Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
| |||||
![]() Citaten van Historici ![]() wetenschap is twijfel ![]() ongelooflijk ![]() onnozelheid ![]() Heiligenlevens ![]() Kletspraat |
Aan deze pagina wordt nog gewerkt!![]() Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland (uitg. Inmerc, Wormer 2008), W.Willems, Jan Kuys, Hans Bots, Paul Klep, Jan Brabers e.a. (red.), bestaat uit drie delen: I. Prehistorie en Oudheid, II: Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, III: Negentiende en twintigste eeuw. Samen 1500 blz., prijs € 85,-. Het is inderdaad een snoeverige titel, zoals (zie hiernaast) op Histoforum door Jan van Oudheusden is vermeldt. De trilogie is gericht op een breed publiek. Voor geschiedenisdocenten in en om Nijmegen lijkt me deze pil welhaast verplichte leeskost. En naar ik aanneem ook aanleiding tot de nodige historische speurtochten. Ook overige geïnteresseerden die iets hebben met geschiedenis of met de Karelstad, kunnen er genoeglijke uurtjes aan beleven. Jan van Oudheusden. |
Eindelijk heeft Nijmegen nu ook zijn stadsgeschiedenis, in navolging van veel andere grotere en kleinere steden in Nederland: Amsterdam, Dordrecht, Zwolle, Tilburg, Den Bosch, ga zo maar door. Geïnteresseerden hoeven dus niet meer naar verouderde werken te grijpen zoals het handzame boekje van J.Brinkhoff uit 1971. Niet toevallig is het kloeke driedelige standaardwerk met de snoeverige ondertitel "Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland" uitgebracht in het jubeljaar 2008, toen Nijmegen besloot dat het luisterrijk zijn tweeduizendste verjaardag moest vieren, schrijft Jan van Opheusden in Histoforum. Net als andere stads- en streekgeschiedenissen vormt deze integrale Nijmeegse stadshistorie een synthese, een status quaestionis van wat door diverse auteurs in de laatste decennia is gepubliceerd. Nieuw onderzoek was slechts beperkt mogelijk. Alle drie de delen zijn aan de hand van een vast stramien opgezet: ruimte en bevolking; het economische en sociale leven; de cultuur; politiek en bestuur. De kunst was om thema’s uit het ene gebied te verbinden met die uit het andere. Een heidens karwei voor de eindredactie; in het algemeen is zij daarin geslaagd. (Jan van Opheusden). De betekenis van "synthese" is het samenvoegen van verschillende elementen tot een nieuw samenhangend geheel. "Status quaestionis" is de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek, de huidige stand van kennis over een bepaald onderwerp, inclusief wat al bekend is, wat nog onduidelijk is, en eventuele tegenstrijdigheden of onopgeloste kwesties. Juist naar die onduidelijkheden en tegenstrijdigheden of onopgeloste kwesties, gaat onze belangstelling uit. Vinden we die ook in deze boeken? Het is inderdaad een heidens karwei gezien het aantal titels in de literatuuropgaven. Heeft de redactie of hebben de auteurs dat allemaal gelezen en gecontroleerd? Of is toch een verzameling van oude en soms achterhaalde traditionele opvattingen gebleken? We tellen bij elkaar meer dan 2500 titels. In hoeverre is hier steeds slechts sprake van 'naschrijverij? Ook het aantal van 1029 noten is omvangrijk, al ontbreken die in bepaalde hoofdstukken. Dan kan men niet controleren waarop het beschrevene is gebaseerd. We kunnen na het lezen al concluderen dat er inderdaad weinig nieuw onderzoek is gedaan. Het zijn weer de aloude traditionele opvattingen die de boventoon voeren, zoals het paleis van Karel de Grote in Nijmegen, de Bataven in de Betuwe, de traditionele namen voor Romeinse plaatsen, de grote Volksverhuizing, de invallen van de Germanen en van de Noormannen. Het zijn evenzovele aloude mythen, die toch weer het uitgangspunt vormen in deze boeken. Alle daarvan afgeleide deducties zijn dan eveneens onjuist. ![]() In dit eerste deel is helaas toch weer sprake van een aantal achterhaalde opvattingen. Dat blijkt ook wel uit de literatuuropgave en noten waarin verwezen wordt naar J.E.Bogaers, A.W.Byvanvk en redacteur W.Willems. Hebben ze al die literatuur wel goed gelezen? Heeft Willems wel gelezen wat hij zelf geschreven heeft? Opvallend is dat het Romeinse deel van het Bronnenboek van Nijmegen, samengesteld door J.E.Bogaers, ontbreekt in de literatuuropgave. Blijkbaar gelden die opvattingen over Romeins Nijmegen toch niet meer.. ![]() Deel 2 omvat de kern van de studie van Albert Delahaye en met name of het paleis van Karel de Grote in Nijmegen wel bestaan heeft. Welke bewijzen voeren Jan Kuys en Hans Bots daarvoor op? Vooral dat verhaal wordt hieronder besproken: het is immers de kern van de hele middeleeuwse geschiedenis van Nijmegen en van heel Nederland. Die geschiedenis is geheel opgehangen aan de kapstok van de Palts van Karel de Grote in Nijmegen, te beginnen met de oorkonde uit het jaar 777, waarmee het Bronnenboek van Nijmegen ook begint na een hiaat van 4 eeuwen sinds de Romeinse tijd, met geen enkele vermelding. ![]() In deel 3 gaat het ons vooral om de wijze waarop bepaalde opvattingen tot stand kwamen in de negentiende en twintigste eeuw. We denken daarbij aan het vieren van het 700 jarig bestaan dat plots wijzigde in een 1850 jarig bestaan en hoe men op het idee van de oudste stad van Nederland kwam en op het bestaan van 2000 jaar stad. Merkwaardige omissie (=nalatigheid) van Jan van Opheusden: ik zocht naar de effecten van het vergissingbombardement van februari 1944 (liefst achthonderd doden) en las slechts een korte vermelding op p. 430 van deel III; na enig zoeken bleek het drama ook nog eens vrij terloops op p.487 (onder cultuur) en op p.541 aangestipt te worden. Kennelijk kon men van de gegevens uit het aangrijpende relaas van Bart Janssen (De pijn die blijft, 2008) geen gebruik meer maken. In mijn Nijmeegse studentenjaren rond 1970 was de benedenstad nog steeds grotendeels een kale vlakte. Over de oorzaak van die kaalslag viel destijds niet veel te lezen. In dit boek helaas ook te weinig.
De visie van Albert Delahaye.
![]() ![]() |
We komen in deel 2 op p.229 tot de kern van het hele betoog rondom Merovingisch en Karolingisch Nijmegen. Het heeft niet bestaan in Nijmegen.
3. Nijmegen en omgeving behoorden waarschijnlijk nog niet tot zijn rijk, maar in de loop van de zesde eeuw hebben zijn opvolgers hun gezag naar het noorden tot aan de grote Nederlandse rivieren weten uit te breiden en vermoedelijk ook Nijmegen in hun macht gekregen. Op grond van de praktijk elders in het Merovingische rijk kunnen we daarom aannemen dat de Merovingische machthebbers het laat-Romeinse castellum in Nijmegen in handen hebben gekregen. (p.229) Bestond er wel een laat Romeins Castellum in Nijmegen? Daarover lezen we in deel 1 van deze serie dat het aannemelijk is dat Constatinus I (306-337) de stimulator is geweest van de herbouw in hout van de fortificaties te Rossum, Maurik, Nijmegen, Malden-Heumesoord, Cuijk, Qualbrug en Maastricht (p.130). In hout? Er wordt verwezen naar afb.68 (p.168) dat een kaartje is van het laat-Romeinse grenssysteem (klik op de tekst voor een afbeelding van dat kaartje).
We beperken ons tot Nederland en dan worden 9 plaatsen genoemd met een vermoedelijk fort (daarover kan de discussie al stoppen) en Valkenburg, Utrecht, Maurik, Rossum en Cuijk met een Fort (Castellum) en Nijmegen en Maastricht als versterkte stad (vicus). Bij Kessel wordt een wachtpost vermeld en op 6 plaatsen een vermoedelijke wachtpost. Bekijken we deze forten dan blijken Valkenburg en Utrecht rond 270 definitief te zijn verlaten (T.Bechert o.c. p.26/27). Van Maurik is nooit aangetoond dat er een fort heeft bestaan. Volgens W.A. van Es (Romeinen in Nederland p.101) was alles weggespoeld. Lees ook wat A.W.Byvanck en T.Bechert er zelf over schrijven: er is niet met zekerheid bekend. Het was in elk geval niet het hier genoemde Mannaricium. Dat was Merville in Frans-Vlaanderen. En Rossum en Cuijk dan? De fortificaties werden in hout gebouwd (p.130). Dat is in tegenspraak met wat beweerd wordt op p.166 (zie hieronder, hoewel het daar gaat om de 3de eeuw!), waar sprake is van imposante resten van vestingwerken. Maar alles was toch weggespoeld? Zouden ze het daarom niet meer kunnen vinden? Het is wel duidelijk dat er geen enkele zekerheid bestaat dat er in de 4de eeuw nog forten hebben bestaan, niet van steen, maar ook niet van hout. Voor het herstel van de militaire infrastructuur wordt in noot 195 nog verwezen naar p.166-167. Op deze pagina's lezen we (de in zwart gedrukte citaten):
» Zoals op blz. 150-159 al aan de orde kwam, lijkt de Rijn in de midden-Romeinse tijd een goed bewaakte linie gevormd te hebben. Om een vijand die de grens met succes had overschreden, tegen te kunnen houden, werden de grote verbindingswegen naar het achterland beveiligd door de bouw van talrijke castelIa en werd een grote bereden, dus mobiele, troepenmacht in het achterland paraat gehouden. Een dergelijke 'verdediging in de diepte' is typisch voor de late oudheid, maar behoorde ook in de derde eeuw reeds tot de beschikbare strategieën die werden toegepast wanneer niet alleen de grens maar ook het provinciale gebied of de verbindingslijnen werden bedreigd. Dit is in tegenspraak met Archeobrief van 1 maart 2008, waarin gesteld wordt dat de Rijn slechts een bewaakte transportroute was en geen verdedigingsgrens tegen binnenvallende Germaanse volkeren. Van een bedreiging is nooit sprake geweest, wat ook A.W.Byvanck al constateerde. Het idee van de Grote Volksverhuizing is reeds lang een achterhaalde opvatting, die hier toch weer opduikt.
» Ook langs de zeekust werd een verdedigingssysteem ingericht, dat bekend staat onder de naam litus Saxonicum en gericht was tegen Saksische piraten die de Noordzee meer en meer onveilig maakten. De linie van het litus Saxonicum strekte zich niet alleen uit langs de Gallische kust, maar ook langs de overzijde van het Kanaal, waar nog talrijke imposante resten van vestingen van dit verdedigingssysteem bewaard zijn gebleven. In noot 95 wordt verwezen naar R.Brulet 1995. Daar lezen we en zien we op het kaartje toch een heel ander verhaal. Vergelijk dit kaartje vooral met afbeelding 68 uit deel 1 van 'Nijmegen, geschiedenis van de oudste stad'. Wat verstaan deze auteurs onder de Gallische kust? Hoorde Nederland bij Gallië? Daar zouden we toch graag eens de bewijzen van zien. De Litus Saxonicum was de kust van de Saksen, niet tegen de Saksen. Het was hun woongebied, wat de talrijke plaatsnamen wel aantonen. De Saksen woonden aan beide zijden van het Kanaal en werden vanaf 782 door Karel de Grote vanuit Frans-Vlaanderen gedeporteerd naar Noord-Duitsland en namen hun predikers St.Amandus en St.Anscharius en meerdere plaatsnamen mee, zoals Bremen en Hamburg
Volgens Albert Delahaye was Castra Herculis, dat in Nederland onvindbaar is, het Franse Arleux op 24 km oost van Atrecht, ook genoemd op de Peutinger-kaart (PK). Quadriburgium is Quarouble, op 5 km noordoost van Valenciennes. Er zijn ook andere determinaties zoals Quiestède, op 9 km zuidoost van St.-Omaars en Quaëdypre op 4 km zuid van St.-Winoksbergen. De plaatsen ontlenen hun naam aan een vestiging van het volk van de Quadi (ook gelezen als Chouadi en die Julius Caesar al noemt), woonden dan ook niet ergens in Beieren, zoals de traditionele opvatting is. Tricensima is Tressin, bekend door en genoemd naar de Legio Tricesima, die er lang gelegerd is geweest. Novesium is Feignies bij Maubeuge en niet Neuss. Bonna is niet Bonn, maar Ohain ten oosten van Avesnes-sur-Helpe. Antennacum, ook Antunnacum geschreven, is Audun-le-Roman ten noordwesten van Metz. Vingo, ook Vingio geschreven en op de PK als Bingium aangeduid, is Vigny ten zuidoosten van Metz en niet Bingen. We moeten met meerder plaatsnamen rekeing houden met de doublures van plaatsnamen. Juist de combinaties met andere teksten geven de juiste locaties aan.
De Geograaf van Ravenna noemt de steden in het vaderland dat Francia Rinensis heet, maar dat vanouds Gallia Belgica Alobrites, waaronder Maguntia, Rigomagus, Colonia Agrippina, Novesia, Bingum en Bonne. Als je deze plaatsen traditioneel opvat als Mainz, Keulen, Regensburg, Neuss, Bingen en Bonn, zou het betekend hebben dat Francia Rinensis c.q. Gallia Belgica Alobrites in Duitsland gelegen zou hebben. Er is geen enkel historicus die dat ooit beweerd of ook maar gedacht heeft. Bij Delahaye zijn het allemaal plaatsen in Noord-Frankrijk ten zuiden van de taalgrens: Maguntia (=Mainvillers), Rigomagus (=Regniowez), Colonia Agrippina (=Avesnes-sur-Helpe), Novesia (=Feignies), Bingum (=Binche) en Bonne (=Bondues). De laatste twee plaatsen werden ook bij de Opstand der Bataven door Tacitus genoemd, en geven al aan dat ook binnen het Romeinse rijk talrijke doublures van plaatsnamen bestonden (zo komt de naam Noviomagus zeker 12x voor en is het beslist niet altijd Nijmegen, zoals prof.P.Leupen in het Bronnenboek van Nijmegen meent). Ook de andere plaatsen die Ravennas in dit rijtje noemt zijn in Noord-Frankrijk te plaatsen van de kust tot Metz, allemaal ten zuiden van de taalgrens en langs de Limes, dat de grens van de Romeinen was sinds de 3de eeuw en die liep vanaf Boulogne-sur-Mer via Bavay naar het oosten globaal de taalgrens volgend.
Het komt er ook hier weer op neer dat er oude achterhaalde opvattingen, waarover geen enkele zekerheid bestaat, steeds worden rondgepompd. Dat kan ook niet anders zolang historici en archeologen blijven verwijzen naar voorgangers zonder eigen onderzoek te doen. En degene die wel eigen onderzoek deed werd vervolgens niet serieus genomen, omdat hij iets geheel anders beweerde dan die voorgangers uit de 17de eeuw en 18de eeuw.
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |