvang. Waarschijnlijk betrof het slechts één of enkele clusters van boerderijen.
    Het 'vermoedelijk' en 'waarschijnlijk' geeft al de hoge mate van hypothese aan. Opspit is grond die is omgewoeld of van elders komt en is opgebracht. Als niet precies bekend is waar het 'opspit' vandaan kwam, kunnen er geen conclusies uit getrokken worden. Archeologen zouden van een verstoorde bodem ver weg moeten blijven. En voor een nederzetting met slechts één of enkele boerderijen zal Lebuïnus geen kerkje gebouwd hebben.

    Bij het artikel wordt een scherf van een Tating-kan vertoond (zie afbeelding hiernaast). Dit aardewerk afkomstig uit Tating wordt doorgaans gedateerd op de 8e en 9e eeuw. Echter de beschrijving van het productie-proces door de monnik Theophilius in zijn 'Various Arts', stamt uit de 12e eeuw. Het was in die tijd nog bekend en werd in die tijd zeker nog geproduceerd. Daarmee wordt de datering van de negende eeuw wel discutabel als het om de productie-datum gaat en niet om de datum waarop deze scherf in de grond is gekomen. Algemeen wordt erkend dat het om kostbaar aardewerk gaat, dat ook weinig gevonden is. En kostbaar aardewerk zal zeker niet in het bezit geweest zijn van een eenvoudig keutelboertje. De scherf kan dan ook in de 10e eeuw of nog later in de grond gekomen zijn. Interessant blijft de vraag, waar de rest van de pot gebleven is. Die is ter plaatse in elk geval niet gevonden, anders was het zeker in het opgravingsverslag vermeld geworden.

    Uit de vondst van aardewerk kunnen geen andere conclusies getrokken worden als uit de vondst van munten. Het is handelswaar en kan overal vandaan komen, wat al blijkt dat het (vermoedelijk) in Tating geproduceerd is. Door wie, hoe of wanneer het in Deventer terecht gekomen is, is slechts speculatie. Er kan geen geschiedenis mee geschreven worden.

  • Rond 850 veranderde de kleine nederzetting sterk van omvang en karakter. Uit vele tientallen opgravingen verspreid over de gehele binnenstad blijkt dat in de tweede helft van de negende eeuw vrijwel het gehele gebied van het huidige stadscentrum in gebruik was. Aan het einde van de negende eeuw werd dit geheel omgeven door een aarden wal. Vermoedelijk was het bewoningsareaal toen zelfs nog iets groter dan het gebied dat binnen de wal kwam te liggen. De ontwikkeling van Deventer speelde zich tot 1200 af binnen deze wal.
    De laatste twee zinnen zijn dus in tegenspraak met elkaar, wat door het 'vermoedelijk' al bevestigd wordt. De ontwikkeling van de nederzetting is dus onbekend.

  • Het gehele onderzoeksgebied werd vanaf de late achtste of vroege negende eeuw gebruikt. Bovendien zijn aan de zijde van de Polstraat enkele afvalkuilen, paalkuilen en haardplaatsen aangetroffen die waarschijnlijk aan deze Karolingische agrarische nederzetting zijn toe te schrijven. Helaas heeft de eeuwenlange bewoning op de locatie geleid tot verstoring van het grootste deel van de sporen uit deze periode, waardoor het herkennen van structuren wordt bemoeilijkt.
    Ook hieruit kan men slechts concluderen dat er geen zekerheid te geven is bij deze opgravingen, wat ook nu weer blijkt uit de woorden 'waarschijnlijk' en 'wordt bemoeilijkt'.

  • Net als in de rest van het Polstraatkwartier lijkt de verkaveling rond het midden van de negende eeuw tot stand te komen. Het onderzoeksgebied lijkt voorafgaand aan het uitzetten van de nieuwe verkaveling grootschalig te zijn geëgaliseerd. De lagergelegen delen langs de Polstraat werden opgehoogd met grond die van de hogere delen van het terrein werd afgeschoven.
    Het gebruik van het woord 'lijkt' maakt duidelijk dat het om een hypothese, een aanname gaat. Er is dus geen enkele zekerheid te geven. Met het verhogen van het terrein met 'afgeschoven' grond, blijft ook elke opvatting uit deze aanname voorbarig.

  • In de tiende eeuw verschenen de eerste huizen in houtskeletbouw. Vanaf de tweede helft van de elfde eeuw verschenen gebouwen in tufsteen.
    Het is een algemeen bekend feit dat men sinds Willibrordus de kerkjes in steen werden gebouwd. De oudste stenen gebouwen in Deventer stammen uit de tweede helft van de elfde eeuw, wat ook het ontstaan van Deventer na de 10e eeuw bevestigt. Daarbij sluit het ontstaan van Deventer feilloos aan bij het ontstaan van veel andere plaatsen langs de IJssel en in laag Nederland, zoals Zutphen, Zwolle, Amersfoort enz. Dat Deventeer eerder zou hebben bestaan dan bijv. Zwolle of Kampen aan de monding van de IJssel is dus 'whisful thinking' ofwel ijdele hoop waarvoor geen enkel bewijs bestaat. De geschiedenis van Kampen begint pas in de 12e eeuw (ca.1150), met een eerste schriftelijke vermelding in de 13e eeuw (in 1227).

    Zwolle.
    Het is onverklaarbaar en onaanvaardbaar dat Deventer halverwege de IJssel al wel bestaan zou hebben en Zwolle aan de uitmonding nog niet. De geschiedenis van Zwolle begint in de 11e eeuw. Uit de beginperiode van de Middeleeuwen in dit gebied is maar weinig bekend, lezen we in Archeologie Magazine nr.6 van 2013. De Saksen die hier woonden schijnen rond 800 door oprukkende Franken te zijn verdreven. De oudste schriftelijke vermelding komt uit 1040. De archeologie van Zwolle bevestigt dit beeld. Na vondsten uit bronstijd en scherven van Romeins aardewerk gaapt een groot gat tot de 10e eeuw.


  • De vroegste bakstenen gebouwen stammen uit de late dertiende of de veertiende eeuw.
    Dat sluit ook feilloos aan bij de ontwikkelingen in de stedenbouw in de rest van Nederland.

    Het artikel besluit met:
  • Het komende half jaar zal eerst de stratigrafie van het onderzoek worden uitgewerkt en zal worden geprobeerd te komen tot structuren en samenhang tussen die verschillende structuren. Op basis daarvan wordt een deel van de vondstcomplexen geselecteerd voor specialistisch onderzoek. Deze integrale uitwerking zal zonder twijfel leiden tot een belangrijke aanvulling op ons beeld van de ontwikkeling van Deventer.
    Ofwel: ook hier trekt men weer conclusies op grond van een aangenomen geschiedenis rondom Lebuïnus, zonder eerst het technisch onderzoek af te wachten. Hoewel de uitwerking nog in volle gang is, kunnen op basis van de veldresultaten en de voorlopige uitwerking van de eerste fasen van dit onderzoek al een aantal algemene trends en bijzondere details worden geschetst, aldus archeoloog Vermeulen. We zijn benieuwd naar de definitieve uitwerking en zeker naar de nieuwe aanvullingen.

    De conclusies zijn wel duidelijk:
  • De verbinding van de IJssel met de Rijn bestond nog niet in de Romeinse tijd, waarmee enkele cruciale uitgangspunten als zou de IJssel de oostelijke Rijnmond zijn waar het kanaal van Drusus zou hebben gelegen, losgelaten moeten worden. Het kanaal van Drusus moet dan ook gezocht worden in Noord-Frankrijk, niet ver van de kust van het Kanaal waar hij ook een linie van forten liet aanleggen tegen de invallen van Germaanse stammen.
  • Het gebied aan de monding van de IJssel was tot ver in de 12e eeuw nog één groot moerasgebied, wat bevestigd wordt door plaatsnamen als Mastenbroek, Hattemerbroek, Oldebroek, Schotenbroek (broek=moeras), Dingsterveen, Swartewater, Spoelde. De streek rond Giethoorn en het nationaal park "De Weerribben" geven een indruk hoe dit hele gebied er eertijds uitgezien heeft en bevestigen bovenstaand verhaal tot op de dag van vandaag.
  • Dat Deventer al bestond in de tijd van St.Lebuinus (rond 770) is allerminst een zekerheid. Ook St.Lebuinus hoort thuis in Noord-Frankrijk waar dezelfde heilige overigens St.Liévin heet.
    In Deventer is men nog steeds op zoek naar oudere sporen dan wat men er tot nu toe gevonden heeft. Behalve een pre-historische nederzetting heeft men op enkele aardewerkscherven na, nog steeds niets gevonden van vóór de 10e eeuw: geen kerk, geen nederzetting, geen bewoning of zelfs geen spoor van de Noormannen die er geplunderd zouden hebben. Zie ook Deventer Archeologie.

    De geschiedenis van Deventer komt exact overeen met die van Nijmegen, Utrecht en Wijk bij Duurstede. Er is in de Merovingische of Karolingische periode geen enkele bewoning (van betekenis) geweest. De vermeende handel en prediking in deze streken moeten we dan ook als een uitvloeisel van de "deplacements historiques" beschouwen.

    Alle namen uit de oudste oorkonden van Werethina, 206 in totaal, zijn in het noord-westen van Frankrijk aan te wijzen. Dit bewijst dat de abdij van St.Ludger zich tot ca. 850 daar bevond en en dat zij te Werden een verplaatst klooster was. De aanwezigheid van St.Ludger in Groningen, Humsterland en het gebied van de IJssel is een fabel, gebaseerd op verkeerd uitgelegde plaatsnamen. Evenmin is St.Ludger de eerste bisschop van Munster geweest. De bisschopszetel aldaar heeft nauwe banden gehad met het klooster van Werden, getuige het feit dat die zetel de eerste tijd als “van Werden” wordt aangeduid. Dat de abdij van Werden vastgehouden heeft aan de traditie van door St.Ludger gesticht te zijn, was de waarheid, die zonder bezwaar voor het duitse Werden mocht gelden. Pas later is de opvatting ontstaan, dat de bisschopszetel van Munster door hem gesticht zou zijn. Zijn aanwezigheid te Deventer is een dubbele fabel, ten eerste omdat de “pagus Isla” helemaal niet de IJsselstreek was, ten tweede omdat St. Ludger in werkelijkheid de opvolger van St. Lebuinus is geweest, en toen men deze eenmaal in Vlaanderen en in Nederland verdubbelde en een doublure in Deventer neergezet had, volgde St. Ludger automatisch op de brede weg van de Saksisch mythe. De plaatsnamen van Werethina leveren zodoende een nieuwe serie bewijzen op voor de juiste streek van Frisia en Saxonia, zodat de opvattingen over Saksen in Overijssel en in de Achterhoek voorgoed in het rariteiten-kabinet kunnen worden opgeborgen. De geschreven bronnen bevatten geen enkele tekst, waarop zij zich kunnen beroepen. Slicher van Bath, die reeds lang deze Saksen-opvattingen bestrijdt, zou een veel beter fundament gevonden hebben in de oorkonden van Werethina.

    Bomen van mythen ruimt men niet op door ze van wat bladeren te ontdoen; men moet de wortels ervan opzoeken en die uitroeien, anders blijven zij nieuwe scheuten van fabels leveren. De “Stichting Comite Muiderberg” heeft onlangs het boek gepubliceerd “Liudger 742 - 809” , waarin de fabels over St. Ludger nogmaals worden herkauwd. Het boek is kennelijk bedoeld om Bloks proefschrift uit 1960 van een onzalige dood te redden, doch dat is vergeefse moeite. Het boek gaat al te gronde aan het simpele feit, dat er slechts enkele plaatsnamen uit de overweldigende dokumentaties van en over St.Ludger worden gehanteerd, alle overigens verkeerd gelokaliseerd, en dat honderden namen met de mantel van de onwetendheid worden bedekt. Dat is nog tot daar aan toe. Het is echter wel zwaar misleidend tegenover de lezers, die niet weten dat die paar namen in de bronnen omringd worden door honderden frans-vlaamse plaatsnamen. Het boek eindigt met de bijdrage van een zekere Kl. Sierksma, die aan de hand van devoties uit de 15e tot de 20e eeuw de aanwezigheid en werkzaamheid van St. Ludger in Friesland wil bewijzen. Kan het onnozeler en kan het ondeskundiger? Het is het zoveelste staaltje dat een onbevoegde zich met een kwestie bemoeit, die boven zijn pet gaat en waarvan hij de kwintessens niet eens door heeft.

    Wilt U meer weten over de geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas in het eerste millennium? Bestel en lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.