Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.
Nep en mythen in Nijmegen.


De NEP in de geschiedenis van Nijmegen bestaat uit de volgende hoofdstukken:

Karel de Grote in Nijmegen?
Gesticht in 19 v.Chr.?
Stadsrechten van Traianus?
De naam Ulpia Noviomagus?
De Opstand der Bataven?
Het gat van Nijmegen?

De grootste NEP in de geschiedenis van Nijmegen is het Bronnenboek waarmee men Karolingisch Nijmegen meende te kunnen bewijzen. Met het opvoeren van een bisschop van Nijmegen, die de bisschop van Noyon bleek te zijn, viel men onherroepelijk door de mand. Met een tekst waarin Noviomagus genoemd werd, wilde de Universiteit van Nijmegen bewijzen dat het om Nijmegen zou gaan. Men had er blijkbaar alleen geen weet van dat de in de tekst genoemde 'Harduinus episcopus Noviomensium', niet van Nijmegen, maar bisschop van Noyon was. Nijmegen heeft nooit een bisschopszetel gehad. Een blamage van de Universiteit. Lees meer over die bisschop van Nijmegen. Hier kreeg Albert Delahaye op een pijnlijke wijze voor de Universiteit van Nijmegen, toch weer gelijk. De hele club van historici die tegen beter weten in aan Karolingisch Nijmegen bleven vasthouden, konden niet meer terug door hun ongelijk toe te geven. Er stonden reputaties op het spel.


Een blamage voor de Universiteit.
Deze blamage van 'de bisschop van Nijmegen' kreeg een lachwekkend en even pijnlijk vervolg met de presentatie van een Kerstkaart met, volgens de Universiteit, een afbeelding van de oudste stad van Nederland. Zie afbeelding hiernaast. Het bleek een afbeelding van Maastricht te zijn, inderdaad de oudste stad van Nederland met een aantoonbare continuïteit sinds het begin van de jaartelling. Deze continuïteit ontbreekt in Nijmegen ten enen male. Dat wordt ook erkend in een publicatie van het (voormalig) Nijmeegs museum Commanderie van St.Jan (nu museum Het Valkhof) waaruit blijkt dat Nijmegen (en ik citeer) "als stad ten onder is gegaan aan het eind van de derde eeuw en er pas in de 13e eeuw weer een nederzetting van enige omvang was". Ook in andere (eigen) publicaties in Nijmegen wordt bevestigd dat 'het gat van Nijmegen' dat altijd ontkend wordt, wel degelijk bestaan heeft. Het is zelfs zo erg dat er niet één gat bestaan heeft, maar er meerdere hiaten zijn aan te tonen in de geschiedenis van Nijmegen. Het Bronnenboek geeft al meerder gaten in de Romeinse tijd, een tijd die we zeker niet ontkennen. De jaartallen die genoemd worden zijn 50, 70, 98, 117, 150, na 161, na 193, ca.200, begin 3de eeuw, 227 en 3de-4de eeuw (Peutingerkaart). Ziet U de gaten van steeds enkele decennia? Daarna worden de jaren 700 en 777 genoemd, wat sowieso al een gat van ruim 3 of 4 eeuwen betekend. Die hiaten probeert men in Nijmegen dan wel op te vullen, maar daarvoor wordt veel NEP uit de kast getrokken. Lees alles over de ware geschiedenis van Nijmegen.


De meest ultieme voorbeelden van NEP in Nijmegen zijn de plastic zuil uit de Filippijnen in de Eikstraat en het toneelmasker aan de overkant van de Waal bij Nijmegen. Dat 6 meter hoge masker-kunstwerk wordt sinds 2020 'Het Gezicht van Nijmegen' genoemd, maar is niet in Nijmegen geplaatst, maar aan de overkant van de Waal. Het is zo'n 100 jaar geleden opgebaggerd 'ergens' uit de Waal en volgens kunstenaar Andreas Hetfeld en Louis Swinkels daar aan de overkant geplaatst, zodat het verleden naar ons in Nijmegen kijkt en wij het recht in de ogen kijken. Een leuke gedachte, alleen heeft die blik op het verleden van Nijmegen behoorlijk last van bijziendheid. Men zou St.Amandus als patroon tegen oogziekten en bijziendheid, waar menig historicus last van heeft, eens moet aanroepen. Wellicht dat men er dan van verlost wordt.

Ook veel Archeologische vondsten in Nijmegen blijken nep!

Ook Museum Het Valkhof pronkt met dubieuze vondsten. Dat geldt met name voor veel vondsten die ooit in Museum Kam in Nijmegen terecht kwamen en waarmee nu in Museum Het Valkhof gepronkt wordt. Veel van die vondsten kwamen niet uit Nijmegen, maar van buiten Nijmegen of is zelfs de herkomst geheel onbekend. Het is algemeen bekend dat G.M.Kam allerlei Romeinse relicten opkocht, die door 'arbeiders' gevonden waren en waar goed voor betaald werd, in zijn verzameling opnam. Die 'vondsten' vormden de basis van zijn museum en later van Museum Het Valkhof. Lees meer bij Museum Het Valkhof. Ook dominee Johannes Smetius handelde in Romeinse vondsten (zie bij Smetius) en heeft heel wat verkocht naar het buitenland, voornamelijk Duitsland waar een brede belangstelling bestond voor alles wat Romeins bleek of leek. Hij heeft er kapitalen mee verdiend. Het is vergelijkbaar met het masker van 'Traianus' dat in Xanten gevonden werd, maar waarmee men in Nijmegen pronkt alsof het een bewijs vormt dat Traianus wel degelijk in Nijmegen was. Ook met de kopie van de gedenksteen uit Pfünz wordt in Nijmegen gepronkt, waarmee men meent te kunnen bewijzen dat Nijmegen ooit Noviomagus heette. Vergelijkbaar is de Godenpijler in Nijmegen waarmee Museum Het Valkhof pronkt. Daarvan is slechts een kwart (of minder?) in Nijmegen gevonden. Waar is de rest van die pijler en hoe kwam dit deel in Nijmegen terecht. Ook door handel in oude Romeinse relicten? Zolang men dat niet weet kun je er geen opvattingen uit af leiden.

Opmerkelijk is ook dat Nijmegen in aanleg geen Karolingische stad is, waar de palts altijd in het centrum lag, maar een typisch Duitse stad, met de burcht buiten de stad. Ook was Nijmegen in aanleg geen Romeinse stad. Het stratenpatroon van de binnenstad is typisch middeleeuws. De opgravingen hebben in de binnenstad ook niets opgeleverd, maar wel er buiten (o.a. de Kopsehof, Hunerberg, Valkhof), en dat waren eigenlijk alleen maar restanten van soldatenkampen. Dat die soldatenkampen ooit de naam Batavodurum of Noviomagus of Ulpia Noviomagus gedragen zouden hebben is een hardnekkige mythe. De historici willen ons dat wel doen geloven, maar daar bestaat geen enkel bewijs voor. Het zijn slechts aangenomen opvattingen: NEP dus. Zie ook de tekst bij de afbeelding hieronder.

Gemeentelijk archeoloog Van Enckevort legt dan wel uit dat alles onder de grond zit (zie knipsel hierboven), maar dat is slechts een hulpeloze uitroep bij gebrek aan feitelijk bewijs. Als het onder de grond zat zou Nijmegen er immers allang mee te koop hebben gelopen. Gelukkig hebben ze in Nijmegen wel een kunststof zuil in de Eikstraat, gemaakt in de Filippijnen (zie foto) en twee blauwe banen dwars over straat die verborgen Romeins moeten aangeven. Ook is een wandelroute met bordjes. Op het Maasplein in Nijmegen-West is een stukje tempel nagebouwd met vier stompjes van zuilen en drie betonnen treden. 'Goed bedoeld', zegt Van der Heijden, 'maar jammer genoeg op de verkeerde plek'. Er zijn kunstwerkjes die vagelijk verwijzen naar het Romeinse verleden, zoals de scheve godenzuil op Kelfkensbos en natuurlijk is er het beeld van Trajanus bij de Waalbrug. Maar dat telt niet mee, aldus Van der Heijden. 'Dat dateert uit de jaren vijftig'. Daarmee heb je het meeste wel gehad. 'Nijmegen heeft zijn bestaan te danken aan de Romeinen. Maar er is niets tastbaars in de stad, dat daarnaar verwijst'.
Lees meer over Paul van der Heijden.


Eén aangenomen veronderstelling over Ulpia Noviomagus wordt dan toch eindelijk gecorrigeerd.
Afbeelding hiernaast afkomstig uit: "Grenzen van het Romeinse Rijk, de Nedergermaanse Limes". (2018-2021)

Dat Nijmegen ooit de naam Ulpia Noviomagus heeft gehad, is een onbewezen hypothese van prof.dr.Jules Bogaers. Hierop is het 'argumentum ex silencio' onweerlegbaar van toepassing. Stilzwijgend worden opvattingen aangenomen, zonder dat het ooit wetenschappelijk en met klare feiten is aangetoond. Opvallend: het Bronnenboek van Nijmegen zwijgt over deze 'stadsrechtverlening' in het Romeinse deel van het Bronnenboek dat precies door Bogaers is samengesteld.
De algemene aanname dat Nijmegen stadsrecht ontving en tot municipium werd verheven tijdens de regering van keizer Marcus Ulpius Traianus (98-117) zou in het jaar 104 gebeurd zijn als 'compensatie' (?) toen de Romeinen Nijmegen verlieten. Het zou het begin vormen van een bloeiperiode van de stad Ulpia Noviomagus Batavorum, menen enkele historici met de nodige fantasie. Het is een mythe. Uit niets blijkt die 'bloeiperiode'.
Op de gedachte van dat 'Ulpia' kwam Bogaers door een gedenksteen uit Pfünz, waarvan Nijmegen een afgietsel heeft. Het werd door Bogaers onjuist geïnterpreteerd en werd zo wel de 'geboortesteen' van Romeins Nijmegen.
Zoals het onderschrift van de afbeelding hiernaast aangeeft, was wat men 'Ulpia Noviomagus' noemt, geen in aanleg Romeinse stad, maar had het een asymmetrische (ofwel een ongelijkmatige of willekeurige) aanleg, typisch 13de eeuws.

De algemene aanname van het stadsrecht in 104 wordt nergens door bewezen, sterker: zelfs tegen gesproken door de feiten. Zelfs over het jaartal 104 bestaat onenigheid onder historici en over het 'stadsrecht' nog meer.
    Donjon gaat niet door! (Volkskrant 6 dec.2018)
    De in steigers opgetrokken en met doek bekleedde DONJON die op het Valkhof stond, staat symbolisch voor de geschiedenis van Nijmegen. Het oogt imponerend, maar is gewoon hol. Ook de geschiedenis van Nijmegen vanaf de Romeinse tijd leek indrukwekkend, maar was zo hol als de "Holle Boomstammen" van de Bataven. Lees meer over de de Valkhofburcht.


    De echte reden van het niet doorgaan is uiteraard een andere dan men in Nijmegen wil toegeven. Met de afwijzing door de Rijksdienst van Cultureel Erfgoed wordt nu eindelijk erkend dat Karel de Grote nooit in Nijmegen een palts heeft gehad (die stond in Noyon) en dat Nijmegen niet de oudste stad van Nederland is. Dat is onmiskenbaar Maastricht. Nijmegen mist ruim 8 eeuwen geschiedenis tussen de 3e en 11e eeuw. Hoe lang duurt het nog voordat Nijmegen deze twee blunders eens accepteert? Uit het feit dat er 10 jaar over gepraat is wordt aangegeven hoe eigenwijs men in Nijmegen blijft vasthouden aan mythen. Men blijft er maar op hameren zodat elke goedgelovige Nijmegenaar het als vanzelfsprekend nog gaat geloven.
    Klik op de afbeelding links voor een vergroting!

    Toch blijft men maar proberen op Het Valkhof die Donjon te verwezenlijken. Nu wil men dat realiseren in de vorm van een hologram. Een hologram is een luchtspiegeling. Dat is precies van toepassing op deze Donjon: een 'luchtspiegeling', een fata morgana, nep dus.

    De geschiedenis van Nijmegen, dat zich graag uitroept tot de oudste stad van Nederland (zie daar), bevat wel meer nep. We noemen enkele voorbeelden.

    Nijmegen 2000 jaar stad.
    De plaatselijke VVV. probeert, zonder al te veel last te hebben van enig historisch besef, in 2005 het 2000-jarig bestaan van de stad overeind te houden.

    Dat Nijmegen de oudste stad is in ons land, vinden ze dan wel in Nijmegen, maar bewijzen daarvoor ontbreken. Nijmegen bestond niet eens tussen de 3e en de 11e eeuw en mist dus 8 eeuwen geschiedenis waar dit gat van Nijmegen in Museum Het Valkhof ook feilloos wordt aangetoond.

    In 1930 vierde men in Nijmegen het 700 jarig bestaan van de stad. Dat was helemaal juist! Maar in 1955 werd dat plots 1850 jaar bestaan van de stad en in 2005 bestond Nijmegen plots 2000 jaar als stad? Is Nijmegen dan gesticht in het jaar 5? Nijmegen kreeg toch pas 'marktrechten' (dus geen stadsrechten!) van keiser Trajanus in 105 na Ckr.? Maar ook daarvoor bestaat geen enkel bewijs, of is ooit tekstueel aangetoond. In Maar eet Bronnenboek van Nijmegen lees je daar in elk geval NIETS over. Lees meer over de eerste stichting van Nijmegen. Rekenen is niet de sterkste eigenschap van Nijmegen, ooit (sic) 'artikel 12' gemeente. Nep dus, dat 2000-jarig bestaan!



    Maar er is nog veel meer NEP in Nijmegen.
    Het stadhuis in Nijmegen (zie afbeelding van het oude stadhuis hiernaast) is gebouwd naar voorbeeld van het Stadhuis in Aken, al wordt dat altijd ontkend. Het wordt momenteel op de voorgevel gesierd met 8 standbeelden van 'vorsten en helden' uit de Nijmeegse geschiedenis, zoals de toelichting luidt. De beelden zijn in 1553 ontworpen door Meester Cornelis Sass uit Utrecht. Ze werden echter vernield in de Tweede Wereldoorlog. In 1953 zijn ze door Albert Termote (die ook het standbeeld van Karel de Grote maakte) nagemaakt naar het oorspronkelijke model. Helaas voor Nijmegen is er geen enkel bewijs dat ook maar één van deze afgebeelde personen ooit in Nijmegen is geweest.

      Van links naar rechts zien we:
    1. Frederik I, bijgenaamd Barbarossa (1122-1190), keizer van het Heilig Roomse Rijk, 1155-1190.
    2. Marcus Ulpius Traianus (53-117), keizer van Rome (98-117).
    3. Karel IV van Luxemburg (1316-1378), keizer van het Heilig Roomse Rijk, 1347-1378.
    4. Karel de Grote (742-814), keizer van het westen.
    5. Karel V (1500-1558), keizer van het Heilig Roomse Rijk, 1519-1556.
    6. Willem II van Holland (1228-1256), koning van het Heilige Roomse Rijk, 1248-1256. In 1247 vond de verpanding van de burcht (en de stad?) plaats.
    7. Gaius Julius Civilis [Claudius Civilis] (25-?), leider van de opstand van de Bataven tegen de Romeinen in de jaren 69 en 70.
    8. Gaius Julius Caesar (ca. 100-44 v.Chr.), Romeins politicus.

    Van de nrs. 2, 4, 7 en 8 staat absoluut vast dat die NOOIT iets met Nijmegen te maken hebben gehad. In hun tijd bestond Nijmegen niet eens.

    nr.1 is Frederik Barbarossa die dan wel gezien wordt als de opdrachtgever van de bouw van de burcht in 1155, maar in de periode van de bouw was hij in Italië (zijn eerste tocht naar Italië in 1154 en 1155). Op 18 juni 1155 werd hij in Rome door paus Hadrianus IV (de enige Engelsman die ooit Paus was) tot keizer gezalfd en gekroond. Volg je het verblijf van Frederik Barbarossa, dan is hij zelfs nooit in de buurt van Nederland geweest. Nederland of Nijmegen wordt in het boek van Karl Jordan over Barbarossa ook nergens genoemd. Barbarossa was meer in Italië dan in Duitsland. Tussen 1158 en 1168 was Frederik Barbarossa bij elkaar ternauwernood drie jaar in Duitsland geweest. In 1158 was Barbarossa in Roncaglia, in 1159 bij de pauskeuze van paus Alexander III en van de tegenpaus Victor IV die hij steunde, was hij ook in Italië. Met Kerstmis 1165 liet Frederik Barbarossa het gebeente van Karel de Grote in Aken plechtig opgraven en door (tegen)-paus Paschalis heilig verklaren, vooral als politieke demonstratie tegen Frankrijk, dat de zijde van de door de Kardinalen gekozen ware paus Alexander had gekozen. Deze 'heiligverklaring' is door de Kerk van Rome nadien ook nooit geformaliceerd. Tussen juni 1156 en oktober 1157 en van 1158 tot 1162 was Barbarossa steeds in Italië. In 1162 verwoestte hij Milaan, in 1166 was hij dicht bij de overwinning, toen een leger onder leiding van Rainald van Dassel en Christiaan I van Buch (aartsbisschop van Mainz) de stad Rome dreigde te veroveren, terwijl Frederik zelf met een tweede leger in aantocht was. In de Slag bij Legnano op 29 mei 1176. Dit leidde tot de Vrede van Venetië (1177), waarbij Barbarossa, Alexander III officieel erkende als paus en er ook werd onderhandeld over de positie van Rome. Met de Vrede van Konstanz in 1183 werd er een akkoord bereikt met de Lombardische Liga, op veel gunstigere voorwaarden voor de keizer. In 1090 verdronk Barbarossa toen hij tijdens de Derde Kruistocht de rivier de Selef (in Anatolië) wilde doorwaden. Het hele verhaal speelt zich af in Italië. Er is geen enkel gegeven dat hij ooit in Nijmegen was, ook al gaf hij de opdracht tot de bouw van de palts. Of hij die ooit gezien heeft is een onbewezen aanname. In Duitsland is Frederik Barbarossa er ook niet in geslaagd om het Heilig Roomse Rijk te stichten en er een staat van te maken. Van een heilig Roomse Rijk is in Duitsland feitelijke ook nooit sprake geweest. Het land was erg versnipperd en bestond uit meerdere hertogdommen, graafschappen en bisschoppelijke rechtsgebieden. Steeds lag hij overhoop met bisschoppen van Keulen, Trier, Mainz, maar vooral met hertog Hendrik de Leeuw die een machtspositie had in het Saksisch-Slavische grensgebied.
    Barbarossa liet om zijn macht te (be-)vestigen verscheidene rijksburchten bouwen of restaureren, zoals Hagenau, Trifels, Kaiserslautern, Neurenberg, Eger, Altenburg, Gelnhausen en Dortmund, waar keizerlijke machtsgebieden ontstonden van waaruit de bezittingen werden beheerd. Voor Barbarossa moesten de steden in de eerste plaats de hechte bolwerken van zijn heerschappij vormen. Plaatsen als Chemnitz, Altenburg en Zwickau kregen stadsrechten. In deze hele opsomming van (rijks-)steden wordt Nijmegen niet genoemd.

    In Historische Atlassen -ook die van Georges Duby- wordt het H.Roomse Rijk in de 11de en12de eeuw steeds afgebeeld als één geheel, maar was dat beslist niet. De versnippering zoals afgebeeld wordt in de 17de en 18de eeuw en die vanaf de 11de bestond, komt daar meer mee overeen. Zie de kaart hiernaast uit 1789 (klik op de kaart voor een vergroting).
    Over de derde kruistocht waaraan Frederik Barbarossa deelnam vermeldt Karl Jordan: "De vaak gehoorde bewering dat het keizerlijk leger twintigduizend ridders telde, moet - evenals soortgelijke opgaven over andere middeleeuwse legers - met een flinke korrel zout worden. genomen. Hoogstens drieduizend ridders met hun edelknapen en overig gevolg kunnen het kruisvaardersleger hebben gevormd. De verzorging van een groot leger zou onder de toenmalige omstandigheden op onoverkomelijke moeilijkheden zijn gestuit. Tijdens de tocht door Bulgarije deed zich reeds een tekort aan levensmiddelen voelen, terwijl het leger bovendien aan overvallen bloot stond. Slechts ten koste van grote inspanning slaagde men erin de Balkanpassen over te trekken".
    Deze logistieke problemen zullen zich ook in de tijd van Karel de Grote hebben voorgedaan, waarmee de
    omvangrijke en verre veldtochten naar het rijk der fabelen verwezen kunnen worden. En die tekorten aan voedsel los je ook niet op met plaatselijke landbouw, in gebieden waar bijna niemand woonde en men vooral zelfvoorzienend was.

    Blijven over de nummers 3, 5 en 6. Dat die ooit in Nijmegen zijn geweest is voor onze studie niet relevant, hoewel strikte bewijzen voor nr. 3 (en 6?) ontbreken. Het gaat daarbij immers over het tweede millennium. Karel V (nr.5) is zeker in Nijmegen geweest (daarvoor bestaat zelfs bewijs) en naar deze Keizer kan en mag Nijmegen zich ook Keizer Karelstad blijven noemen. Ook hier heeft Clio (muze van de geschiedenis) weer een opmerkelijke rol gespeeld.

    "Nijmegen Keizer Karelstad" kan dus gehandhaafd blijven, al is het wel een andere Keizer Karel dan men gewoonlijk voor ogen heeft.




    Het aquaduct uit Berg en Dal (Volkskrant van 27 juni 2014) en rechts de plastic zuil uit de Filippijnen. NEP dus.

    Dat Aquaduct blijkt 1. niet in Nijmegen, maar in Berg en Dal te vinden, en 2. het bestaat slechts uit een greppel in het bos. Hoe weet men dat dit ooit een aquaduct was? Daarover lezen we het volgende: "In juni 2020 zijn in een bouwput mogelijke resten van de watergoot gevonden, waar tot op heden nader onderzoek naar gedaan wordt. Het veronderstelde aquaduct had een totale lengte van ongeveer vijf kilometer. Het vervoerde water vermoedelijk vanaf ongeveer 80 meter boven NAP bij de Oude Kleefsebaan bij Berg en Dal naar de legioenplaats van het tiende legioen op de Hunnerberg in het oostelijk deel van het huidige Nijmegen op 52 meter boven NAP. De werken zouden geheel zijn uitgevoerd in hout en aarde, waarbij het water door een houten goot liep. Deze goot heeft men niet teruggevonden omdat het hout is vergaan".
    Het is dus een voorbarig verhaal (zie de onderstreepte worden) en kan beter gekwalificeerd worden als NEP.


    Een Romeinse wachttoren?
    In Nijmegen en omgeving is meer NEP te vinden. Er is heel wat fantasie nodig om je iets voor te stellen van een 'de Romeinse wachttoren' op Heumensoord. Er is niets anders te zien dan een open plek in het bos (zie eigen foto), Er staat dan wel een informatiebord bij, waarop een en ander wordt uitgelegd, maar een wachttoren is er besliste niet te zien? Waarvoor diende die wachttoren? En waarom op die plaats? Die stond toch een 5 km af van het Kops Plateau, waar men toch een beter zicht had op die grens. Er is ook archeologisch niets van gevonden, blijkt bij nadere informatie. Slechts verkleurde grondsporen die ook van een oud schuurtje geweest kunnen zijn. Waar keek men in deze wachttoren zo ver van de traditionele grens dan op uit? De Romeinen plaatsen zo'n wachttoren toch niet op kilometers van de (vermoedelijke) grens, dat toch de Rijn was? De afstand van deze toren tot de Rijn was bijna 20 kilometer. Dat is toch niet logisch? Dan zou een wachttoren op het Kops Plateau of op de Duivelsberg toch aannemelijker zijn geweest? Maar daar is er niets van gevonden. NEP dus.

    Het nieuwe logo van Nijmegen: nog meer NEP.

    Het is ALTIJD wat met NIJMEGEN.
    De ontwerper van het nieuwe logo ALTIJD NIJMEGEN heeft met zijn ontwerp laten zien kennis van zaken te hebben. Aangezien het logo door de gemeenteraad is aanvaard, stemt ook de gemeente Nijmegen hiermee in.

    Met 'ALTIJD NIJMEGEN' heeft men willen aangeven dat Nijmegen altijd bestaan heeft. Altijd? Vanaf wanneer? En doorlopend? Is de aangenomen continuïteit ooit aangetoond? Zie daarvoor Nijmegen oudste stad?.

    In het logo staat links een Romeinse helm (legionair-3e eeuw) afgebeeld en rechts de St.Nicolaaskapel op het Valkhof (11e eeuw). Daartussen zit een groot gat van wel 8 eeuwen. Dat gat heeft men met de Waalbrug proberen te overbruggen, maar dat is helaas niet gelukt. Vandaar dat de Waalbrug scheef is weggezakt in een moeras van leugens, intriges, mythen en veel NEP in Nijmegen. Dat gat heeft men wel geprobeerd wat verder op te vullen met nietszeggende tierelantijntjes, zoals wat stippen en krullen, een vlaggetje en verder een examenbaret (universiteit), enkel muzieknoten en een gitaar, een bierglas en enkele onbetekenende stippen. Verder zien we in dit logo een zanger (Frank Boeijen?), een schoen en een wandelaar (4-daagse?), waarnaast de gladiolen, eronder een rijnaak (op de Waal?), een microscoop, een apestaartje, stukje printplaat, strookje DNA (technologie, universiteit), een winkelende dame (met boodschappentas), een voetbal (NEC), enkele hardlopers (Stevensloop?), willekeurig een mes, vork, wijn- en bierglas (horeca) en bekende gebouwen (Stephenstoren-13e eeuw, Belvédère en Kruittoren in Kronenburgerpark -beide oorspronkelijk 15e eeuw). Over Karel de Grote zie je zeer terecht NIETS.

    Het bekende gat van Nijmegen, dat ook in Het Bronnenboek van Nijmegen te vinden is (zie daar), wordt hiermee niet alleen erkend, maar ook in dit nieuwe logo duidelijk en treffend afgebeeld. Uit een onderzoek in 2011 onder toeristen blijkt de Vierdaagse in Nijmegen het bekendst te zijn (het scoorde bijna 40% bekendheid), terwijl maar 2% van de respondenten voor de historie naar Nijmegen komen.
    Hoe Albert Delahaye zelfs in dit nieuwe logo in het gelijk wordt gesteld. Opvallend in dit logo is immers, dat Karel de Grote ontbreekt. Wordt daarmee eindelijk erkend dat hij in de geschiedenis van Nijmegen niet thuis hoort? Het wordt tijd dat men dan ook de rest van de geschiedenis van Nijmegen aanpast aan wat in dit nieuwe logo zo overtuigend uitgebeeld wordt.




    De 'Karolingische' Kapel, ooit 'Heidensche' Kapel geheten, maar wordt nu een 'Ottoonse' Kapel genoemd.
    De zogenaamde "Karolingische Kapel", het oudste stenen gebouw in Nederland waar men in Nijmegen trots op mag zijn, stamt uit 1085: dat is 3 eeuwen na Karel de Grote. Tegenwoordig wordt deze kapel niet langer meer 'Karolingisch' genoemd maar staat nu officieel te boek als 'Ottoonse kapel'. Ottoons is de kapel echter ook niet, wat door Van der Heijden erkend wordt in zijn boek over 20 eeuwen Nijmegen! Een goed verstaander weet dan genoeg!
    In een artikel in het Algemeen Dagblad werd het een Kapel van rommelsteen genoemd. het artikel vermeldt ook: "Dat Karel de Grote in Nijmegen heeft gewoond, geloven alleen de schoolboekjes nog en de Nijmegenaren". Een waarheid zo groot als de Waalbrug, die het gelijk van Albert Delahaye op een onmiskenbare wijze bevestigt. Ook over de bouwgeschiedenis en vooral over de renovaties die in de loop der eeuwen plaats vonden, zijn de nodige vragen te stellen. De kapel blijkt niet alleen van rommelsteen te zijn, maar ook te bestaan uit enkele historisch niet geheel verantwoorde 'herstellingen'. Lees meer over de Valkhofkapel en Het Valkhof. Zie de afbeelding hieronder van de reconstructietekening van Alexander Oltmans uit 1844.
    Recht hieronder een zwart-wit tekening van het Interieur van de Carolingisch kapel dorr F.Lugt uit 1660.

    De kapel zou een kopie zijn van de San Vitale uit Ravenna (ingewijd in 547) en gebouwd zijn in opdracht van Karel de Grote. Wie zoiets beweert heeft geen verstand van geschiedenis en zeker niet van bouwgeschiedenis. Als men deze San Vitale (afbeelding links) wat beter bekijkt en wat nauwkeuriger vergelijkt dan valt slechts het achthoekig bovendeel als overeenkomstig op. Over de binnenzijde hebben we het maar helemaal niet, want dat is een wereld van verschil. Zie afbeeldingen hiernaast. Deze kapel in Nijmegen is een keizerlijk Paleis onwaardig, zeker als men ziet tot welke bouwwerken men in het Byzantijnse Rijk in deze tijd in staat was. Daarentegen is de overeenkomst met de St.Gregoriuskerk in Ani (Turkije) gebouwd in 994, eerder overeenkomstig. Zie foto rechts.


    Hoewel lange tijd werd aangenomen dat het gebouw rond 1030 is gebouwd, stelde Aart Mekking in 1996 dat het gebouw pas na de verwoesting van de Valkhof in 1047 tot stand is gekomen. Deze visie is tevens te vinden in het in 2007 verschenen handboek "Bouwen in Nederland. 600-1200". Immers Mekking redeneerde dat bij de verwoesting van het Karolingisch Paleis de kapel zeker niet gespaard zou zijn. Op zich een logische gedachte. echter, alle klassieke teksten die deze verwoesting en de daarbij vermelde plundertocht vermelden, blijken duidelijk over Noord-Frankrijk te gaan. In het jaar 1047 zou het nooit bestaand hebbende Paleis van Nijmegen in brand zijn gestoken door Godfried, hertog van Lotharingen, als hij op weg is naar Verdun, dat ook in vlammen opging. Plaatsen die genoemd worden zijn Verdun, Rinesburg, Fleerdingen (=Floringhem, niet Vlaardingen), Atrecht (Arras), Eichem, Doornik, Arques en Annoeullin. Hoe valt dat te rijmen met een veldtocht naar Nijmegen? In Nijmegen is daarvan ook nooit en archeologisch bewijs gevonden, wat ook blijkt uit het nieuwste boek over Het Valkhof 2000 jaar.

    Hieronder enkele foto's ter vergelijking van de binnenzijde van de kapel in Nijmegen (links) en van de San Vitale uit Ravenna, waaruit al een zeer duidelijk verschil blijkt. En zeker als je de kunstzinnige mozaieken bekijkt. Die zijn in Nijmegen niet te vinden. De vergelijking van deze kapel in Nijmegen, met de San Vitale kan de prullenbak is. Nog een voorbeeld van NEP in Nijmegen!



    Nijmeegse archeologen misleid door vervalser.
    In 2000 haalde de ontdekking van vijf Romeinse voorwerpen in de Nijmeegse binnenstad het landelijke nieuws. Ze zouden het bewijs vormen dat reeds in de tweede eeuw christenen in het Romeinse Noviomagus woonden. De vervalste voorwerpen betreffen aardewerkscherven, glas resten en een loden plaatje waarop christogrammen zijn ingekrast. (Zie afbeelding hiernaast). Het aanvankelijke wantrouwen van de Nijmeegse archeologen na de eerste vondst in 1995 werd weggenomen toen er in latere jaren herhaaldelijk tweede-eeuwse christogrammen werden gevonden. Klassiek archeoloog Dé Steures bleef echter twijfelen aan de authenticiteit van de christogrammen, en hij wist de Nijmeegse archeologen over te halen een onderzoek te starten. De bevindingen van dat onderzoek zijn onlangs gepubliceerd in het Nijmeegse jaarboek Numaga. De Nijmeegse archeologen geven toe dat ze ondanks hun twijfels destijds niet kritisch genoeg zijn geweest. Welke motieven de Nijmeegse vervalser had, blijft vooralsnog onduidelijk. De Nijmeegse geschiedenis ken wel meer gevallen van vervalsingen.

    Enkele feiten uit de geschiedenis van Nijmegen:
    In 1230 kreeg Nijmegen voor het eerst stadsrechten. In 1930 werd het 700-jarig bestaan van de stad gevierd. Zie poster hieronder links. Historisch gezien volkomen juist!
    In 1955 vierde men in Nijmegen plots het 1800-jarig bestaan van de stad.
    In juli 1955 werd dat nog verrassender veranderd in het 1850-jarig bestaan van de stad.
    Hieruit blijkt overduidelijk dat heel veel van die "sterke traditie in Nijmegen", zoals Hugenholtz dat ooit noemde, pas sinds 1955 bestaat.
    In 2005 vierde men in Nijmegen het 2000-jarig bestaan van de stad. Een feest uitgevonden door de plaatselijke VVV.
    Feitelijk vierde men alvast het feestje van 2017 omdat in het jaar 17 n.Chr. Oppidum Batavorum (in Nijmegen is dat Nijmegen) de hoofdplaats van het bestuursgebied van de Bataven geworden zou zijn.
    Dat de Bataven in Noord-Frankrijk woonden doet er in Nijmegen blijkbaar verder weinig toe. In de Betuwe woonden ze in elk geval niet. De archeologische opgravingen bij de aanleg van de Betuwe-route laten daarover geen enkel misverstand bestaan. Ook in de recente publicaties blijkt dat de Bataven in de Betuwe momenteel achterhaald is en volgens dr.W.A..van Es geen bijval meer vindt.

    Nijmegen noemt zich graag de oudste stad van Nederland en beroept zich dan op het marktrecht dat van keizer Trajanus gekregen zou zijn bij het vertrek van de Romeinen ter compensatie van verlies aan omzet. Markt-recht?, maar dat nog geen stadsrecht. Welk bewijs heeft men daarvoor? Dat vertrek was in 104 of 105 n.Chr. dus sinds dat jaar zou Nijmegen dan een stad geweest zijn. (Als het al waar zou zijn: zie hieronder bij Ulpia Noviomagus en bij Nijmegen de oudste stad van Nederland?).
    Dat zou dus betekenen dat Nijmegen nog helemaal geen 2000 jaar bestaat, maar pas zo'n 1910 jaar. Rekenen is overigens in Nijmegen (ooit artikel-12-gemeente) nooit een sterke kant geweest.

    Maar, Nijmegen heeft tussen 250 en 1230 absoluut geen stedelijke continuïteit gehad. Overigens was Nijmegen in de Romeinse tijd geen stad, maar een legerplaats, strategisch geplaatst op de heuvels die op de rivier uitkeken. Tussen tenminste 400 en 1050 was in Nijmegen in het geheel geen sprake van een nederzetting. Die is archeologisch ook nooit aangetoond, zelfs niet met enkele (6?) graven.
    Nijmegen kan zich dus pas sinds 1230 een stad noemen en is dus net zo oud als veel andere steden in Nederland.
    Hoe men in Nijmegen in 2005 aan een 2000-jarig bestaan van de stad komt, moet men overigens nog aantonen met historische feiten en niet met een foldertje van de plaatselijke VVV: NEP dus!

    Museum Het Valkhof.
    Museum Het Valkhof heeft een grote collectie Romeins aardewerk en andere Romeinse vondsten. Een niet onaanzienlijk deel is afkomstig uit Museum G.M.Kam. Deze Rotterdamse handelaar begon rond 1900 met het verzamelen en aankopen van Romeinse vondsten in Nijmegen. Echter, Kam verzamelde aanvankelijk zonder enig systeem. Van veel vondsten staat dan ook niet vast wat de vondstomstandigheden waren. Ze werden door de arbeiders verzilverd en om een hogere opbrengst voor te krijgen, werd er soms een te rooskleurig verhaal bij verzonnen. Kam schrok er ook niet voor terug voorwerpen van met graafwerk belaste arbeiders aan te kopen achter de rug van F.M.L.Leydekkers. Deze pater Leydekkers liet opgravingen uitvoeren op het terrein van het St.Canisiuscollege en noteerde als eerste ook welke vondsten bij elkaar in één graf werden gevonden. Bij gebrek aan een opgravingverslag staat van een niet onaanzienlijk deel van de vondsten van Kam niet eens vast waar deze gevonden zijn. Deze vondsten staan nu wel te boek als "Nijmeegse vondsten", maar zijn het niet. Nep dus. In 1922 werd de gehele collectie van Kam geschonken aan de stichting Rijksmuseum G.M.Kam te Nijmegen, dat in 1987 werd overgedragen aan de provincie Gelderland en verder ging als het Povinciaal Museum Kam. In 1999 ging dit museum met het Gemeentemuseum van St.Jan samen verder als Museum Het Valkhof, waar met de collectie van Kam nu goede sier wordt gemaakt, maar waarvan een groot deel historiografische nep is.

    In Museum "Het Valkhof" in Nijmegen wordt een bronzen portretkop tentoongesteld, waarvan gesteld wordt dat het keizer Trajanus moet voorstellen (Zie afbeelding). Deze portretkop is helemaal niet in Nijmegen gevonden, maar in Xanten. De portretkop stelt mogelijk keizer Trajanus voor, stelt men in Xanten. Ofwel, men zet de argeloze museumbezoeker twee keer op het verkeerde been, doordat met de aanwezigheid van deze uit Xanten afkomstige portretkop in dit museum een bevestiging van de aanwezigheid van Trajanus in Nijmegen wordt geïnsinueerd. Zowel vindplaats als voorstelling van deze portretkop zijn zeer omstreden. In Nijmegen probeert men wel met meer niet ter plaatse gevonden relicten haar geschiedenis te bewijzen, zoals met een altaarsteen uit Pfünz. En als deze Trajanuskop nu eens een gewoon toneelmasker is, zoals er zoveel zijn gevonden in het voormalige Romeinse Rijk? Dan steunt de Nijmeegse interpretatie helemaal nergens op. Immers toneel was een alom voorkomende bezigheid van de Romeinen, die noch aan plaats noch aan tijd gebonden was. Nep dus.

    De godenpijler.
    In Nijmegen zijn twee delen van een zogenaamde godenpijler gevonden (zie afbeelding links). Deze pijler roept vragen op zoals 'welke goden hierop staan?', maar belangrijker: "Waar is de rest van de pijler?" Deze pijler is in elk geval afkomstig van elders, aangezien de steensoort waar deze van gemaakt is in Nederland niet voorkomt. De inscriptie TIBR CSAR wordt opgevat als TIBERIUS CAESAR ofwel Keizer Tiberius die regeerde van 14 tot 37 na Chr. Met deze pijler meent men in Nijmegen te kunnen bewijzen dat de plaats in het jaar 17 al bestond, wat slechts een aanname is. Immers de steensoort van de pijler kwam van elders en kan vele decennia na de regering van Tiberius pas in Nijmegen terecht zijn gekomen als overtollig bouwmateriaal of via handel in Romeinse relicten. De pijler is immers verre van compleet, dus heeft zeker niet in Nijmegen opgesteld gestaan. Er valt dus niet mee te bewijzen wat men zo graag wenst. Nep dus.

    De Bisschop van Nijmegen.
    De "bisschop van Nijmegen" is een tekenend voorbeeld van misplaatste geschiedenis. Van de in verschillende teksten genoemde stad Noviomagus, genoemd in verband met het resideren van verschillende bisschoppen, maakte men zonder enig bewijs klakkeloos Nijmegen. Het blijkt echter om de stad Noyon in Noord-Frankrijk te gaan, ook Noviomagus geheten. In Nijmegen heeft immers nooit een bisschopszetel bestaan. De bisschoppen Transmarus, Immo en Harduines zijn bisschoppen van Noyon, niet van Nijmegen: nep dus!

    Claudius Civilis in Nijmegen.
    Achter de Sint Nicolaaskapel op het Valkhof staat op een hekje een beruchte tekst van Constantijn Huygens. In het Latijn was te lezen (hier vertaald) dat Claudius Civilis hier knarsetandend de Romeinse legioenen heeft zien naderen. Een erg romantisch beeld, maar er klopt weinig van. Het is niet het enige misverstand dat over de Bataven bestaat. De tekst was in 2007 verwijderd, maar is nu weer in alle foutieve omvang te bekijken. Blijkbaar is het historisch besef in Nijmegen afgenomen, aangezien men nog steeds niet inziet dat wat hier geschreven staat helemaal fout is!
    De tekst van Huygens ging al op meerdere punten mank. Allereerst heette de Batavenleider niet Claudius, maar Julius. Op de tweede plaats is het niet slim - zelfs heel onverstandig - om op die plek naar de Romeinen uit te kijken. Ze kwamen niet uit het noorden, maar uit het zuiden, vanuit hun eigen legerkamp. Julius Civilis trok zich na de opstand terug op zijn Bataveneiland, ofwel stak toen plots de Waal over naar zijn eigen eiland, de Betuwe. Blijkbaar, tenminste volgens de Nijmeegse wetenschappers, stond Julius op Romeins terrein de Romeinen op te wachten, die vanuit hun kamp dat vlak naast zijn Oppidum Batavorum lag op het Kops Plateau, toch binnen enkele minuten ter plaatse geweest moeten zijn. En of Julius geknarsetand heeft, is ook nog maar de vraag: de Romeinse klassieke schrijvers hebben dit feit nergens genoteerd. Het is ontsproten aan de fantasie van Huygens, zoals wel meer in de geschiedenis van Nijmegen ontsproten is aan de fantasie van enkele fabelschrijvers zoals Willem van Berchen en Johannes Smetius (die gewoon Jantje Smit heette).
    Julius Civilis leidde de Bataafse Opstand tegen de Romeinen in het jaar 69. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus spreekt in zijn boek Historiën over de nadagen van deze opstand. Toen Julius Civilis 'het niet aandurfde het Oppidum Batavorum met de wapenen te verdedigen, sleepte hij al wat roerend was als buit mee, stak de rest in brand en trok zich terug op het (Bataven)eiland. Van het door Holwerda 'opgegraven' Oppidum Batavorum is inmiddels aangetoond dat hij zich schromelijk heeft vergist. Archeoloog W.Willems heeft het Oppidum Batavorum van Holwerda ook niet kunnen vinden. Nep dus! Zie ook de volgende opmerking.

    Het Oppidum Batavorum.
    In 1914 meende archeoloog Holwerda op de Kopse Hof (dus vlak naast het Romeinse legerkamp) het Oppidum Batavorum gevonden te hebben. Archeoloog W.Willems verklaarde in 1989: "We hebben op dit ogenblik zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Als er hier al Bataven zijn geweest, dan hoorden die bij een Romeins legeronderdeel!" Nijmegen als Oppidum Batavorum is dus eveneens nep!

    Ulpia Noviomagus.
    Het tijdelijke Romeinse legerkamp in Nijmegen heeft nooit de naam Noviomagus gedragen. Dat is maar aangenomen, maar op geen enkele manier ooit aangetoond. Keizer Trajanus (keizer tussen 98 en 117 n.Chr.) zou Nijmegen zijn naam 'Ulpia' hebben gegeven, wat een onbewezen verzinsel van Jules Bogaers was, dat hij stelde bij zijn aanstelling om 1959 in Nijmegen. Je moet toch met iets komen om indruk te maken bij je eerste aanstelling. Het bewijs van deze aanname waar Van Buchem in 1959 al om vroeg moet nog steeds geleverd worden. Van Buchem formuleerde het in Numaga VI mei 1959 p.51, als volgt: "Wij hopen, dat dr. Bogaers spoedig gelegenheid zal vinden om zijn nieuwe denkbeelden omtrent deze voor de oude geschiedenis van Nijmegen toch waarlijk niet onbelangrijke kwesties duidelijker en uitvoeriger uiteen te zetten.". Tot heden is die bewijsvoering uitgebleven.
    In Nijmegen heeft men van dat Ulpia meteen ook maar stadsrechten gemaakt. Afgezien van het feit dat Trajanus nooit in Nijmegen geweest is (zijn standbeeld staat er dus ten onrechte), werd met het hier genoemde Noviomagus de stad Neumagen in Duitsland bedoeld. Ook deze gegevens, naam en standbeeld, kunnen toegevoegd worden aan het lijstje "NEP". De in Nijmegen tentoongestelde portretkop van Trajanus is zeer omstreden. Zowel vindplaats als voorstelling zijn onbekend. Dat het Trajanus zou zijn is een kwestie van "wishful thinking". Er bestaat geen enkel aanvaardbaar argument voor deze opvatting. Slechts met de portretkop van Trajanus wordt bewezen dat Trajanus in Nijmegen was, terwijl die portretkop niet in Nijmegen is gevonden en het niet eens is vastgesteld of het wel Trajanus is. Zo redeneerde men wel vaker in de Nijmeegse en Nederlandse geschiedenis.

    In Museum Het Valkhof te Nijmegen prijkt een steen met het opschrift: (Genio castror(i)VM TFL(avius) ROM(a)NVS VLPIA NOVIOMAGI BATAVS DEC(urio) AL(ae) T FLAVIAEPR AEPOSITVS dat door Jules Bogaers vertaald wordt met "aan de genius van de legerplaats wijdt Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, een Bataaf, ritmeester van de Ala I Flavia, chef van.. ." (dit altaar). Deze steen wordt min of meer als de geboorte-steen van Nijmegen beschouwd. Het suggereert dat Nijmegen zich mag beroepen op een band met
    keizer Trajanus, wiens familienaam bij wijze van bijzondere gunst aan die van de stad is toegevoegd.
    Voor de volledigheid moet opgemerkt worden, dat deze steen niet in Nijmegen is gevonden, doch een afgietsel is van een in Pfünz (Beieren) gevonden inscriptie; het bevat niet de minste aanwijzing, waar de plaats Ulpia Noviomagus gelegen was. Zijn vindplaats te Pfünz (buiten het Romeinse rijk (sic!) zegt hieromtrent ook niets. De steen houdt derhalve niet het minste bewijs in voor de authentieke naam van Romeins Nijmegen, daar nimmer bewezen is dat de naam Noviomagus voor Romeins Nijmegen mag gelden.
    De namen Ulpia en Flavius hebben vermoedelijk betrekking op keizer Trajanus. Indien dat juist is, heeft de naam Ulpia Noviomagus betrekking op Neumagen bij Trier, aangezien Trajanus veldheer was in Germania Superior voordat hij Keizer werd en zeker niet niet op Nijmegen. Slechts op grond van het verkeerd interpreteren van de naam Noviomagus is Trajanus abusievelijk in Nijmegen terecht gekomen. Gezien de beschrijvingen van zijn veldtochten is hij zelf nooit zo noordelijk geweest, dus ook nooit in Nijmegen. Voor Nijmegen is deze steen NEP!

    Deze steen wordt ook vermeld in het Bronnenboek onder nr. 6 met de jaartallen 98-180, een ruime marge dus, al is de tekst daar gedeeltelijk anders en wordt er geen vertaling van gegeven. Verwezen wordt naar Bogaers BROB X-XI p.278-281. Daar lezen we het volgende:
    "In 1857 werd te Pfiinz in Beieren (in de Romeinse provincie Raetia) een fragment van een altaarsteen gevonden, waarop een inscriptie is aangebracht die een zekere 'T(itus) Fl(avius) Rom[a]nus Ulpia Noviomagi Bataus' vermeldt. Het betreft een decurio van een Ala I Flavia, die praepositus was, d.i. aan het hoofd was geplaatst van - naar alle waarschijnlijkheid - de Cohors i Breucorum; als zodanig heeft hij een altaar gewijd aan een of andere godheid, wellicht de Genius castrorum of Sedatus. In normale omstandigheden fungeerde als bevelhebber van een cohors auxiliaris een praefectus, die behoorde tot de ridderstand, de equites; diens plaats kon worden ingenomen door een praepositus, een officier van lagere rang en stand, nl. een centurio van een legioen of - in provincies waarin geen legioen gestationeerd was - een decurio van een ala. In Raetia was tot in de tweede helft van de regering van Marcus Aurelius (161-180) geen legioen gevestigd; pas in 179/180 kreeg de Legio in Italica een standplaats te Castra Regina (Regensburg). Het altaar van Pfünz is dus waarschijnlijk te dateren in de tijd tussen Traianus ('Ulpia') en 180; het kan zeker niet vervaardigd zijn na 233. Uit de naam van de decurio en praepositus valt in de eerste plaats te concluderen dat hij Romeins burger is geweest. Zijn burgerrecht - dat teruggaat op een van de Flavische keizers - zal hij wel bij de geboorte hebben ontvangen. T. Flavius Romanus noemt zich, ofschoon hij civis Romanus is, bovendien nog Bataaf en geeft als origo op Noviomagus, dat ongetwijfeld met Romeins Nijmegen, d.i. Noviomagi in het land der Bataven op de Tabula Peutingeriana, geïdentificeerd moet worden. De betekenis van de woorden Ulpia Noviomagi ten aanzien van elkaar is niet duidelijk. Er zijn verscheidene mogelijkheden. Beide woorden vormen wellicht tezamen de origo van de betreffende militair. Een plaatsnaam kan in de inscripties als origo voorkomen in adjectivische vorm, in de genitivus (locativus) of in de ablativus. Wanneer men uitgaat van een nominativus Ulpia Noviomagus, is een verbinding van de ablativus Ulpia met de locativus Noviomagi beslist geen fraai Latijn, maar wellicht niet uitgesloten. De naam Noviomagus kan echter ook in de tijd waarin de inscriptie is aangebracht, reeds gefixeerd of versteend geweest zijn als Noviomagi - welke vorm in die hoedanigheid voorkomt op de Tabula Peutingeriana ter plaatse van Romeins Nijmegen - en in de inscriptie als onverbuigbaar verbonden zijn met het adjectief Ulpia in de ablativus ter aanduiding van de origo. Een derde mogelijkheid is dat het woord Ulpia in dit geval de betekenis heeft van tribu Ulpia, m.a.w. dat naast de origo Noviomagi een z.g. pseudo-tribus is vermeld, zodat het woord Ulpia dan niet rechtstreeks betrekking heeft op Noviomagi. De tribus waren oorspronkelijk de volksafdelingen, kiesdistricten, waarbij de Romeinse burgers waren ingedeeld. Aanvankelijk waren ze - als territorial aanduidingen - gebonden aan het domicilium, later zijn ze iets persoonlijks en erfelijks geworden van de verschillende families van Romeinse burgers. In de tijd van het keizerrijk was de tribus nog slechts een teken van het Romeinse burgerrecht. Het grootste aantal (echte) tribus heeft 35 bedragen. De tribus Ulpia zou evenwel geen echte, maar een pseudo- of militaire tribus geweest zijn, afgeleid van de familienaam van keizer Traianus. In de militaire inscripties uit het midden van de 2de eeuw en later kan men het verschijnsel waarnemen dat bij het vermelden van een origo een pseudo-tribus genoemd wordt, die is afgeleid van het nomen gentilicium van een keizer, dat in het algemeen als bijnaam verbonden is aan de nederzetting waaruit de soldaat afkomstig is. Deze plaats van herkomst kan van de betreffende keizer stadsrecht ontvangen hebben, dus colonia of municipium zijn geworden, maar het is ook mogelijk dat de keizerlijke bijnaam enkel gefungeerd heeft als erenaam van een peregrine nederzetting. Hier lezen we dus onverbloemd dat Nijmegen helemaal geen stadsrecht heeft gekregen van keizer Trajanus! Hoe dan ook, uit de onderhavige inscriptie volgt met betrekking tot de origo niet meer dan dat Noviomagus in het land der Bataven sinds de tijd van Traianus hoogst waarschijnlijk een bijnaam heeft gehad die is afgeleid van het nomen gentilicium van deze keizer. Dat T. Flavius Romanus, ofschoon hij in het bezit was van het Romeinse burgerrecht, toch nog vermeld heeft dat hij Batavus was, kan, behalve wellicht uit een gevoel van trots, mede verklaard worden uit diens verlangen om ten aanzien van zijn origo heel duidelijk te zijn: hij kwam uit (het Ulpische) Noviomagus in het land, in de civitas der Bataven.

    Eveneens ter wille van de duidelijkheid is in de moderne litteratuur vaak sprake van Noviomagus Batavorum wanneer men Romeins Nijmegen bedoelt. Tot voor kort diende deze formulering als modern te gelden. In 1937 of 1938 is echter te Aquincum (Boedapest) een helaas sterk gehavende grafsteen gevonden met een inscriptie die weliswaar in haar geheel zeer moeilijk te verklaren is (zie afbeelding hiernaast), maar waarvan de eerste twee ten dele bewaard gebleven regels wel de woorden 'Ulpia Noviomago ( of - i ? ) Batavorum' bevat moeten hebben. Het betreft de grafsteen van een uit die plaats afkomstige militair die naar alle waarschijnlijkheid in een cohors heeft dienst gedaan. Op grond van het erin voorkomen van de uitdrukking 'h(ic) s(itus) est' dateert de inscriptie op zijn laatst uit het einde van de 1ste of het begin van de 2de eeuw; als de eerste bewaard gebleven letter terecht tot 'Ulpia' is aangevuld, komt praktisch alleen de regeringstijd van Traianus in aanmerking. Hieruit volgt dan bovendien dat Ulpia hier inderdaad als bijnaam van Noviomagus heeft dienst gedaan; gezien de datering is een gebruik als pseudo-tribus in dit geval wel uitgesloten te achten. De toevoeging Batavorum aan Ulpia Noviomagus moet niet beschouwd worden als een vast bestanddeel van deze plaatsnaam, maar als een verduidelijking, en is als zodanig te vergelijken met Ba..Tx..vmv (Aovyodewov) bij Ptolemaeus en Bataus op de inscriptie van Pfünz. De woordverbinding Noviomagus Batavorum roept echter tevens herinneringen op aan namen van hoofdplaatsen in 'Keltische' gebieden, b.v. Durocortorum Remorum (Reims), Lutecia Parisiorum (Parijs) en Venta Silurum (Caerwent), -in GB-.; ze is ongetwijfeld naar analogie daarvan gevormd".


    Lees de tekst hierboven rustig door en let vooral op de (door mij) onderstreepte woorden. Hoeveel zekerheid spreekt hieruit?

    De Romeinse ring van Noviom.
    In 1993 duikt bij een opgraving in Nijmegen plotseling een ring op waarop een onduidelijke inscriptie te lezen is, maar wel het woord Noviom herkend wordt. Met deze ring probeert men nu te bewijzen dat Nijmegen in de Romeinse tijd inderdaad Noviom(agus) geheten heeft, wat tot dan toe altijd wel aangenomen was, maar nooit bewezen. De ring kan het beste gekwalificeerd worden als NEP, aangezien er heel wat op aan te merken is. Zie afbeelding hiernaast en lees alles over deze ring in dit artikel.
    Maar in zijn algemeenheid: Is een naam op een relict ook de naam van de productieplaats of de vindplaats? Als je een Spaanse Euromunt vindt, ben je dan in Spanje?

    Het gat van Nijmegen.
    Het "gat van Nijmegen" is in historische kring een algemeen bekend en erkend archeologisch feit. In de Nijmeegse geschiedenis ontbreken ruim 8 eeuwen. Dat wordt ook bevestigd in Museum Het Valkhof, maar daar schijnen archeologen nooit te komen. Ze hebben er immers geen weet van dat het eigen Nijmeegse Museum dit gat keihard bevestigt. Na de Romeinse periode, die voor Nijmegen eindigde rond 250 na Chr., komt pas in de 11e eeuw aantoonbaar weer wat bewoning op gang. Zelfs het "Bronnenboek van Nijmegen", uitgegeven door de eigen Universiteit, vertoont ondanks enkele grove blunders, zo wie zo al een gat van 5 eeuwen. Tussen 250 en 770 wordt er in dat Bronnenboek niets vermeld. Van continuïteit in bewoning vanaf de Romeinse tijd tot heden is totaal geen sprake geweest. Nijmegen 2000 jaar stad is dus eveneens NEP.
    Geen zinnig historicus praat meer over Karolingisch Nijmegen. De eerste en voornaamste stelling van Albert Delahaye is bewaarheid geworden. Tot die tijd was de Karolingische traditie in Nijmegen gewoon NEP.

    De meestervervalsers: GééN Frankisch graf in Nijmegen.
    Flessenhals met recent ingekrast Christusteken gevonden bij opgravingen Mariënburgkapel
    NIJMEGEN - Er is waarschijnlijk niet alleen bij opgravingen 'gerommeld' met christogrammen op Romeins materiaal. Ook zijn er nu grote twijfels bij de echtheid van een schedel uit de zesde eeuw met stukjes barnsteen op de oogkassen.
    In maart 2002 toonde de gemeente Nijmegen vol trots een folder met op de voorkant een opmerkelijke schedel uit een Frankisch graf uit de vijfde eeuw. Op de oogkassen lagen stukjes barnsteen. Een opmerkelijke vondst, werd destijds geconcludeerd.
    Maar de Leidse archeoloog Dé Steures, de man die ook de discussie over de echtheid van de christogrammen aanzwengelde, heeft grote twijfels bij de waarde van de schedelvondst. Hij stelt dat het onmogelijk is dat de barnsteentjes in de vijfde eeuw op de oogleden van de dode zijn gelegd. Dan hadden ze later nooit teruggevonden kunnen worden op de oogkassen. De steentjes zouden bij het vergaan van het zachte weefsel juist weggezonken moeten zijn. Dan waren ze achterin de schedel terechtgekomen.
    Hij is ervan overtuigd dat deze 'vondst' een grap is van een vrijwilliger bij de opgraving. Stadsarcheoloog Harrie van Enckevort sluit dat laatste ook niet meer uit. Hij legt uit dat stukjes barnsteen vaker zijn aangetroffen in wat rijkere graven in het centrum en ook in Nijmegen-West. Maar barnsteen op de oogleden, dat was destijds nieuw voor de archeologen. Ze hadden er ook geen goede verklaring voor. Dé Steures snapt echter niet waarom niet direct na zulke vondsten in de opgraving foto's gemaakt zijn. "Hier is een vrijwilliger bezig geweest die de opgravingsleiding later een handje wilde helpen." Voor de afdeling stadsarcheologie is deze tweede 'vervalsing' een bittere tegenvaller. Het heeft er toe geleid dat er scherper opgelet wordt. "Als we gekke dingen tegenkomen, kijken we er zeker beter naar." Voor Van Enckevort was het een gekke week. Overal op tv met beelden over vervalsingen en tegelijk start in Het Valkhof een unieke expositie over 25 jaar graven naar de Romeinen. "Machtig mooi materiaal wordt er getoond. En alles is werkelijk echt en authentiek, en ook getoetst", verzekert hij nog maar eens.
    Bron: 11 december 2005, De Gelderlander.

    Nep in de 17e eeuw.
    Dr.A.W.Byvanck schrijft in zijn boek "Nederland in den Romeinschen Tijd" op p.362: "Reeds in de 17e eeuw is er in Nijmegen handel gedreven in Romeinse oudheden en zijn er voor die handel enige monumenten gefabriceerd. Behalve Smetius zijn ook anderen de dupe geworden van vervalsers".
    En deze vervalsingen zijn nog steeds in omloop. Het blijft dus oppassen met Nijmeegs antiek. De kans dat er NEP tussen zit is levensgroot!

    Stadsarcheologen Nijmegen gefopt
    "List en Bedrog in de Archeologie"
    Het loden plaatje dat pas 20 jaar oud is en geen 2000 jaar!
    Op zaterdag 3 dec 2005 verscheen in Dagblad BN/De Stem (en op maandag 5 december 2005 in de Volkskrant en op RTL4 Nieuws) een bericht over vervalsingen in de archeologie. De journalist refereert ook aan het boekje van Leo Verhart maar vergeet daarbij te vermelden dat dit boekje al uit 1995 stamt. Verhart is conservator Nederlandse Prehistorie van het Nederlandse Rijksmuseum van Oudheden en Archeologie. Verhart heeft destijds een boekje (64 blz) geschreven met de titel "List en bedrog in de Archeologie". In dit boekje wijdt hij geen enkele paragraaf aan de vervalsingen van Nijmegen. Die zijn pas eind 2005 aan het licht gekomen. Wie die vervalsingen doorgespeeld heeft aan de pers is interessanter dan de vervalsingen zelf. Het lijkt erop dat de archeologen het wetenschappelijk niet met elkaar eens zijn om het zacht uit te drukken.

    Eind negentiger jaren van de vorige eeuw werd zogenaamd archeologisch topmateriaal gevonden door de twee Nijmeegse stadsarcheologen, die daar zeer opgewonden van raakten en zonder al te veel zelfkritiek en niet gehinderd door enige vorm van kennis van kerkgeschiedenis, alle historie van de vroeg christelijke beschavingen Nijmegen binnenhaalden. De twee archeologen koppelden aan de vondsten het verhaal dat vervolgde christenen uit het Franse Lyon mogelijk naar deze regio waren uitgeweken. Uiteraard een onwetenschappelijk kletsverhaal, zoals deze Nijmeegse archeologen wel meer doen. De allereerste vondsten van het Christendom zijn notabene pas in de vierde eeuw in Rome gedaan. Hoezo waren ze er in Nijmegen dan al in de tweede eeuw? We hebben al een bisschop van Nijmegen gehad en het scheelde niet veel of de stadsarcheologen hadden de opvolger van Petrus alvast maar in Nijmegen aangesteld.
    Het artikel citeerde onterecht Verhart, maar had wel als pleister op de wonde de mededeling dat de vervalsingen bijzonder deskundig gemaakt waren. Zij vonden deze vervalsingen deskundig maar bij nadere beschouwing blijken deze slordig met een Dremel Diamantrondslijpertje op de originele voorwerpen te zijn gekrast. Een blunder van de eerste orde voor de archeologen Enckevoort en Thijssen. Thyssen was ook de archeoloog die Nijmegen als eerste de oudste stad noemde. Ook NEP.

    De stadsarcheologen van Nijmegen zijn er wel degelijk ingestonken en hadden zij Albert Delahaye maar enigszins serieus genomen als voorbeeld van wetenschappelijk degelijk onderzoek, dan zouden ze meteen al vraagtekens gezet hebben bij deze vondsten.

    Vervalste Bordbodem in Wijchen opgegraven: vondsten blijken vervalst.
    De Gelderlander over de vervalsingen.
    NIJMEGEN - Een professionele vervalser heeft eind jaren negentig in Nijmegen en regio op enkele plekken nep - archeologische 'topstukken' verstopt. De stadsarcheologen hadden bij de opgravingen geen enkel vermoeden van het bedrog. Pas recent is de vervalsing ontdekt.
    De bodemvondsten zorgden destijds voor een grote opwinding onder de stadsarcheologen. In 2000 werd er zelfs een expositie ingericht in het Nijmeegse museum Het Valkhof om de opmerkelijke vondsten te tonen en de geschiedenis van christelijk Nederland aan te vullen.
    Het gaat om aardewerk, glasresten en een loden plaatje met ingekraste tekens die duiden op een vroeg-christelijke beschaving. Het gaat om zogeheten christogrammen. Ze werden beschouwd als nieuwe bijdrage aan de vroegste geschiedenis van Nijmegen. Op basis van de vondsten werd geconstateerd dat het christendom deze regio al in de tweede eeuw had bereikt. "In Rome kwamen de christenen pas in de vierde eeuw uit de kast. Als je dan ontdekt dat ze hier al in de tweede of derde eeuw waren, dan is sprake van een unieke vondst", zegt Leo Verhart, archeoloog en schrijver van het boek List en Bedrog in de Archeologie (zie ook hierboven).
    Nijmeegse archeologen koppelden aan de vondsten het verhaal dat vervolgde christenen uit het Franse Lyon mogelijk naar deze regio waren uitgeweken.
    Verhart snapt dat de Nijmeegse archeologen destijds opgetogen waren. Hij heeft talloze vervalsingen bestudeerd en stelde vast dat het vaak 'knap werk' was. "Vervalsers willen de wetenschapper voor blijven en gebruiken de bestaande kennis vaak heel goed". Ook in Nijmegen was sprake van een zeer geïnspireerde vervalser. Hij kraste vaak in authentiek Romeins materiaal unieke tekens van de vroeg-christelijk cultuur. Hij gebruikte een roterend freesje met een diamanten kop van 3 millimeter voor zijn vervalsingen. Dat werd pas afgelopen jaar na uitgebreide wetenschappelijke studie vastgesteld.

    Bij de eerste vondst van de christogrammen in de Nijmeegse bodem hadden de stadsarcheologen aanvankelijk nog grote twijfels. Maar die scepsis verdween toen vervolgens tussen 1995 en 1999 in vijf verschillende opgravingen christogrammen werden ontdekt. In Oosterhout, in het centrum van Nijmegen, Nijmegen-West en in Wijchen. Te vaak om aan bedrog te denken.

    Een christogram is te herkennen aan de Griekse letters cho en rho (X en P). Op vier van de vijf Nijmeegse vondsten zijn de christogrammen aangebracht op Romeins materiaal dat te dateren is uit de eerste eeuwen en vroeger.
    Er moet daarom sprake zijn geweest van een actie van een archeologische kenner, vermoedt stadsarcheoloog Harry van Enckevort. Wat zijn bedoelingen zijn geweest, weet hij niet. Van een grap wil hij allerminst spreken. Hij vindt het een kwaadaardig incident. De vervalser beschikte over veel kennis. Achteraf is vastgesteld dat het christogram op een loden plaatje compleet NEP is. Metingen bij het Kernfysisch Versneller Instituut in Groningen en onderzoek met een elektronenmicroscoop hebben aangetoond dat het loden plaatje eerder twintig jaar dan tweeduizend jaar oud is.
    De stadsarcheologen werden op het spoor van vervalsing gezet door de Leidse archeoloog Dé Steures. Hij kwam op basis van historische overwegingen en technische argumenten tot de conclusie dat de christogrammen bedrog moesten zijn. Het onderzoek naar de echtheid was tijdrovend en kostbaar.
    Diverse natuurwetenschappelijke deskundigen van verschillende instituten (ook TNO) werden ingeschakeld. Ook zij concluderen dat de vervalser over veel kennis, voldoende handvaardigheid en het juiste instrumentarium moet hebben beschikt.
    Maar archeoloog Van Enckevort wil zich hier niet achter verschuilen. "We hebben destijds toch te snel conclusies getrokken. We zijn te gretig geweest." Wie de vervalser is en wat zijn bedoelingen waren, daar durft Van Enckevort geen gooi naar te doen. "Dat is ook niet meer uit te zoeken."

    Misschien iemand de de deskundige eens op hun deskundigheid wil toetsen? Iemand die al sinds 1955 weet dat de geschiedenis van Nijmegen "NEP" is en nu de goegemeente met eigen ondeskundigheid en knulligheid wil confronteren?
    Vergelijk het met de Carnavalsoptocht in de jaren 80 waarbij plots een "bisschop van Nijmegen" meeliep, ook om Karolingisch Nijmegen en de deskundigheid van de historici op de hak te nemen.
    Hoe het ook moge zijn, deze VERVALSER (we schrijven het uit respect opzettelijk met hoofdletter) heeft in elk geval aangetoond dat aan de deskundigheid van de deskundigen flink getwijfeld mag worden.

    Nijmegen teert op niet bestaand verleden
    Op zaterdag 22 oktober 2005 (90 jaar na de geboortedag van Albert Delahaye) verscheen in de Gelderlander een artikel over Albert Delahaye. Peter van Deurloo, journalist voor de Gelderlander had via mail een interview gevraagd en gekregen van een zoon van Albert Delahaye. In het artikel wordt weliswaar op een populaire manier, zoals een journalist het moet doen, de materie benadert van de verwarring van Noviomagus en Nijmegen. Peter van Deurloo benadert in zijn artikel via een viertal vragen de kwestie 2000 jaar Nijmegen. Jammer is dat de bewijslast zoals de Romeinse import uit Duitsland van de steen die de naam Noviomagus draagt en de ring met de naam Noviom nauwelijks aan de orde komen. Wat dat betreft moet de ware wetenschapper eerst te rade gaan in de boeken van Albert Delahaye.

    Ik heb zelf bij gemeente Nijmegen gewerkt en daar heb ik van horen zeggen dat de stadsarcheoloog kon kiezen tussen een baan in Nijmegen of een baan in Maastricht en tegen een collega (die het mij weer vertelde) heeft gezegd: "Als ik de baan in Maastricht had geaccepteerd, had ik daar de oudste stad van Nederland van gemaakt." Het lijkt er dus op dat het allemaal een kwestie is van hoe je het bekijkt, zoals ook al in het artikel aangegeven staat. (Bron: IfoNu.nl: Nijmegen oudste stad).


    Nijmegen Duitse Rijksstad?
    Nijmegen dat zich graag als Duitse rijksstad etaleert, is dat nooit geweest. NEP dus!
    Een Duitse rijksstad was een stad die autonoom was en een eigen immuniteit bezat, rechtstreeks onderhorig aan de Duitse keizer. In een oorkonde komt de term "civitates imperii" voor, wat natuurlijk simpelweg "de steden van het rijk" betekent en niet "de rijkssteden".
    Was Nijmegen rijksstad geweest, dan was de verpanding van de burcht in 1247 onmogelijk geweest. Immers in 1247 werd de stad Nijmegen door Willem van Holland verpand aan Otto van Gelre, hertog van Gulik-Gelre. Deze onderwerping van de stad aan diens gezag, spreekt de autonomie en de immuniteit van Nijmegen ten stelligste tegen, wat de essentie was van het voorrecht van rijksstad.
    Overigens noemt Nijmegen zichzelf pas voor het eerst "rijksstad" in 1571, toen deze titel in Duitsland echter allang zijn betekenis verloren had en niemand in het Duitse rijk toen enig probleem met deze loze "titel" bleek te hebben.

    Was Nijmegen het antieke Noviomagus?
    Het oudste archiefstuk van de stad dateert uit het jaar 1166, vervat in een oorkonde van Frederik Barbarossa uit 1244. Geen enkel bericht, geen enkele archeologische vondst bewijst, dat Nijmegen tussen ca. 250 en 1166 heeft bestaan. In Nijmegen zelf én in de naaste en verre omgeving is geen spoor te vinden van een Karolingisch domein, of van goederen die tot de palts behoord moeten hebben of van een kerk, toch onmisbaar in een Karolingische stad. Sterker nog: nergens in de wijde omgeving wordt melding gemaakt van het bestaan van Nijmegen. Niet in lokale bronnen, niet in regionale, niet in kerkelijke registers, niet in bestuurlijk, militair en zelfs niet in literair verband. Kan het nog duidelijker dat Nijmegen voor de 12e eeuw (behoudens een korte Romeinse periode) niet bestaan heeft.
    Kort voordat Nijmegen weer in de historie verschijnt is er menselijke bewoning teruggekeerd. De nieuwe woonplaats droeg de naam
    Neumaia. Pas in 1242 wordt de plaats voor het eerst "Nymegen" genoemd. In de 14e eeuw wordt de naam in de geschriften gelatiniseerd tot Noviomagus, waarmee de verwarring met het echte Romeinse en Karolingische Noviomagus, zijnde Noyon, feitelijk begon.

    Het Valkhof.
    De alom bekende kapel op het Valkhof werd in het verleden als "heidensche kapel" en "Karolingisch kapel" bestempeld. Deze kapel blijkt niet ouder dan de 11e eeuw te zijn, hetgeen bevestigd wordt door het patronaat van Sint Nicolaas. De benaming "heidense kapel", om een band met de Romeinse tijd te veronderstellen, blijkt eveneens een historische blunder. De kapel is noch Romeins, noch Karolingisch: NEP dus.

    De Maria Omdracht fini.
    Op het Valkhof stond de St. Nicolaas-kapel, de oudste parochiekerk van Nijmegen; daar bevond zich ook het oude kerkhof. In 1155 bouwde Frederik Barbarossa de eerste burcht, waardoor het Valkhof en omgeving domein van het Roomse rijk werd, waar de stad vanaf moest blijven. Na de verpanding van de burcht wilde Otto van Gelre die immuniteit volledig maken; vandaar dat hij de kerk weg wilde hebben en het terrein van het Valkhof geheel afsloot. Hij begon daarmee in 1254; het gelukte pas volledig na de bouw van de St. Steven in 1272. De nieuwe kerk werd buiten de oudste stad gebouwd, omdat er binnen geen plaats voor was. St. Albertus de Grote, wijbisschop van Keulen (dus niet van Utrecht!), legde bij de inwijding van de nieuwe parochiekerk de Nijmeegse parochie de verplichting op om jaarlijks een processie te houden naar de plaats van de oude kerk en het kerkhof, om de gelovigen te blijven gedenken die daar begraven waren. Deze opdracht lag aan de basis van de latere Maria-Omdracht, die in 1962 (zie de volgende opmerking) plots werd afgeschaft, omdat historisch Nijmegen wel begreep dat deze Maria-Omdracht in tegenspraak was met het gewenste Karolingische gehalte van het Valkhof.
    Na de bouw van de St.Stevenskerk volgde een nieuwe uitleg van de stad; het tweede plan kreeg een andere grondvorm dan het eerste.
    Het Valkhof en de stad bleven bestaan als twee naast elkaar gelegen eenheden, waartussen nauwelijks een stedenbouwkundig verband is ontstaan, zelfs niet toen stad en Valkhof in de moderne vesting waren opgenomen. De latere uitleg naar het zuiden en het zuidwesten, die in de loop van de 15e en 16e eeuw geschiedde, benadrukken dat de uitbreidingen van de stad weg moesten blijven van het Valkhof en omgeving. De topografische details, mits goed verstaan, bevatten alle belangrijke elementen voor de ware geschiedenis van Nijmegen.

    Het standbeeld van Karel de Grote.
    Men was in Nijmegen altijd van mening dat Karel de Grote op het Valkhof een residentie heeft gehad. Pas nadat Albert Delahaye zijn eerste twijfel hierover had uitgesproken, bleek het in 1962, dus na ruim 12 eeuwen, plots nodig een standbeeld voor deze keizer op te richten. Maar ook in Nijmegen twijfelt men blijkbaar aan de historiciteit van het Karolingisch palies. Men heeft er in 1962 immers niet voor gekozen het beeld pontificaal op het Valkhof te zetten, de enig juiste daarvoor in aanmerking komende plek (volgens de eigen Nijmeegse traditie). Men heeft het beeld midden op het Keizer-Karelplein geplaatst, waar het slechts bereikbaar is met gevaar voor eigen leven, vanwege het rondrazende verkeer op dit verkeersplein. Men wist blijkbaar terdege dat een plaats op het Valkhof ongerijmd was. Bovendien ontbrak lange tijd op het beeld of op de sokkel elke opschrift. Blijkbaar heeft men reeds voorzien dat als het ooit uitkomt dat Nijmegen geen Keizer Karelstad was, dan diepe schaamte vermeden zal kunnen worden en is er zo de naam van een andere vorst op gezet. Men weet in Nijmegen dus heel goed dat het beeld er ten onrechte staat: NEP dus.

    Het is méér dan merkwaardig, dat Nijmegen pas aan een standbeeld van Karel de Grote is gaan denken, en dit inderdaad heeft opgericht, nadat de Karolingische traditie van de stad in twijfel was getrokken. Dit getuigt niet bepaald van een wetenschappelijke voorzichtigheid. Wel is het een uiting van de specifiek Nijmeegse aard, achter de feiten aan te lopen. Het standbeeld is duidelijk als een antwoord op de gerezen twijfel bedoeld; het wil de Karolingische traditie bevestigen met een monumentaal uitroepteken! Het beeld zegt echter niets, want als historisch argument schiet het tekort. Te betreuren is slechts, dat de spectaculaire en kostbare geste aan een fictie is verspild, en dat alles wordt gedaan, om deze fictie bij de goegemeente in het leven te houden.

    De mening van Albert Delahaye over dit beeld is dat het zeker moet blijven staan als Nijmegen eens zal (moeten) accepteren dat de Karolingische traditie vals is. Het beeld zal tot in lengte van jaren de afstraffing vormen van de manier waarop in Nijmegen historische geografie wordt bedreven. De grimmige ruiter zal ten strijde trekken tegen iedereen die hiermee net zo onwetenschappelijk omgaat als men in Nijmegen deed. Het beeld is komische en past in het grote raamwerk van nationale mythen en illusies. Er staan meerdere van dergelijke beelden in Nederland die geplaatst zijn door niet ter zake deskundigen om een fabel in stand te kunnen houden, zoals het beeld van St.Willibrord in Utrecht.

    De keizer Karel-prijs van Nijmegen.
    Enige jaren nadat Aken zijn Keizer Karel-prijs ingesteld had tot bevordering van de Europese gedachte, moest Nijmegen ook een Keizer Karel-prijs hebben. De tendens om Aken na te apen, zou tot op zekere hoogte nog te begrijpen en te aanvaarden zijn geweest, indien zij voortgekomen was uit een historisch juist gefundeerd inzicht. De prijs werd echter pas ingesteld, toen de Karolingsche traditie van Nijmegen grondig ter discussie stond en reeds door velen, ook in Nijmegen zelf, ernstig betwijfeld werd. Evenals het standbeeld van Karel de Grote dat in 1962 werd opgericht, had ook de instelling van deze cultuurprijs als enig doel de opkomende twijfel weg te drukken. Een NEP-prijs dus!

    De keizer Karel Universiteit.
    De Katholieke Universiteit te Nijmegen is in 1923 gesticht, onder de voogenomen naam "Keizer Karel-Universiteit". Deze naam kreeg niet de instemming van het bestuur en de kerkelijke autoriteiten. Blijkbaar had men toch vragen bij het katholieke gehalte van Karel de Grote die zeker 30 jaar van zijn regeringsperiode oorlog heeft gevoerd. De Universiteit werd toen vernoemd naar bisschop Radboud, een eveneens omstreden figuur, al wist men dat in Nijmegen toen nog niet en weet men dat in Nijmegen nog steeds niet.
    Rond 1980 werd het de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN). Daarbij werd de motivering gegeven dat dit gebeurde om nadruk te leggen op het katholieke karakter van de universiteit, een enorme drogreden omdat eenieder weet dat het sindsdien alleen maar bergaf is gegaan met dat katholieke karakter. Het predicaat 'katholiek' heeft men inmiddels ook laten vervallen.
    De ware reden voor het veranderen van de naam is, dat bij velen in de eigen universitaire kring van Nijmegen de t w i j f e l aan Karolingisch Nijmegen al diep was doorgedrongen. Men wilde het risico niet lopen die titel nog op de voorgevel te hebben wanneer het debakel zou losbarsten en eenieder zich dan vrolijk zou gaan maken over een universiteit die de geschiedenis van de eigen stad niet eens zou kennen. Al hanteert de studentenvereniging nog steeds het log van Karel de Grote met het 'In Dei Nomine Felicitas', 'in naam van God gelukkig' (zie afbeelding hiernaast. Maar ja, studenten zijn nog in opleiding en weten nog niet alles. In 2004 werd de naam van de Universiteit weer veranderd in Radboud Universiteit Nijmegen. Zie volgende opmerking.

    Over de KEIZER Karel UNIVERSITEIT schrijft Albert Delahaye in De Ware Kijk Op (p.235) het volgende:
    "De Alma Mater van Nijmegen is zelf ook niet een van de eerlijkste. De KU, Katholieke Universiteit is in 1923 gesticht onder de titel "Keizer Karel-Universiteit". Dit predicaat heeft zij enkele jaren geleden laten vallen om het te vervangen door KU. Daarbij werd de motivering gegeven dat dit gebeurde om nadruk te leggen op het katholieke karakter van de universiteit, een enorme drogreden en een enorme wimpel voor de ogen van de leken, daar eenieder weet dat het sindsdien alleen maar bergaf is gegaan met dat katholieke karakter. De ware reden voor het veranderen van de naam is, dat bij velen in de eigen universitaire kring van Nijmegen de twijfel aan Karolingisch Nijmegen al diep was doorgedrongen. Men wilde het risico niet lopen die titel nog op de voorgevel te hebben wanneer het debakel zou losbarsten, dat men toch zag aankomen, en dat eenieder zich dan vrolijk zou maken. Daarom liet men de naamplaat bijtijds verdwijnen in de hoop dat zij vergeten zou worden, overeenkomstig het bekende recept van het Bronnenboek voor het uitwissen van sporen. In de eerste jaren van de kwestie werden mijn bedenkingen over Noviomagus opgevat als een aanval op de universiteit. Wie dit niet kan aannemen of wil ontkennen, moet er de artikelen van Post maar eens op naslaan, vooral zijn dagblad-artikelen waarin hij geheel Nijmegen te wapen riep. Het gebeurde overigens ten onrechte, daar een historicus zich niet druk behoeft te maken over 20e eeuwse naamgevingen, wat ik dan ook niet heb gedaan, net zo min als een haar op mijn hoofd eraan heeft gedacht om het straatnaam bord "Keizer Karel-Plein" uit de grond te trekken. Het dient juist in der eeuwigheid te blijven staan tot vermaak van de toeristen. Het getuigde van een onnozel historisch inzicht, dat die naamgevingen als argument en "bewijs" werden aangevoerd. Nu getuigt het van misleiding, dat de vlag aan de voorgevel werd binnengehaald en de goegemeente een andere dan de juiste verklaring kreeg voorgeschoteld."

    De Katholieke Universiteit van Nijmegen heeft sinds 1 september 2004 de naam Radboud-Universiteit aangenomen. Nu zonder 'Sint', om het katholieke weg te moffelen, waarmee het bovenstaand betoog van Delahaye wel sterk bewaarheid wordt. Daarbij wordt een beroep gedaan op een heel andere bisschop dan de fictieve van Nijmegen uit het Bronnenboek van die stad die evenwel te Noyon zetelde, namelijk de laatste bisschop van Tournehem in Frans-Vlaanderen, die, in zijn functie van beschermheilige van de specifiek katholieke wetenschapsbeoefening, het historische geknoei van de universiteit mag toedekken met zijn bisschoppelijke mantel. Aan de voorzitter van het College van Bestuur, Roelof de Wijkerslooth, werd discreet de volgende vraag gesteld: «Hoogleraren gaven in een enquête de voorkeur aan Keizer Karel als naamgever boven Radboud. Waarom is daar niet voor gekozen?››
    Hij antwoordde, de eigenlijke kwestie omzeilend: «Dat idee grijpt terug op de eerste rector van de universiteit, Jos. Schrijnen. Heel lang is die naam in beeld gebleven als alternatief, maar ik zie er niks in. Het probleem van de eenheid is er niet mee opgelost, want het UMC [het Universitair Medisch Centrum van de St.-Radboudstichting] heeft helemaal niks met Keizer Karel.››

    Weg Keizer Karel ! De universiteit van Nijmegen slaagt er nog altijd niet in om de vroeg-middeleeuwse geschiedenis van de stad uit handen te nemen van een stelletje theologen. Sinds 1982 zijn die niet in staat geweest om te antwoorden, maar ondertussen gaan binnenshuis de zwartmakerijen door.
    Zo verklaarde de Nijmeegse gemeentelijke CDA-fractie-voorzitter dr. Ad Lansink op zaterdag 27 november 2004 vanaf de preekgestoelte van de Stevenskerk te Nijmegen heel academisch:«Ik zou bijna een lans gaan breken voor Albert Delahaye, de gefrustreerde oud-gemeentearchivaris, die zijn scheldpartijen baseerde op zijn passie voor de historische waarheid, die hij overigens nooit gevonden heeft. Schrijven en schelden: een actueel thema, voor betweters, maar ook voor biografen.››
    Wie al veertig jaar betweterig met de mond vol tanden staat en alleen maar kan schelden en pluimstrijken – argumenten ho maar ! – heeft natuurlijk allang de hoop opgegeven nog te kunnen bijten. Vandaar dat het vraagstuk door de bijna lansbrekende Lansink liever wordt omgedraaid met een psychologiserende benadering. De Universiteit van Nijmegen heeft de naam die het volop verdient ondertussen geheel zélf uitgekozen; die van Radboud, een afgedankte intrigant en nep-heilige uit Frans-Vlaanderen.

    De opmerkingen van Lansink hierboven, zijn kenmerkend voor historici en betweters die geen argumenten hebben of kunnen verzinnen om de visie van Delahaye te weerleggen. Dan gaat men schelden, iets wat Delahaye nooit gedaan heeft overigens. Wel harde taal geschreven, maar volop voorzien van argumenten om juist de onkunde van die betweters aan te tonen.

    In een televisieprogramma van 3 juni 2005 ("Twee vandaag") ter gelegenheid van het bezoek van koningin Beatrix aan de stad die beweert al tweeduizend jaar zonder onderbreking te bestaan kon stadsarcheoloog J. Thyssen van Nijmegen wél een erepijler van keizer Tiberius uit 16 na Chr. laten zien, maar niets uit de vroege middeleeuwen.

    De Radboud Universiteit.
    In 1905 wordt de Radboud Stichting opgericht ter bevordering van het rooms-katholieke hoger onderwijs en met name ook om de stichting van een katholieke universiteit voor te bereiden. In 1923 is het zover, dankzij de middelen die het katholieke volksdeel zelf bijeenbrengt wordt de eerste Katholiek Universiteit gesticht. Waarom in Nijmegen en bijvoorbeeld niet in Maastricht? In 1911 was er sprake was van de oprichting van een katholieke universiteit in Nederland waarvoor Maastricht zich kandidaat stelde, maar de keuze viel in 1923 op het meer centraal in katholiek Nederland gelegen Nijmegen. Blijkbaar was het lobbyen van Nijmegen, met name door de Pauselijke kamergeleerde monseigneur prof.dr.R.R.Post uit Nijmegen, voortvarender geweest.
    Met de naam Radboud Universiteit Nijmegen die sinds 2004 gevoerd wordt, wil de universiteit de band met de katholieke gemeenschap bevestigen.
    Overigens wenste men dat de Universiteit van Nijmegen de naam van Karel de Grote gedragen zou hebben. Volgens enkele critici is die Universiteit in 1923 wel degelijk onder die auspiciën op gericht, maar keurden de bisschoppen deze naam niet goed. Doorzagen zij wel wat voor een omstreden figuur die keizer Karel geweest is en de naam van een universiteit onwaardig? Vervolgens werd voor de nietszeggende naam "Katholieke Universiteit" gekozen, maar koos het studentencorps toch voor de naam Carolus Magnus. Op het briefpapier van de Universiteit wordt in het logo en de spreuk (zie afbeelding hiernaast) wel degelijk verwezen naar Karel de Grote. Zolang dat niet verandert, blijft de naam van Karel de Grote aan de universiteit kleven, ook al is deze nu getooid met de even foutieve naam van Radboud.
    De "K" stond ook ter discussie, of en in hoeverre er nog sprake is van het Katholieke van deze Universiteit.
    Ook het Sint bij de naam Radboud stond ter discussie. Deze Radboud was overigens een duistere figuur. Daar wil je toch je Universiteit naar noemen? Maar ja. in Nijmegen is wel meer sprake van duistere figuren. De levenbeschrijver van Radboud, een kanunnik van Utrecht uit de 14e eeuw, maakte van hem een heilige wat een dubbele miskleun was. Op de eerste plaats heeft een kanunnik daartoe niet de minste bevoegdheid. Men vindt Radboud ook niet als heilige in oudere bronnen vermeld. Ten tweede was het een miskleun, omdat Radboud verre van heilig was maar een misdadige intrigant. Het 'Sint' is ook allang weer van de Radboud Universiteit verdwenen.

    De Radboud waar het hier over gaat, die als opvolger van lekenabt Robert bekend staat, heeft tussen 893 en 897 de abdij van Eperlecques (is niet Echternach dat toen nog niet bestond) in bezit gehad. Deze Radboud was handlanger en eerste kanselier van koning Zwentibold, maar verloor in 897 zijn positie en de steun van de koning, toen hij deze niet wilde volgen in zijn vertwijfelde aanval op het Lotharingse rijk. Hij verloor meteen ook de abdij van Eperlecques. Toen koning Zwentibold in 900 was vermoord, heeft koning Arnulf zich over Radboud ontfermd en toegelaten dat hij bisschop van Trajectum (=Tournehem en niet Utrecht dat toen immers nog niet bestond) werd. Het schijnt meer een toelaten te zijn geweest dan een eigen beschikking van de koning. Dan maakt de historie een van haar ironische grapjes en beschikt het zo, dat de lekenabt van Eperlecques, dat allang niet meer als klooster bestond, terugkeert naar de zetel van St. Willibrord, waar hij als laatste bisschop van Tournehem omstreeks 915 is overleden. Het is alsof de muze Clio bij de laatste ook de dubbele functie van de eerste heeft willen herstellen en accentueren: bisschop èen abt wat Willibrord ook geweest was.

    Echter, hier gaat de universiteit weer in de fout. Radboud was van 899-917 bisschop van Trajectum (=Tournehem en niet Utrecht) en was de laatste bisschop van Tournehem. Vanwege de bezetting van die stad door de Noormannen, resideert hij in Daventria wat niet Deventer was, maar Desvres in Noordwest Frankrijk. Het blijft een ongerijmdheid dat de bisschop van Utrecht op de vlucht juist de Noormannen tegemoet reisde, die juist toen daar in Zutphen aan het plunderen waren (volgens de traditionele opvattingen). Zijn indirecte "opvolger" Balderik was de eerste bisschop van Utrecht (975). Dertiende eeuwse schrijvers lieten Balderik onmiddellijk op Radboud volgen, wat hem een 58 jarig episcopaat opleverde. Na de naam Keizer Karel Universiteit wordt met de nieuwe naam weer dezelfde fout gemaakt. De naam Radboud Universiteit is net zo fout: ook NEP, al weten de historici en het bestuur van de Universiteit in Nijmegen dat ook nog steeds niet!
    Een andere discussie die men aan de Nijmeegse Universiteit nog eens moet voeren is waarom men een Nijmeegse Universiteit naar een Utrechtse bisschop heeft vernoemd? Heeft men in Nijmegen zelf geen vooraanstaande en integer wetenschapper om de universiteit naar te vernoemen, zoals een mgr.Hamer (1840-1900)? Wat te denken van de "Albert Delahaye" universiteit? Het zou in meerdere opzichten een zeer gepaste en enig juiste keuze zijn. Echter die uitdaging zal men wel niet aandurven.

    De fabelschrijvers van Nijmegen.
    Veroorzakers van al deze verwarring waren de Nijmegenaren (hoe kan het anders?) Willem van Berchen (kanunnik in de 15e eeuw) en de dominees vader en zoon Smetius (17e eeuw). Goedgelovig als zij waren, meenden zij voldoende kennis van antieke (Latijnse) teksten te hebben om zonder verder onderzoek enkele historische gebeurtenissen naar Nijmegen te halen.

    Voor zover we weten is Willem van Berchen, eens kanunnik van de Nijmeegse St-Stevenskerk, de eerste geweest die over een vondst uit Romeins Nijmegen heeft geschreven. In zijn Gelderse kroniek "De nobili principatu Gelrie et eius origine'' heeft hij omstreeks 1465 een steen met een Latijnse inscriptie vermeld, die toentertijd was ingemetseld in de z.g. Karolingische kapel op het Valkhof, en die thans bewaard wordt in het Provinciaal Museum G.M. Kam. Het betreft een grafsteen die tussen 96 en ca. 104 is opgericht voor G(aius) Iulius Pudens, veteraan van de Legio X Gemina Pia Fidelis, en voor diens zoon Iulius Iunius.
    "De wijze waarop Willem van Berchen de tekst van de inscriptie heeft aangevuld, gelezen en becommentarieerd, grenst aan het ongelofelijke en is ronduit verbijsterend. ,,Alles is anders" zouden we met H.Brunsting kunnen zeggen."(Bron)
    En ondanks de zeer terechte constatering dat er gewoon niets klopt van de vertaling van Willem van Berchen, worden zijn beweringen die van deze foute vertaling zijn afgeleid, nog steeds voor volle waarheid aanvaard en legt Willem van Berchen met zijn beweringen de kiem van de latere mystificaties in "de algemeen aanvaarde geschiedenis van Nijmegen en van ons land". NEP dus!

    Het was ook Willem van Berchen die rond 1480 voor het eerst vermeldt dat Karel de Grote een Paleis in Nijmegen gehad heeft. Tevoren had niemand daar enige weet van. Volgens zijn schrijven "had hij dit gelezen in de Kroniek van Gregorius van Tours". En hier valt onze Willem onherroepelijk door de mand, immers Gregorius heeft nooit over Karel de Grote geschreven. Dat kon ook niet want Gregorius leefde zo'n twee eeuwen eerder. Nog een NEP in Nijmegen.

    Het Oppidum Batavorum.
    In 1645 verscheen een heel bijzonder en al snel beroemd boek over de vroegste geschiedenis van Nederland en in het bijzonder Nijmegen: "Oppidum Batavorum, seu Noviomagum" (Nijmegen, stad der Bataven). De Nijmeegse predikant en oudheidkundige Jan Smidt, die zich naar de gewoonte van die tijd om alles te "verlatijniseren" Johannes Smetius noemde, betoogde daarin dat Nijmegen de oudste en ooit -in de tijd van de Bataven en Romeinen- belangrijkste stad van Nederland was. In de ogen van Smetius was Nijmegen, de hoofdstad der Bataven, drager van een grote traditie van dapperheid en vrijheidslievendheid. In zijn drang naar gewichtig doen en alles Latijnse namen te geven, vond hij de mythe van de Bataven in Nijmegen uit. Smetius eiste met zijn boek de aanvang van de beschaafde geschiedenis van Nederland op voor Gelderland en Nijmegen, vooral tegen alle pretenties van Holland in. Enig historisch besef bleek hem vreemd, wat wel blijkt uit de vele onjuistheden en zelfs grove fouten in zijn werk. Een van die fouten waarop de Nederlandse traditie nog steeds blind vaart, was zijn bewering dat het Oppidum Batavorum te Nijmegen, dus buiten het land van de Bataven (welk volk bouwt zijn eigen hoofdstad buiten zijn rijk?), gelegen zou hebben. Lees meer over Johannes Smetius.

    Nijmegen als het Oppidum Batavorum stamt dus van de predikanten vader en zoon Smetius en hun nazaten In de Betouw sr. en jr. In de Betouw beschreef een kroniek van Nijmegen, aanvankelijk opgesteld door Johannes Smetius tot het jaar 1300, gebracht door diens zoon tot 1592, vervolgde deze "met aantekeningen en vermeerderingen" tot 1785. De deskundigheid van deze Nijmeegse kroniekschrijvers is altijd aan veel twijfel onderhevig geweest. Aan de juistheid van de pas in de 16e eeuw ontstane mythe over de Batavenhoofdstad is eerder getwijfeld. De Nijmeegse stadsarchivaris M. Daniëls stoorde zich er in de 20e eeuw nog hevig aan "den algemeenen indruk van onbetrouwbaarheid, dien men van het bestudeeren van In de Betouw's talrijke geschriften noodzakelijk medeneemt" en aan de "slordigheden, onjuistheden en ongegronde beweringen" waarop hij hem telkens kon betrappen.
    Maar nog steeds wordt de fantaserende dominee Smetius nagepraat, die kritiekloos de Bataven in de Betuwe plaatste. Overigens geschiedt dat 'napraten' steeds zonder bronvermelding, want zou men Smetius als bron geven, dan zal een serieus historicus zijn lachen niet kunnen onderdrukken en maakt men daarmee eigen onbenulligheid kenbaar."

    In hoeverre Smetius en In de Betouw zich hebben laten leiden door de eenmaal op gang gekomen Batavenmythe blijft de vraag. Daaraan ligt het geschrijf van Cornelus Aurelius ten grondslag, die in 1517 schreef over de Bataven en hen in Holland plaatste. Gerardus Geldenhouwer (1482-1542) plaatste de Bataven vervolgens als eerste in de Betuwe. Een aantal historische feiten vind je bij hen nog niet terug. Zo spreekt In de Betouw wel over wegenaanleg onder de keizers Trajanus en Antoninus Pius, omdat hij bijbehorende mijlpalen met opschrift kan noemen, maar niet over de beroemde waterstaatkundige werken van het Romeinse leger in Nederland - de dam en de grachten van Drusus en de gracht van Corbulo -, omdat hij geen inscripties kent die daarvan getuigen. En dat zagen Smetius en In de Betouw dus heel erg juist. Die waterstaatkundige werken werden ook niet in Nederland aangelegd. Immers er was hier in de tijd van de aanleg, nog geen Romein geweest. Ook gaat hij voorbij aan de opstand van de Friezen in 28 n.Chr., de belegering van het Romeinse fort Flevum en het inzetten van het vijfde legioen bij de onderdrukking van de rebellie. Opmerkelijker nog is zijn geringe aandacht voor de Bataafse hulptroepen in het Romeinse leger, met name hun optreden tijdens de expeditie van Germanicus tegen Arminius in 16 n.Chr. en hun rol tijdens de Bataafse opstand van 69-70 n.Chr. En ook hier zwijgt In de Betouw, naar nu blijkt terecht!
    De archeologie heeft van het Oppidum Batavorum in Nijmegen nooit iets teruggevonden. De vondsten van Holwerda die in het begin van de vorige eeuw beweerde het Oppidum gevonden te hebben, worden inmiddels algemeen als vals beschouwd. Archeoloog W.Willems heeft ten aanzien van de opgravingen naar het Oppidum Batavorum in Nijmegen, de volgende uitspraken over gedaan: "We hebben op dit ogenblik (1989) zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Alles wat we tot toe hebben gevonden wijst erop dat het tussen 12 vóór en 70 n.Chr. op het Kops plateau een komen en gaan van Romeinse legeronderdelen is geweest. En als er hier al Bataven zijn geweest dan hoorden zij bij het Romeinse leger ter plaatse". Nijmegen Oppidum Batavorum? NEP dus!

    Allemaal nep.
    Op de foutieve opvattingen van kanunnik Willem van Berchen en dominees vader en zoon Smetius, heeft Nijmegen later haar verdere geschiedenis geschreven. Als de kerk zich met geschiedschrijving gaat bemoeien is het oppassen geblazen.

    Bataven, Karel de Grote, de Noormannen, en enkele bisschoppen van Noyon, zijn door het verkeerd lezen en begrijpen van antieke teksten in Nijmegen terecht gekomen: allemaal NEP dus.
    Het antieke Romeinse en Karolingische Noviomagus was de Noordfranse stad Noyon. De hele geschiedenis van dat antieke Noviomagus, inclusief de Bataven, Karel de Grote, de Noormannen en enkele bisschoppen, hoort daar thuis en niet in Nijmegen. Ook in Nijmegen weet men dat, maar het wordt angstvallig verzwegen. In het "Bronnenboek van Nijmegen" komt men de namen van de fabelschrijvers Van Berchen en Smetius ook niet tegen. Zij worden door geen enkele tegenwoordige historicus als bron genoemd, hun opvattingen worden echter nog steeds voor waarheid gehouden.


    Zie bevindingen van andere historici bij Bevestiging hoofdstuk 6: Karolingisch Nijmegen.

    En in Nijmegen is meer NEP en sprookjes.
    Zo weten velen dat Jan van Hoof niet de redder van de Waalbrug is geweest aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Enkele betrokkenen hebben al vlak na de oorlog verklaard dat Jan van Hoof de draden van de ontsteking niet kan hebben doorgeknipt, zoals de fabel wil. Op dat moment zou hij zelfs niet eens aanwezig zijn geweest.
    De krant De Gelderlander weigerde stukken te plaatsen van de tegensprekers over deze mythe. Zo blijft de vermeende heldenstatus van Jan van Hoof tot op de dag van vandaag gehandhaafd en blijft zijn beeld staan. NEP dus.

    Deze houding van De Gelderlander heeft ook Albert Delahaye mogen ervaren. Delahaye heeft van De Gelderlander meer tegenwerking dan meewerking gehad, ondanks dat zijn artikelen over de geschiedenis van Nijmegen steeds zonder omhaal geplaatst werden. Het gaat de krant dus niet om de historisch juiste waarheid, maar om het in stand houden van voor Nijmegen toeristisch aantrekkelijke mythen.

    Dat het verhaal van Marieke van Nimwegen een vrome legende is, begrijpen ze in Nijmegen ook wel, al presenteren ze dat als ware geschiedenis. Ook het verhaal van de Zwaanridder is zo'n sprookje dat als eschieenis wordt gepresenteerd. Het verhaal hoort overigens niet in Nijmegen thuis, maar is van Kleef 'gestolen'. En er zijn meerdere sprookjes en legenden in de geschiedenis van Nijmegen te vinden. Lees de hele lijst artikelen van Albert Delahaye er op na. U vindt ze vast zelf wel. Allemaal NEP in de geschiedenis van Nijmegen!

    Klik hier voor de WARE geschiedenis van Nijmegen,

    Bestel en lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.