De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

Naschrijverij: traditie in de historische wereld.

Aan deze pagina wordt nog gewerkt!

Wat is 'naschrijverij'?

Naschrijverij is het klakkeloos overnemen wat eerdere onderzoekers geschreven hebben. Die eerdere opvattingen vormen het bewijs en dus het gelijk van latere opvattingen, zonder dat gedegen onderzoek is gedaan naar waaarheid of mythe. De opvatting van een voorganger wordt letterlijk en kritiekloos overgenomen, zeg maar, nageschreven. Vandaar de term naschrijverij.

De naschrijverij doet zich met name voor in de toponymie ofwel de plaatsnaamkunde. Een eenmaal aangenomen opvatting, wordt door anderen klakkeloos overgenomen. Aangezien de plaatsnamen de kapstok zijn van de historische gebeurtenissen, worden die met de plaatsnaam verplaatst. Zo zou Noviomagus altijd Nijmegen zijn, wat beslist onjuist is. Karel de Grote verbleef wel in Noviomagus, maar nooit in Nijmegen.

Is naschrijverij dan geen plagiaat?
Het verschil met plagiaat is dat bij naschrijverij de bron juist wel wordt geneoemd. Die bron vormt immers het bewijs van jouw gelijk. Bij plagiaat wordt de bron juist verborgen gehouden.






Klik op de tekst voor een vergroting.

Het FUNDAMENT van alle verwarring is het Karolingisch Paleis van Karel de Grote in Nijmegen. Dat paleis blijkt gebouwd op los zand, op nooit bewezen losse beweringen. Op dat losse zand zijn alle volgende mythen gebouwd. Immers als Nijmegen fout is, was de Betuwe ook niet het land van de Bataven; was Utrecht niet de bisschopszetel van Willibrord, werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord en hebben de Noormannen nooit in Nederland geplunderd.
Dan stort het hele kaartenhuis van de Nederlandse mythen in elkaar.


Bonifatius, Willibrord, Karel de Grote en de Noormannen zijn voor Nederland volkomen legendarisch.


Overeenkomstige bronnen van D.P.Blok en M.Gysseling.
    Het aantal attestatie geeft aan vaak de genoemde publicatie als bron in gebruikt. Zo wordt bij de Peutingerkaart al 110 keer verwezen naar een valse bron.
  • tabula Peutingeriana. (110 attestaties)
  • Monumenta Germaniae Historica.
  • Alpertus Mettensis, ed. Pijnacker Hordijk, Cornelis. De diversitate temporum. Leiden 1908. [Codices Graeci et Latini, supplementum V] (15 attestaties)
  • Beyer, Heinrich & Eltester, Leopold & Goerz, Adam. Urkunderbuch zur Geschichte der jetzt die Preussischen Regierungsbezirke Coblenz und Trier bildenden mittelrheinischen Territorien. 3 dln. Koblenz 1860-1874. (87 attestaties)
  • Breuer, J. Découvertes archéologiques à Arlon. In: Académie royale de Belgique, Bulletin de la Classe des Lettres 5e série, XXIV (1938), 136-141. (1 attestatie)
  • Byvanck, Alexander W. Excerpta Romana. De bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland. 3 dln. 's Gravenhage 1931-1947. [Rijks Geschiedkundige Publicatiën, 73, 81 en 89] (34 attestaties)
  • De Flou, Karel. Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. 18 dln. Gent 1914-1938. (1 attestatie)
  • Dronke, Ernst. Traditiones et antiquitates Fuldenses. Fulda 1844. (218 attestaties)
  • Gysseling, M. & Koch, A.C.F. Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta. 2 dln. Brussel 1950. (2042 attestaties)
  • Krusch, Bruno. Fredegarii et aliorum Chronica. Vitae sanctorum. Hannover 1888. [MGH, Scriptores rerum Merovingicarum, 2] (78 attestaties)
  • Lacomblet, Theodor Josef. Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins. 2 dln. Düsseldorf 1840-1846. (13 attestaties)
  • Levison, Wilhelm. Die Bonner Urkunden des frühen Mittelalters. 1932. [Bonner Jahrbücher, 136/7] (26 attestaties)
  • Mommsen, Theodor. Notitia Galliarum [Chronica minora saec. IV. V. VI. VII.]. Hannover 1892. [MGH, Auctores antiquissimi, 9] (75 attestaties)
  • Oppermann, Otto. Fontes Egmundenses. Utrecht 1933. [Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht, derde serie, n° 61] (22 attestaties)
  • Wampach, Camille. Urkunden- und Quellenbuch zur Geschichte der altluxemburgischen territorien. Luxemburg 1935. (67 attestaties)
  • Daarnaast verwijzen beiden ook naar elkaar en vaak naar eigen publicaties.
"Het kan toch niet zo zijn dat alle historici het fout hebben en dat alleen Delahaye de waarheid heeft?" opperde Hugenholtz in het interview met Charles Groenhuijsen in de Volkskrant van 6 oktober 1979.
Het leek Hugenholtz onmogelijk dat alle historici het collectief fout zouden hebben en dat de visie van Delahaye juist zou zijn. Blijkbaar wist Hugenhultz niet waardoor die collectieve fout ontstaan is en bij iedereen precies hetzelfde is.
Dat collectieve is ontstaan door de onnavolgbare en klakkeloze naschrijverij. Onnavolgbaar? Heel goed navolgbaar! Slechts één opvatting hoeft herzien te worden. Dan volgen alle navolgende opvattingen vanzelf.

"Ook als zijn alle historici het met elkaar eens, dan hoeven ze nog geen gelijk te hebben!"


"De opvattingen van Albert Delahaye worden wetenschappelijk nergens ondersteund". Deze kreet van prof.dr.Piet Leupen bevestigt het grootste probleem in de historische geografie. "Wetenschappelijk ondersteund" betekent dat je alleen gelijk kunt hebben, als je een gelijkgestemde naschrijft. Je wordt door de 'deskundigen' niet voor vol aangezien als je hen in hun opvatting niet precies volgt. Als je de deskundigheid van een 'deskundigen' in de historische wereld in twijfel trekt, heb je bij voorbaat ongelijk.

De relativiteitstheorie van Einstein, zoals een lezer eens opmerkte, werd wetenschappelijk ook nergens ondersteund, net zo min als de evolutietheorie van Darwin. Maar hadden zij daarom ongelijk?

Het grootste probleem bij het bestrijden van de traditionele opvattingen was niet het vinden van bewijzen die deze opvattingen tegenspreken, maar de verbolgenheid van de professionele historici. Immers, zij hadden moeten ontdekken wat een 'buitenstaander' ontdekte. Met het erkennen van het gelijk van Albert Delahaye zou hun eigen 'deskundigheid' ondergraven worden. En dat doen profs niet, erkennen dat ze het altijd fout hebben gehad. Het zou hun reputatie kosten. Hun 'deskundigheid' bestond overigens slechts uit klakkeloze naschrijverij van voorgangers die het ook maar van hun voorgangers had.

De visie van Albert Delahaye.
De eeuwenoude kritiekloze naschrijverij blijkt funest voor de ontwikkeling van de hisorische wetenschap. Het is een fopspeen om kritische historici de mond te snoeren. De naschrijverij werd tot historisch en wetenschappelijk kriterium verheven, wat te verwerpen is omdat de bewijzen voor de onwaarheid van de traditie al lang gegeven waren. Naschrijverij op zich is al erg; zij wordt onvergeeflijk, wanneer zij op een mythologie berust, die met heel weinig inspanning te ontdekken valt, alleen al met toepassing van de meest elementaire regels van de historische kritiek. De Nederlandse historici hebben zich ondeskundig getoond nu ze de meest simpele en de meest voor de hand liggende onderzoeken negeren. Dit houdt geen misprijzen in van de historici; het wijst alleen een fundamenteel onjuiste werkmethode aan, die blijkens de resultaten de enig juiste is. Delahaye wordt desondanks uitgemaakt wordt voor “pseudo-wetenschapper” en werker “onder niveau”. Het bewijst slechts op tragische manier, welke afgrond er ligt tussen de beide systemen; het ene van eigen zelfstandig onderzoek, het andere van de kritiekloze eeuwige naschrijverij.

Naschrijverij kent een aantal verschillende verschijnigsvormen en meerdere voordelen en enkele nadelen.
Bij de naschrijverij kun je de 'toponymisten' als D.P.Blok en M.Gysseling feitelijk overslaan. Zij weten teveel niet, schrijven vooral voorgangers als Schönfeld en J.F.Niermeyer en Samuel Müller Fzn & A.C.Bouman en Koch na, die ook uitgingen van teveel en allerlei 'gissingen' Bij hen is Noviomagus altijd Nijmegen en is Trajectum steevast Utrecht, terwijl nooit aangetoond is of die opvattingen wel juist zijn. De archeologie spreekt deze opvattingen in feite al keihard tegen. Zie voor veel overeenkomstige bronnen van Blok en Gysseling de linker kolom..
Voordelen van naschijverij.
  • Je bespaart veel tijd en moeite en ingewikkeld historisch onderzoek door anderen na te schrijven in hun opvattingen.
  • Je hoeft niet zelf op zoek te gaan naar de bronnen. Dat hebben anderen al gedaan en dat is gemakkelijk te gebruiken voor een eigen artikel of boek.
  • Je weet je altijd gesteund in je opvattingen door collega's waarvan je het werk kopieert. Jij hebt gelijk, want zij hadden toch ook gelijk?
  • Een promotie is altijd mogelijk, zeker als je je promotor naschrijft. Dat is ook meteen een nadeel als je eigen onderzoek doet en niet naschrijft.
  • Je kunt latere naschrijvers in je studie 'overslaan' (zie hierboven Blok en Gysseling) aangezien zij niet tot de feitelijke bron terug herleiden.
  • Nadelen van naschrijverij.
  • Er wordt geen eigen onderzoek naar de bron van een bepaalde opvatting gedaan. Men kent de bron vaak niet eens.
  • Bij teksten moet men altijd verdacht zijn op vervalsingen. Men kan dan een opvatting baseren op een vervalste tekst.
  • Van de traditie afwijkende en niet nageschreven opvattingen worden niet serieus genomen.
  • Archeologische dateringen worden gedaan op grond van onjuist gelocaliseerde teksten.
  • Je kunt beschuldigd worden van plagiaat, hoewel dat in de historische wereld uitzonderlijk is. Geschiedenis is immers van niemand.
  • Het probleem bij het klakkeloos naschrijven is te vaak dat de oorspronkelijk bron niet te controleren is, of nergens te vinden is of achter een 'betaalmuur' verborgen is.
  • Nadeel van naschrijverij is dat historici soms niet eens weten dat ze gewoon oude opvattingen aan het naschrijven zijn. Ze houden daarmee die oude achtehaalde opvattingen in stand als 'verantwoorde wetenschap'.

  • Dat naschrijven zeer gebruikelijk is in de historische wereld bewijzen de literatuurlijsten en het notenapparaat in alle historische uitgaven. Nu moet er verschil gemaakt worden tussen een verwijzing naar een feit in een bron, zonder verder commentaar of dat er verwezen wordt naar een bron waarin een bepaalde mening of een interpretatie gegeven wordt. De plaats Noviomagus in een tekst is niet altijd en per se Nijmegen.
    We geven hieronder een aantal voorbeelden en verschijnigsvormen van naschrijverij.

    Het is opvallend en zeer leerzaam om de reeks in de naschrijverij te volgen.
      Er moet nog wel op gewezen worden dat deze hier genoemde 'onderzoekers' allemaal archeologen zijn, net zoals Willems en Bechert overigens, dus geen historici. Beschikken zij over de deskundigheid de oude klassieke teksten te lezen, juist te vertalen en in relatie met elkaar te begrijpen?
      Blijkbaar niet, immers als zij naar klassieke teksten verwijzen 'vertalen' ze Noviomagus altijd met Nijmegen en Trajectum steevast met Utrecht.
    1. We nemen hier als voorbeeld het boek van Tilmann Bechert en Willem J.H. Willems "De Romeinse rijksgens tussen Moezel en Noordzeekust".
    2. Tilmann en Willems verwijzen voor de laat Romeinse tijd naar Raymond Brulet, een Waals archeoloog.
    3. Brulet verwijst voor zijn opvattingen naar publicaties van voorgangers als J.E.Bogaers (1974), J.K.Haalebos (1977), W.A.M.Hessing (1993), J.H.F.Bloemers en H.Sarfatij (1976).
    4. W.J.H.Willems verwijst voor zijn opvattingen naar Otto Gerhard Heldring, die in 1838 publiceerde. In 1838...? Ja inderdaad 1838.
    5. Heldring vermeldt als bronnen vader en zoon In de Betouw en dan kom je bij
    6. hun voorganger Johannes Smetius terecht, wiens publicatie zij uitgegeven hebben.
    7. De opvattingen van Smetius zijn terug te herleiden op Cornelius Aurelius en
    8. Joannes de Beka en Wilhelmus Heda en kom je uiteindelijk uit op
    9. de fabelschrijvers uit de 11de tot 13de eeuw die tezamen de traditie hebben bepaald.
    10. Hier werd de basis gelegd van de hele traditionele opvattingen over de Bataven in de Betuwe en Sint Willibrord als bissschop van Utrecht en alles wat daarmee samenhangt.
    11. De traditionele opvattingen werden pas in de 17de eeuw op papier vastgelegd, met name door Arnoldus Buchelius (1565-1641) en Petrus Scriverius (1576-1660).
    12. De boekdrukkunst zorgde voor een omvangrijke verspreiding van al deze opvattingen. En sinds deze op ppaier zijn vastgelegd en nauwelijks werden tegengesproken vormen ze sindsdien onze traditie!

      "We hebben een traditie sinds de Romeinen", zoals professor Hugenholtz eens euvorisch uitriep, bestaat pas sinds de 17de eeuw.

      In de 17de eeuw werden veel opvattingen voor het eerst op papier beschreven en vormen sindsdien de vaststaande historische gegevens in de 'vaderlandse' geschiedenis. Zelfs door moderne historici en archeologen worden die nog steeds gevolgd, juist vanwege de klakkeloze naschrijverij. Een aantal van die opvattingen zijn:
      1. Pas in de 15e eeuw is voor het eerst een link gelegd tussen Karolingisch Noviomagus en Nijmegen, en wel door de Nijmeegse kannunik Willem van Berchen. Dit ei werd pas uitgebroed in het begin van de 17e eeuw door de post-humanisten die de Bataven hadden uitgevonden.
      2. De latere Nijmeegse en Gelderse schrijvers vanaf de 17e eeuw hebben Willem van Berchen bij herhaling en uitvoerig geciteerd. Het Bronnenboek van Nijmegen noemt Willem van Berchen echter nergens.
      3. In de 17e eeuw kwam vooral door toedoen van Smetius de karolingische fabel tot volle wasdom, die Nijmegen als het Noviomagus en Batavodorum verklaarde en dat de Bataven in de Betuwe zaten en Nijmegen een van hun hoofdsteden was.
      4. Pas in het begin van de 17e eeuw en na de ontdekking van de Peutingerkaart is men verband gaan leggen met de Bataven, vanzelfsprekend na de mythe. De opvatting dat hier de Bataven hadden gewoond, vindt men in geen enkele oudere Nederlandse bron. Zij kwam pas op in het begin van de 17e eeuw, na de eerste publicatie van de Peutingerkaart.
        In de zaak van patrocinia en de heiligencultus is het merkwaardig, dat niet-katholieke of a-religieuze historici niet gemakkelijk ertoe komen om een legende af te kraken, vermoedelijk uit welbewuste of intuïtieve vrees, dat zij misschien als anti-klerikaal of anti-rooms uitgekreten zouden kunnen worden. Katholieke historici hebben daar minder moeite mee, omdat zij het eigen nest wel kennen. Zij waren trouwens al vanaf de 17e eeuw op hun hoede, toen de grote Franse historicus Jean Mabillon, zelf priester en Benedictijn, keihard schreef dat in de grote en brutale vervalsingen van oorkonden en historische teksten onze lieve Moederde H. Kerk helaas I de eerste viool had gespeeld.
      5. Katwijk, waar St. Willibrord geland zou zijn, is een interpretatie voortgekomen uit de misvatting over de Monden van de Renus. Deze bewering treft men ook pas in de 17e eeuw voor het eerst aan, waardoor duidelijk is dat zij geen verdere weerlegging nodig heeft.
      6. Moordwoude, een legendarisch bos bij Dokkum, waar St. Bonifatius zou zijn vermoord, is eveneens een uitvinding uit de 17e eeuw.
      7. Suabsna, waar St. Ludger werd geboren (ca. 742) en diens grootvader een steun voor St. Willibrord was. In Nederland wordt de plaats Suabsna vereenzelvigd met Zwesen of Zuilen, welke eerste vermelding ervan stamt uit de 17e eeuw.
      8. Willibrord-putjes, vermoedelijk het prototype is van de talrijke legendarische duplicaten elders, verschenen pas in de 17e eeuw.
      9. Pas in de 16e en met name in de 17de eeuw kreeg men in Brabant na de Reformatie belangstelling in de cultus van St.Willibrord als Heilige. De kerk probeerde juist in die tijd de Heiligen populair te maken, wat je ziet aan de patrocinia die de kerken toen pas kregen.

    13. In begin 19de eeuw kwamen de eerste mythen opzetten als 'wetenschappelijke' geschiedenis. Het was slechts naschrijverij van 17de eeuwse schrijvers. Wat toen als algemene vaderlandse geschiedenis is vastgesteld vormt nog steeds de hoofdmoot van de geschiedenis, ook al zijn er altijd afwijkende opvattingen geweest, zelfs in de 17de eeuw al.
    14. In 1654 schreef Jacob van Oudenhoven in zijn "Out Hollandt, nu Zuyt Hollandt" al over zijn twijfel en "het ontbreken van elke schriftuur", geen enkel geschrift over de geschiedenis van Holland. Hij concludeerde terecht dat het onjuist moest zijn wat sommigen zeiden, namelijk "dat de eerste Hollanders ongeletterd waren en niet konden schrijven". "Het geeft geen pas", schrijft hij met enige verontwaardiging "zo een ongeletterdheid te veronderstellen bij een zo vief volk als de Hollanders, maar de geschriften ontbreken omdat het land niet bewoond was". Die oude Jacob had het perfect begrepen en het volslagen juist geformuleerd.
    15. En nog in de 18de eeuw schreef Geschiedschrijver Willem Anne van Spaen, edelman, bestuurder, politicus en genealoog en de eerste president van de Hoge Raad van Adel. In 1795 schreef hij al: "Mijne grootste kundigheid bestaat in een beredeneerd twijfelen en niet voor waarheid aannemen, hetgeen latere schrijvers alleen uit overleveringen ontleend hebben, en dat door bondige bewijzen kan tegengesproken worden". En juist dit was ook de grootste kundigheid van Albert Delahaye: geen klakkeloze naschrijverij van 'voorgangers', maar zelf op zoek gaan naar bewijs.

    16. Het boek van Van Spaen is een studie waard, zeker om te lezen waar hij zijn informatie vandaan heeft gehaald. Voor het grootste deel bestond het uit 'naschrijverij'. Zo noemt hij Johan van Leiden, Willem van Berchen, Pontanus' Historiae Gelricae uit 1639 (samen met Arend van Slichtenhorst (1616-1657), maar ook Historia Critica van Adriaan Kluyt, 'hoewel wij het met dien kundigen Heer, in alles niet eens zijn', schrijft hij daarover. Ook verwijst Van Spaen regelmatig naar BONDAM Charter Boek die weer verwijst naar HEDA. En met Heda zijn we terug bij het begin van alle Historie schrijverij uit de 15de tot 17de eeuw.
    (sic)!









    De klakkloze naschrijverij is het grootste probleem in de historische geografie van Nederland.
    De lijst van hieronder genoemde historici en toponymisten kan eindeloos aangevuld worden, met bekende en minder bekende namen.

    R.R.Post
    F.Gorissen
    Schönfeld
    D.P.Blok
    M.Gysseling
    P.A.Henderikx
    C.Dekker
    H.Camps
    A.J.Bijsterbeld
    J.F.Niermeyer

    Lees meer over achtergronden om een goed begrip te krijgen over de werkwijze in de historische wetenschap.

    Citaten van Historici


    wetenschap is twijfel


    ongelooflijk


    onnozelheid


    Heiligenlevens


    Kletspraat





    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

    Terug naar de beginpagina.
    Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
    Naar het overzicht in het kort.