Deze pagina wordt elke keer aangevuld na het verschijnen van een nieuw tijdschrift.
Het tijdschrift Archeologie in Nederland is de opvolging van de tijdschriften Westerheem en Archeobrief.
Archeologie in Nederland verschijnt 5x per jaar met katern AWN-magazine, waarin veel publicaties te vinden zijn over recente archeologische opgravingen. Daarnaast vindt U op de website Archeologie on line meer berichten over de archeologie in Nederland.
Het blad heet Archeologie in Nederland, maar te vaak houden de auteurs zich niet bezig met archeologische beschrijvingen, maar met het schrijven van geschiedenis.
De vondsten op zich staan nooit ter discussie, wel de interpretaties ervan. In de artikelen hiernaast vind je talloze voorbeelden, waarbij de auteurs ook zelf ook de twijfel aan hun interpretatie aangeven.
In de citaten hiernaast worden bij de vermeldingen van de bron de volgende afkortingen gebruikt: AiN=Archeologie in Nederland; AWN=Magazine, Archeologische katern. De cijfers en datum verwijzen naar het betreffende tijdschrift. AWN staat voor Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland.
Op de website AWN-Archeologie.nl vind je meer informatie en kun je alle nummers van Westerheem digitaal doorbladeren, lezen en met een simpele zoekfunctie doorzoeken.
Archeologie in Nederland is de opvolger van Westerheem en Archeobrief die in december 2016 voor het laatst verschenen. In Westerheem dat 65 jaargangen heeft gekend vind je veel opmerkingen die de visie van Albert Delahaye bevestigen of aanvullen. Zie bij Westerheem. Voor Archeobrief geldt hetzelfde. Ook hierin vond je talloze artikelen die de visie van Delahaye bevestigden. Zie bij Archeobrief.

We beperken ons op deze pagina tot de periode tussen de tijd van 56 v.Chr. tot 1200 n.Chr. en met name tot Nederland en Belgisch en Frans Vlaanderen.
Veel bevindingen bevestigen de visie van Albert Delahaye en waar de nieuwe opvattingen in strijd lijken met die visie geven we relevant commentaar.
Het woordgebruik in de artikelen geeft vaak al aan dat er de nodige twijfel bestaat omtrent de interpretatie van veel archeologische vondsten. Archeologie is immers interpreteren. Waar geschreven wordt in termen als 'mogelijk' of 'wellicht' zal onze conclusie dan ook zijn dat er geen bewijs voor de opvatting is en er dus feitelijk niets wordt toegevoegd aan de heersende opvattingen. De voorbeelden hiernaast spreken voor zich.
Wat we ook scherp in de gaten houden is dat veel archeologische bevindigen gebaseerd zijn op de klassieke teksten. Als voorbeeld kunnen we de bevindingen in de Betuwe noemen. Zolang men er spreekt over Bataafse vondsten gaat men dus klakkeloos uit van de onbewezen opvatting dat de Bataven in de Betuwe woonden. En dat is met geen enkele tekst ooit aangetoond. Integendeel, de teksten plaatsen de Bataven duidelijk in Noord-Frankrijk. Zie daarvoor bij Bataven.

Het moet steeds goed begrepen worden dat de aanwezigheid van de Romeinen in Nederland door Albert Delahaye allerminst wordt ontkend, wat hem desondanks te vaak verweten wordt. Het zijn niet de meest deskundigen die deze verwijten maken.
Het staat wel vast dat de interpretaties van veel archeologische vondsten aan een grondige herziening toe zijn, zoals de naamgeving van de 'Romeinse plaatsen' in Nederland, met namen van de Peutingerkaart. Daar wordt ontzettend mee gegoocheld, terwijl die kaart gewoon onbetrouwbaar is. Zie bij de Limes en bij Peutingerkaart.
Het Romeinse Noviomagus was dezelfde plaats als het Karolingische Noviomagus en blijkt niet Nijmegen te zijn maar de Franse stad Noyon.
Waar vooral op gelet moet worden is de volgorde van de vondsten in de opgravingsverslagen. Als er sprake is van vondsten uit de steentijd of Romeinse tijd die genoemd worden, blijkt daaruit te vaak dat er daarboven niets gevonden is uit de (vroege of late) Middeleeuwen. De oudste vondsten zitten uiteraard onder de jongere. Vindt men veel Romeins (zoals in Nijmegen) maar wordt er niets gevonden uit de Frankische tijd dat erboven moet zitten, dan blijkt dit gegeven meestal verzwegen te worden. Het toont in elk geval (zoals in Nijmegen) dat er geen continuiteit in bewoning heeft bestaan tussen de Romeinse tijd en de 12e eeuw. Zie bij Nijmegen, onterecht wel eens de oudste stad genoemd, wat eveneens een opvatting is gebaseerd op enkele hypothesen.
Wat ook opvalt en nader beschouwd moet worden is het gebruik van bepaalde onbewezen aanduidingen of opvattingen bij opgravingen. Zo worden vondsten in de Betuwe te gemakkelijk 'Bataafs' genoemd en wordt iets te Nijmegen gevonden steeds als van 'Ulpia Noviomagus' gekwalificeerd. Dat de Bataven in de Betuwe woonden is, zoals hierboven aangegeven, een hypothese. En de naam Noviomagus voor Nijmegen is eveneens nooit aangetoond met enig bewijs. Het Ulpia Noviomagus was ook niet Nijmegen, maar Neumagen in Duitsland, waar (de latere keizer) Trajanus die de naam Ulpia voerde, stadhouder was. In Nijmegen is hij nooit geweest, ook al is daar een deel van een zuil gevonden die aan hem wordt toegeschreven.
Artikelen waarin oude beweringen nog eens worden herhaald blijven buiten dit overzicht. Dat de archeologisch vastgestelde Romeinse nederzetting Castello Fectio geheten zou hebben (AM. nr.3 2017) is zo'n voorbeeld. De naam van dit Romeinse castellum is nergens door bewezen, ook niet door de Peutingerkaart, zoals altijd beweerd wordt. Daarop staat ook helemaal geen Fectio, maar Fletione, wat een andere plaats was.
Uit veel geciteerde teksten kan opgemaakt worden dat de geschiedenis hard toe is aan een herschrijving.
Te veel opmerkingen van de aangehaalde auteurs komen niet overeen met de traditionele opvattingen.
Opvallend is dat Albert Delahaye van hen feitelijk gelijk krijgt ten aanzien van de transgressies, de onjuiste locatie van plaatsen en de continuïteit in de bewoning van veel gebieden en plaatsen die sterk betwijfeld wordt.

Vanwege het overzicht en de leesbaarheid zijn alle artikelen (per jaar) genummerd. Deze nummering kan wijzigen door het tussenvoegen van nieuwe citaten.
De professionele archeologie zou zich minder moeten gedragen als een elite met het alleenrecht om zich met archeologie bezig te houden, aldus Caranze Lewis in een artikel in 'Archeologie in Nederland nr.5, 2017'.
Archeologie in Nederland zou, zoals de titel aangeeft, vooral over de Archeologie in Nederland moeten gaan. Het is dan wel opvallend dat men voor de voorbeelden steeds op buitenlandse situaties wijst, zoals in Duitsland, Engeland, België en Frankrijk. Blijkbaar geeft de Nederlandse bodem deze informatie niet, waarmee de 'bewijzen' toch sterk aan overtuiging inboeten.

Archeologie in Nederland nr.4 van oktober 2019 geeft een inkijkje in een opmerkelijke opgraving in Nijmegen: De Bastei. Er wordt geschermd met tweeduizend jaar wonen, maar in het artikel blijkt duidelijk dat er een groot gat zit tussen de Romeinse tijd en de 12e eeuw. Van een paleis van Karel de Grote hebben ze ook hier niets gevonden. Zie het artikel hiernaast.
Hoe past de tempel van Herwen binnen het geheel van Romeinse heiligdommen die in Nederland bekend zijn? De tot nu toe bekende tempels liggen in het achterland van de limes, maar dat maakt een kleine rondgang niet minder interessant. Een van de bekendste Romeinse tempels werd in 1986 opgegraven in Empel bij 's-Hertogenbosch. Dit heiligdom was vermoedelijk evenals de tempel van Herwen aan Hercules Magusanus gewijd. Op het terrein werden veel offergaven gevonden, maar geen altaren. Deze Gallo-Romeinse tempel van circa 18 bij 21 meter was omgeven door een muur van zo'n 50 bij 54 meter en voorzien van een voorhal. Bij de twee tempels die in de jaren negentig op het Maasplein in Nijmegen zijn opgegraven trof men naast enkele offergaven slechts één fragmentarische votiefsteen aan. Deze was gewijd aan Fortuna en Mercurius. Overigens waren deze heiligdommen in de stad gelegen, wat de situatie anders maakt. Ze waren omgeven door zuilengalerijen, met gebouwen aan de zijkanten.
In het Gelderse Elst zijn onder de Grote Kerk de resten van een Romeinse tempel uit circa 50 na Christus gevonden. Deze tempel had een grondplan van 11,5 bij 8,5 meter. Ongeveer een halve eeuw later werd in Elst een veel grotere tempel gebouwd, met een grondplan van 30,9 bij 23,1 meter en een geschatte hoogte van 15 meter. Deze omgangstempel, op een ommuurd terrein van 70 bij 83 meter, is een van de grootste Gallo-Romeinse tempels die ten noorden van de Alpen bekend zijn. Ruim 500 m verder, in de wijk Westeraam werd een veel kleinere tempel onderzocht. De opgravingen van beide tempels in Elst leverden fraaie plattegronden en resten van de gebouwen op, maar nauwelijks offergaven en geen altaren. Het is dan ook niet zeker aan welke goden deze tempels gewijd zijn, al wordt voor de tempel onder de Grote Kerk vermoed dat het om Hercules Magusanus gaat. Geen van de andere Romeinse heiligdommen in Nederland is dus zo compleet als de tempel in Herwen en ook vinden we nergens de duidelijke band met de Iimes en het leger.
De Romeinse tempel bij Herwen is in Nederland de belangrijkste vondst op het gebied van de Romeinse religie sinds de ontdekking van de Nehalennia-altaren in de Oostersehelde, meer dan vijltig jaar geleden. Als tempelcomplex is het uniek in Nederland, maar het is ook een van de best bewaarde Romeinse cultus-plaatsen in Noordwest-Europa. Met gebouwplattegronden, bouw-inscripties, altaren, kuilen met resten van offergaven en standbeelden vormt de vindplaats een tijdcapsule die het mogelijk maakt de Romeinse religie en rituelen te onderzoeken over een gebruiksduur van de eerste tot ver in de derde eeuw. Daarbij is Herwen-Hemeling nog heel compleet. Veel Romeinse gebouwen lijn in latere perioden gebruikt om er bouwmaterialen weg te halen, maar dat is hier veel minder gebeurd. Votiefstenen, sokkels, fundamenten en delen van stenen beelden zijn blijven liggen en zo opgenomen in het bodemarchief.
|
|
De Archeologie profileert zichzelf graag als een onbetwistbare wetenschap. Maar als 'wetenschap' bestaat de archeologie pas sinds 1965. En zoals vaak blijkt is er op de archeologie als wetenschap nogal veel aan te merken. Zie de vele artikelen hieronder en in Archeobrief over de Archeologie.
De professionele archeologie zou zich minder moeten gedragen als een elite met het alleenrecht om zich met archeologie bezig te houden, aldus Caranze Lewis in een artikel in 'Archeologie in Nederland nr.5, 2017.
De centrale vraag is: "Wanneer gaan historici en archeologen de consequenties eens trekken uit eigen publicaties?" Lees vooral de commentaren waaruit blijkt dat de bewijzen van de traditionele 'vaderlandse' geschiedenis uitermate zwak zijn. .
In het tijdschrift Archeologie in Nederland vindt men veel voorbeelden die de visie van Albert Delahaye onderschrijven. We geven die voorbeelden aan de hand van letterlijke citaten: het commentaar (in rood) spreekt vaak voor zich. De volgorde van verwerking in dit hoofdstuk is van de jongste uitgave (bovenaan) naar oudste uitgave (onderaan).
De archeologie blijkt allerminst onfeilbaar te zijn. Er is sprake van de nodige twijfel en discussie. Zie de voorbeelden hieronder.
Zouden historici en archeologen elkaars werk wel eens lezen en daaruit de vanzelfsprekende conclusies trekken?
De belangrijkste bevindingen.....
- Romeinse schepen in het Gelders Rivierengebied, deel 1. Lees meer...
- Romeinse schepen in het Gelders Rivierengebied, deel 2. Lees meer...
- Nederland was na de Romeinse tijd lange tijd onbewoonbaar. Lees meer...
- Romeins grijs aardewerk noemt men zonder bewijs Bataafs grijs.Lees meer...
- De Castra van Valkenburg: veel onzekerheid! Lees meer...
- Wie waren de Cananefaten? Lees meer...
- De stadsgrens van Forum Hadriani, een mislukte ministad. Lees meer...
- Neder-germaanse Limes voordragen voor UNESCO Werelderfgoedlijst is een schande! Lees meer...
- In Nijmegen is men nooit zuinig geweest op haar Cultureel Erfgoed. Lees meer...
- In Houten is geen spoor gevonden van een Castellum. Lees meer...
- Ook in Dalfsen bestaat een groot gat van liefst 14 eeuwen in de bewoning. Lees meer...
- Nederland in de Romeinse tijd. Fabels van Ruurd Halbertsma. Lees meer...
- De handelsstad Tiel: mythen en misvattingen. Lees meer...
- Groningen in de vroege middeleeuwen. Een misverstand of een mythe? Lees meer...
- Romeinse munten uit Berlicum. Een hypothese en fantasie. Lees meer...
- Archeologie onder druk. Hoe hoog was het maaiveld in de Romeinse tijd? Lees meer...
- Karolingisch Leiderdorp. Een nederzetting als Dorestad? Lees meer...
- Bevolkingsaantal berekenen een interessante dissertatie. Lees meer...
- Zorgen over archeologische depots gemeenten. Lees meer...
- Speuren naar een verdronken ruïne: de Brittenburg niet gevonden. Lees meer...
- De Brittenburg nog steeds niet gevonden. Lees meer...
- Aan de rand van de binnenstad van Arnhem. Lees meer...
- Boerdeijen in beweging. Drieduizendjaar wonen in oostelijk Noord-Brabant. Lees meer...
- Zilveren regenboogschotels uit Graetheide. Lees meer...
- Muntschat Dirksland is vondst van nationaal belang. Lees meer...
- De Bastei in Nijmegen toont een stuk ware geschiedenis. Lees meer...
- Stuivende kustduinen in Zeeland en Zuid-Holland. Lees meer...
- Sporen en vondsten van een verdwenen landschap. Lees meer...
- Stempel van Cohort bij Romeinse weg Valkenburg. Lees meer...
- Een monumentaal Romeins graf bij Beuningen. Lees meer...
- Vroegmiddeleeuwse vondsten in Zuilen. Lees meer...
- Omstreden archeologiebeleid in Cuijk. Lees meer...
- Visualisatie van het Romeinse fort de Brittenburg. Lees meer...
- Herontdekking van een Romeinse grafsteen. Lees meer...
- Romeinse vondsten in Utrecht. Lees meer...
- Een vroegmiddeleeuwse zwaardknop. Lees meer...
|
...en nog meer.......
- Een flinke ring is nog geen Vikingring. Lees meer...
- Frans Theuws is het spoor bijster. Lees meer...
- Een Brabantse boerin of aristocratische elite? Lees meer...
- Dorpsvorming in Nederland. Lees meer...
- Opgravingen op het rivierduin van Cuijk-De Nielt.Lees meer...
- Een Koptische schaal uit Ewijk.Lees meer...
- Vijftig jaar op zoek naar Hamaland, maar nog steeds niet gevonden.Lees meer...
- Op zoek naar Hamaland.Lees meer in AiN nr.1 maart 2021 en het bijbehorend boek.
- Karolingische kralen uit Dorestad/ Wijk bij Duurstede. Lees meer...
- Walicrum, een vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting op Walcheren. Lees meer...
- Gouden Friese ring uit Wijk bij Duurstede. Lees meer...
- Amsterdam is niet ouder dan de 12e eeuw. Lees meer...
- Oh nee, een schat: problemen rondom schatvondsten. Lees meer...
- Dertig eeuwen bewoningsgeschiedenis in Aarle. Lees meer...
- De oudste stadsverdediging van Utrecht. Lees meer...
- Tweehonderd jaar opgraven in Wijk bij Duurstede. Lees meer...
- Een zwaard opgebaggerd bij Utrecht. Lees meer...
- Nieuw licht op donkere eeuwen. Een overzicht van Malta-onderzoek tussen 300 en 600.Lees meer...
- Bagger. Column van Paul van der Heijden. Lees meer...
- Grind, greppels en een Romeinse brug. Lees meer...
- Dateert het ruitergraf van Borgharen van rond 600? Lees meer...
- Programma van eisen in de archeologie. Column van Jos Bazelmans. Lees meer...
- Paul van Heijden heeft nog meer last van jeuk. Lees meer...
- De Brittenburg. Nieuw licht op bekendste 'cold case' in de Nederlandse archeologie. Lees meer...
- Ruitersporen elitair? Een herziene visie. Lees meer ....
- In het Nieuws in Archeologie in Nederland van december 2020. Lees meer...
- In het Nieuws in Archeologie in Nederland van september 2020. Lees meer...
- In het Nieuws in Archeologie in Nederland van december 2018. Lees meer...
- Archeologie in Nederland van december 2021. Lees meer...
- Archeologie in Nederland van september 2021. Lees meer...
- Archeologie in Nederland van juni 2021. Lees meer...
- Archeologie in Nederland van april 2021. Lees meer...
- Archeologie in Nederland van april 2021. Lees meer...
|
|
Algemeen kunnen we stellen dat de archeologie te vaak bevooroordeeld is en in cirkelredeneringen werkt. Vindt men relicten in de Betuwe dan wordt het meteen gekwalificeerd als 'Bataafs'. Dat, omdat de historici meenden dat de Betuwe 'het land van de Bataven' was. Als eerste moet bewezen worden dat de Betuwe ook werkelijk 'het land van de Bataven' was. En dat is tot heden nog NOOIT bewezen! Zie bij Bataven. Ook is nog nooit vastgesteld wat de kenmerken zijn waaraan 'Bataafs aardewerk' (als voorbeeld) zou moeten voldoen. De cirkelredenering is wel duidelijk.
|
De visie van Albert Delahaye.
Door de transgressie (zie daar) en de veenvorming was het grootste gedeelte van laag-Nederland lange tijd ontoegankelijk, dus onbewoonbaar. Zie de AWN bijdrage in Magazine 3, 2020, hieronder. De geschiedenis die men er doorgaans plaatst blijkt een doublure van die in Noord-Frankrijk te zijn. Julius Caesar, Karel de Grote en St.Willibrord (om de belangrijkste te noemen) zijn nooit in Nederland geweest. Alle geschiedenis die met hen in Nederland terecht kwam was geïmporteerd vanuit Noord-Frankrijk. Daar stond het paleis van Karel de Grote in Noyon (het ware Noviomagus; zie daar), was de bisschopszetel van St.Willibrord in Tournehem (Trajectum; zie daar)) en vonden de veldslagen van Julius Caesar tegen de Eburonen, Usipeten en Tencteren plaats. Daar vond ook de Varusslag in Thiembronne plaats. Zie bij Varusslag. De discussies die daarover in de Nederlanden altijd hebben bestaan, laten geen twijfel meer toe. De teksten zijn overduidelijk en plaatsen die hele geschiedenis ten zuiden van de taalgrens (zie daar).
ARCHEOLOGISCHE bevindingen.
In onderstaande citaten geven we zoveel mogelijk de letterlijke tekst weer. Soms hoeft er uit een heel artikel maar één of enkele zinnen te worden aangehaald. Het hele artikel kunt U in de aangegeven bron desgewenst zelf nalezen.
(Gebruikte afkortingen: AiN voor Archeologie in Nederland, met AWN-Magazine als bijlage; AoL voor Archeologie on Line.)
Waar sprake is van een hypothese gaat het om een als voorlopige waarheid aangenomen maar nog te bewijzen veronderstelling.
Archeologie in Nederland 2023
- Romeinse inscripties uit Vechten. Jasper de Bruin (AiN nr.2, juni 2023).
Jasper de Bruin bespreekt in dit artikel de Romense inscriptie die gevonden zijn in Vechten en die op een tentoonsteling in het Rijksmuseum van |Oudheden te bewonderen zijn (zie ook het hierna volgend punt 2). Er is ook een boekje over verschenen (zie afbeelding hiernaast).
Vechten is een bijzondere vindplaats van Romeins en wat Vechten onder meer zo bijzonder maakt, zijn de aantallen Romeinse inscripties op stenen monumenten. Vechten blijkt ook in dit opzicht rijker te zijn dan veel andere vindplaatsen uit de Romeinse tijd. Maar wat zijn dit voor inscripties en vooral: wat zeggen zij over het eventuele belang van Vechten? In dit artikel worden dertien inscripties besproken en wordt een poging gedaan om via deze bronnen een inzicht te krijgen in de aard van de Romeinse plaats Vechten, die destijds Fectio werd genoemd. het gaat om drie groepen inscripites: altaren, sokkels en grafstenen. Van twee inscripties wordt een datering gegeven: uit 171-172 en tussen 218 en 222. Zes altaren bevatten wijdigen aan verschillende goden. Een interessante wijding is die aan Viradecdis, een godin die wordt vermeld op een altaar dat is opgericht door de Tungrische burgers en de schippers die in Fectio wonen. Niet alleen vermeldt dit altaar de Romeinse naam van Vechten - Fectio - maar ook de aanwezigheid van burgers uit het Tongerse gebied (het huidige zuiden van Brabant en een groot deel van België). De vermelde schippers tonen duidelijk het belang van de scheepvaart in Vechten aan. Volgens Simon Wynia is Vechten na Nijmegen de belangrijkste vindpplaats van Romeinse oudheden in Nederland, waarbij in noot 6 verwezen wordt naar het hierna genoemde artikel uit 1990.
Opmerkingen: in de hiervoor cursief dikgedrukte zin komen enkele cirkelredenering en onjuiste opvattingen voor. Dat de vindplaats van een steen ook de naam is van die vindplaats, wordt weerlegd met andere stenen met inscripties in het Romeinse rijk. Een gedenksteen van een Moriniër uit Terwaan, gevonden in Nijmegen, is daarvan een duidelijk voorbeeld. Dat er op die steen schippers genoemd worden bewijst niet dat de vindplaats een havenplaats zou zijn geweest. Waar kwam die steen vandaan? Daarnaast is het op de steen genoemde Tungri, wat er dus letterlijk staat, niet Tongeren, maar is het de bevolking van Doornik (Tournai).
De bij dit artikel genoemde literatuurlijst is erg interessant en verhelderend. Waarom wordt het boek van Theodoor Mommsen uit 1906 genoemd, terwijl er in het artikel in geen enkele noot naar verwezen wordt? Waarom wordt verwezen naar een ongepubliceerd proefschrift (van W.Dhaeze). Daar valt dus niets te controleren!
In noot 1 wordt verwezen naar liefst 6 publicaties die blijkbaar elkaar bevestigen. In hoeverre is hier slechts sprake van de onnavolgbare naschrijverij, zoals die in de historische wereld gemeengoed is?
De tekst in het artikel waar noot 1 bij staat luidt: Mogelijk wijzen deze wijdingen op militaire operaties over water, hoewel het ook om een groot troepentransport naar een andere regio kan zijn gegaan. Liefst vier (4!) voorbehoudens (de onderstreepte woorden) in één zin. Over hoeveel zekerheid gaat het dan?
In het artikel wordt onder noot 6 verwezen naar: Wynia, S.L. (1990), 'De rieten hut en andere verhalen', in: Jaarboek Oud-Utrecht, 9-38.
Het artikel van Simon Wynia is het lezen meer dan waard en zou voor iedere archeoloog verplichtte literatuur moeten zijn. Uit dat artikel blijken een aantal zeer opvallende zaken, zoals dat de opgravingen in en in de buurt van Vechten ruim twee eeuwen geduurd hebben en slechts bestaan hebben uit veel misverstanden en onenigheid tussen opgravers, waarbij samenwerking soms ver te zoeken was. Er worden er een achttal archeologen genoemd en besproken, noch afgezien van enkele commissies en genootschappen. Ook blijkt dat er met de al of niet ter plaatse gevonden relicten zeer onzorgvuldig is omgegaan. Ook blijkt dat enkel opgravers de bevindingen van hun voorgangers hebben gewijzigd, aangepast of zelfs verwijderd van tekeningen en uit verslagen, die soms niet eens uitgewerkt zijn. Van een aantal vondsten is ook in het geheel niet eens zeker of die wel in of in de buurt van Vechten gevonden zijn. Toen de opgravers (ingehuurde veldarbeiders) merkten dat er voor de relicten fors betaald werd, kwamen er plots voorwerpen te voorschijn waarvoor gewaarschuwd werd voor van 'elders' binnengesmokkeld materiaal. Het is geheel onzeker of dit materiaal momenteel in vitrines in musea wordt gepresenteerd als 'van Vechten'. Ook van vondsten uit particuliere verzamelingen blijken de vindplaatsen totaal onbekend, nog afgezien van 'vondsten in Utrecht', die mogelijk uit Vechten komen. Daarnaast is steeds sprake geweest van tekorten in de benodigde financiën, het is zelfs enkele kren voorgekomen dat vergoedingen door de minster afgewezen werden. Daarnaast was er een gebrek aan ter plaatse aanwezige oudheidkundigen. Voor de wetenschap en het vaderland is veel verloren gegaan, schreef conservator L.J.F.Janssen aan C.Leemans in 1868.
Ook wordt het artikel genoemd (zonder verwijzing) van Tent, W.J. van, (1996), Bunnik Vechten, in: Kok, D.H., S.G. van Dockum en F. Vogelzang, Archeologische Kroniek van Utrecht over 1988-1989, 36-38 en Maar wat lezen we in dat artikel? In het artikel van Van Tentlezen we: In 1989 vond een opgraving plaats in de buurt van het Romeinse castellum Fectio, bij Vechten. Er werden veel sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen, waarschijnlijk restanten van de vicus - de burgerlijke nederzetting - bij het fort. Interessant was de vondst van een stenen altaartje met inscriotie. In 1989 werd een eerste aanzet gegeven tot een grootschalig onderzoek in de omgeving van het Romeinse castellum Fectio. Duidelijke gebouwsporen werden niet aangetroffen. Onder de vele vondsten valt een fragment van een altaartje op. Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat de in I989 gevonden sporen deel hebben uitgemaakt van de vicus, de bij het castellum behorende burgerlijke nederzetting, die zich kennelijk tot hier heeft uitgestrekt. Dus geen woord over wat Jasper de Bruin in zijn artikel schrijft. Waarom wordt deze publicatie dan genoemd?
Conclusie: feitelijk bestaan rond de meeste vondsten vraagtekens, die aldus niet kunnen dienen als bewijs voor bestaande opvattingen. De gehanteerde naam Fectio geeft dat al precise aan. Allereerst staan er op dat altaar niet Fectio, maar Fectione, bovendien staat op de vaak als bewijs genoemde Peutingerkaart Fletione en niet Fectio.
- Vondsten uit Fort Vechten.Tentoonstellingen (AiN nr.2, juni 2023).
Het Romeinse fort bij Vechten in de provincie Utrecht is een van de grootste en tegelijk een van de minst bekende forten langs de Romeinse grens (de limes) in Nederland. Het fort, dat destijds Fectio heette, was in gebruik tussen het begin van onze jaartelling en de vierde eeuw na Christus. Erwas voornamelijk ruiterij gestationeerd. Het Rijksmuseum van Oudheden is al bijna tweehonderd jaar betrokken bij archeologisch onderzoek in Vechten en in de afgelopen jaren konden vele vondsten aan de museumcollectie worden toegevoegd. De honderd meest bijzondere stukken zijn nu tijdelijk te zien in deze tentoonstelling op de afdeling Archeologie van Nederland. Absolute topstukken zijn onder meer drie fraai versierde Romeinse helmen en een gezichtsmasker. Heel bijzonder zijn ook voorwerpen van hout, zoals kozijnen voor glazen ruiten. De expositie heeft niet alleen aandacht voor de archeologische voorwerpen, maar ook voor degenen die ze in de afgelopen decennia verzameld hebben. Het boekje bij de tentoonstelling geeft aan de hand van driehonderd veelal niet eerder beschreven vondsten een bijzondere inkijk in het alledaagse leven van Romeins Vechten.
Afbeelding hiernaast: De drie versierde Romeinse helmen, gevonden in en nabij het Romeinse fort Vechten, die te bezichtigen zijn in het Rijksmuseum van Oudheden tot en met oktober 2024.
Opmerkingen: het is dus onduidelijk waar deze helmen prcies gevonden zijn en dat is het grote probleem bij de opgravingen in en bij Vechten. Het hierboven genoemde artikel van Simon Wynia geeft daarvan een goed overzicht. Hij schrijft dan wel dat Vechten na Nijmegen de belangrijkste vindsplaats van Romeinse Oudheden in Nederland is, maar van meerdere vondsten is onbekend of deze wel in Vechten gevonden zijn. Zeker de vondsten uit de 19de eeuw die 'van overal' vandaan kwamen en waarbij sprake is van een 'levendige handel'. Lees daarover meer bij punt 1 hiervoor. Lees ook meer over fort Vechten, steeds ten onrechte Fectio genoemd.
- De verborgen geschiedenis van veenlijken. (AiN nr.2, juni 2023).
Uit dit artikel blijkt duidelijk dat wat nu Nederland is, lange tijd bedekt was met een dik veenpakket, waarop nauwelijks te wonen was. Of die veenlijken 'mensenoffers' waren is dan wel een algemene opvatting, maar het kan ook een moord zijn geweest. Verdwijningen van en moord op buren/rivalen/familie-leden (?) is van alle tijden.
- Het Merovingisch grafveld in Groessen. (AiN nr.2, juni 2023).
De opgraving in Groessen bevond zich in het centrum van het dorp, in de schaduw van de middeleeuwse Sint-Andreaskerk. Het centrum van het dorp is gelegen op een oeverwal, die is afgezet op een ouder rivierduin. Bij het proefsleuvenonderzoek in 2020 werd duidelijk dat in het gebied niet alleen bewoningssporen uit de volle middeleeuwen aanwezig zijn. Op een dieper niveau werden resten van een palenkrans en een crematiegraf aangetroffen en werd vastgesteld dat zich hier een grafveld moest bevinden, al was nog niet zeker of dit een grafveld uit de laat-Romeinse tijd of vroege middeleeuwen zou zijn. Uit de vorig jaar uitgevoerde opgraving is duidelijk geworden dat dit een Merovingisch grafveld is.
In twee gevallen had er een nabijzetting plaatsgevonden, waarbij een graf opnieuw was geopend. Dit is een belangrijke opmerking. Het heropenen van een graf kwam dus voor, waarmee grafvondsten dan ook ter discussie dienen te staan. Vondsten zijn niet een op een te koppelen aan tijd en omstandigheden.
De overledenen in het grafveld waren in de zesde en de zevende eeuw in elk geval nog geen christenen. Begraven en cremeren werd in deze periode nog door elkaar gebruikt. De kersteningvan de omgeving zal vermoedelijk vanaf de achtste eeuw hebben plaatsgevonden. Ook hier hanteert de archeologie enkele vooroordelen, een cirkelredenering en een voorbeeld van etnisch profileren. Voor dat laatste zie de column van Evert van Ginkel hieronder. Uit een graf of crematie valt niets te concluderen over geloof of Christen zijn. Ook in het oude Egypte werden de doden begraven richting de opkomende zon, het oosten dus. En die oude Egyptenaren waren echt nog geen Christen. Dat men op de achtste eeuw komt, heeft alles te maken met de volkomen onjuiste opvatting dat rond die tijd het predikwerk van Willibrord en Bonifatius wel voltooid zal zijn geweest. Echter, Willibrord en Bonifatius hebben nooit in Nederland gepredikt, dus ook bewoners nooit tot Christen bekeerd.
De in dit artikel genoemde akte uit 838 waarin Gruosna genoemd werd, gaat niet over Groessen, maar over Grosville op 10 km zuid-west van Atrecht (Arras) in Frankrijk. Opvallend dat deze plaats, genoemd in de akte uit 838 van het bisdom Traiectum, door prof.Blok wordt overgeslagen. Blok wist deze plaats dus in Nederland niet aan te wijzen.
- De Jurk. Column van Jos Bazelmans (AiN nr.2, juni 2023).
Feitelijk gaat deze Column van Bazelmans over de nalatigheid van de overheid ten aanzien van Cultureel Erfgoed. Als belangstellende 'amateurs' dan wel erfgoed redden, doen ze dat volgens de professionele archeologen (waartoe Bazelmans zichzelf blijkbaar rekent) verkeerd. Bazelans huldigt blijkbaar het motto : "als bij de buren de deur open staat, is dat nog geen reden om in te breken". Daar kunnen we tegenover stellen: "als het huis van de buren in brand staat, getuigt van daadkracht en moed om kostbaarheden van verlies te redden".
- Romeinse mijlpaal bij Hazerswoude-Rijndijk. Nieuws (AiN nr.2, juni 2023).
Bij archeologische opgravingen langs de Rijndijk in in Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Alphen aan den Rijn) zijn resten van de Romeinse limesweg ontdekt. Daartoe behoort ook een groot aantal fragmenten van een Romeinse zandstenen mijlpaal met inscripties. Het is de eerste keer in Nederland dat een mijlpaal langs deze belangrijke weg is teruggevonden. Omdat er aanwijzingen waren dat de limesweg door het gebied kon hebben gelopen, zijn in de afgelopen jaren op een aantal plaatsen al opgravingen uitgevoerd. De meeste teruggevonden delen dateren van rond 125 na Christus. De limesweg werd toen verbeterd, waarschijnlijk in verband met de geplande oversteek van Hadrianus naar Brittannië. De mijlpaal bij Hazerswoude stond op een markante plek, waar de weg via een bocht over een houten dam bij een zijriviertje van de Rijn werd geleid. Deze plek lag ook precies halverwege de Romeinse grensforten bij Leiden-Roomburg (Matilo) en ter hoogte van het centrum van Alphen aan den Rijn (Albiana). De mijlpaal is gemaakt van rode zandsteen uit de Eifel in Duitsland. Het ronde gevaarte was met de vierkante sokkel uit één stuk vervaardigd en had een hoogte van 2 à 3 meter. De paal moet zijn omgevallen dan wel bewust vernield en is in honderden stukken gebroken. Het wordt nog een hele puzzel om de opschriften te reconstrueren
Het hele verhaal bevat de nodige onbewezen aannamen en veronderstellingen (belangrijke weg? markante plek? moet zijn?), waarbij gelukkig nog wel het woord waarschijnlijk te lezen is. We wijzen hier men name op de eerste keer en dat het een belangrijke weg zou zijn geweest. Op grond waarvan wordt dit beweerd? Blijkbaar op grond van aanwijzingen. Welke aanwijzingen waren dat? Toch niet aanwijzingen van de valse Peutingerkaart, waarop de namen Matilo en Albiana prijken? Op een aantal plaatsen is gegraven. Daar is dan blijkbaar niets gevonden, anders had men dat hier wel pontificaal vermeld. Ook hier is weer sprake van het onjuist gebruik van de term limesweg. De LIMESweg lag in Noord-Frankrijk tussen Boulogne-sur-Mer en Bavay richting Tongeren en Keulen, dus op de taalgrens. De oversteek van Hadrianus naar Brittannia ging echt niet vanuit Zuid-Holland, maar vanaf het punt waar iedereen overstak: daar waar je de overkant kunt zien. En laat nu ook precies daar de taalgrens beginnen! Met een mijlpaal uit de Eifel en bewust (?) vernield valt ten aanzien van de Nederlandse Romeinse aanwezigheid NIETS te bewijzen. Lees meer over de 'Nederlandse Limes'. De vraag die nog resteert is: "Waar is de rest van de paal?" Er zijn immers slechts delen van teruggevonden. Als die nu ergsn in Duitsland gevonden worden? Lag Hazerswoude dan in Duitsland? Als je deze opmerking niet begrijpt kun je per email om uitleg vragen.
- Etnische profileren met terugwerkende kracht. Column van Evert van Ginkel (AiN nr.2, juni 2023).
In deze column beschrijft Van Ginkel een bekend probleem in de archeologie. Het komt er op neer dat uit archeologische vondsten geen etniciteit te herleiden is. Van Ginkel schrijft dan ook: "De brave westerse historici en archeologen staan er wat bedremmeld bij te kijken, wnt hun rationeel-wetenschappelijke argumenten doen het niet zo goed in zo'n discussie". Lees over Etnisch profileren ook de brief van prof.dr.J.de Vries over Bataven bij de tempel van Empel.
- 'Rijk Romeins grafveld in Kesteren, uitwerking van een oude opgraving. (AWN nr.1, maart 2023).
Uit dit artikel blijken een aantal opvallende archeologische zaken.
① Het is allang geen geheim meer dat de professionele archeologen de bevindingen van de amateurs met minachting bekijken. In dit geval in Kesteren kwam archeoloog J.Bogaers pas in tweede instantie naar Kesteren. Aanvankelijk was hij erg terughoudend en beoordeelde het als 'niets mee te doen'. Wat ons betreft typisch Bogaers, die te vaak zijn conclusie al klaar heeft, zonder de vondsten of de locatie bekeken te hebben.
② Wat uit dit artikel ook blijkt is dat een jaarverslag uit 1974 over de opgraving in Kesteren Prinsenhof in 2023 nog steeds niet is uitgewerkt. Foei ROB. Maar dan wel een oordeel klaar dat onjuist bleek te zijn? Zie volgende punt.
③ Eerdere bevindingen bleken onjuist. Het was geen grafveld waar 'ruiters samen met hun paarden' begraven waren, maar een begraafplaats voor paarden, waar daarna mensen zijn begraven. Naast mannengraven bleken er vier vrouwengraven aangetroffen te zijn. Geen kindergraven. Het grafveld kreeg daardoor een militair karakter, ondanks beperkte vondsten van militaria. Wat verstaat men onder 'militair karakter'? Zou het ook een grafveld van oud-gedienden of veteranen kunnen zijn, die, zoals Tacitus beschreef, zich in de Agri Decumates vestigden?
- De middeleeuwse schat van Hoogwoud. Detectorvondst uit de tijd van de strijd tussen Hollanders en Westfriezen (AiN nr.1, maart 2023).
Hoewel dit artikel buiten onze onderzoeksperiode valt, zijn er toch enkele opmerkingen over te maken. Het gaat daarbij met name over dateringen en interpreaties van vondsten.
De gevonden sieraden worden gedateert in de 11de eeuw en zijn in Nederland zeer zeldzaam. Aanvankelijk gedateerd tussen 1024 en 1077, nu in de hele elfde eeuw. Uit de dateringen van de in dezelfde schat gevonden munten, blijkt een datering toch meer van na 1248, dus dertiende eeuw te zijn. Zo stellen twee gouden geribbelde versieringen de onderzoekers vooralsnog voor een raadsel omdat geen vergelijkbare voorwerpen bekend zijn. Oorhangers met een lood-tin legering gevonden in Leeuwarden dateerde men in de twaalfde eeuw. Echter tin werd, zoals de auteurs zelf aangeven, pas vanaf begin dertiende algemeen toegepast. Hoe de schat in Hoogwoud terecht kwam blijft een onbeantwoorde vraag, waar wel de nodige speculatie op los werden gelaten. Roofbuit? Erfgoed? Verborgen kapitaal van een hoofdman? Hij heeft zijn kostbaar bezit in elk geval niet meer opgehaald. Men dateert vondsten op andere vergelijkbare voorwerpen. Dat je daarmee ernstige fouten kunt maken blijkt wel uit dateringen van namaak, dat men dateert in dezelfde tijd als het origineel, wat ook zeer vaak gebeurd bij kopieën van oorkonden. vergelijkbare sieraden uit Byzantium dateert men op de tiende eeuw. Het gaat hier dus even over dateringen van ruim 3 eeuwen verschil. Ook het genoemde tin wordt als datering gebruikt. Echter tin werd ook al door de Romeinen gebruikt, die het tin uit Engeland haalden.
Wat ook het vermelden waard is dat op een penning van (Rooms koning) Willem II, in Nijmegen geslagen ca.1247, niet Noviomagus staat, maar NVMAGEN. Lees meer over Nijmegen.
- Ritueel of gewoon bijzonder? Speciale depositiepraktijken rond huis en erf. (AiN nr.1, maart 2023).
Dit artikel is heel bijzonder. Het geeft een geheel ander kijk op de interpretaties van archeologisch vondsten. Waarom komt iets in de grond terecht of in een waterput? Per ongeluk of opzettelijk?
We citeren enkele opmerking uit dit artikel.
De afbeelding hiernaast uit dit artikel, geeft een impressie van Romeinse soldaten die militaire uitrustingsstukken deponeren. (Klik op de afbeelding voor een vergroting).
Voor dit onderzoek zijn data uit honderden archeologische rapporten bestudeerd. Doel was om meer zicht te krijgen op de aard, context, samenstelling en betekenis van speciale depots rond huis en erf, in de periode tussen het neolithicum en de nieuwe tijd. Onlangs is de publicatie afgerond. Achter zulke depots kunnen rituele praktijken en ideeën schuilgaan. Bij rituelen denken veel mensen al snel aan religieuze praktijken, goden, tempels en kerken. Maar zeker in niet-moderne en niet-westerse samenlevingen zijn rituele en dagelijkse (of functionele) praktijken nauw met elkaar verweven. In het verleden waren rituelen en magie onlosmakelijk verbonden met het dagelijkse leven rond huis en erf. Wat betreft de spoorcontext zijn formatieprocessen van groot belang. Want wanneer in de ontwikkeling van een spoor is het depot tot stand gekomen? Bijvoorbeeld: zijn objecten in een paalkuil gedeponeerd tijdens het graven van de kuil en het op-richten van de paal, zijn ze later naast de paal begraven of zijn ze misschien wel pas gedeponeerd nadat de paal eerst was uit-gegraven of uitgetrokken?
Hieronder worden verschillende belangrijke waarnemingen, aspecten en interpretatierichtingen verkend. Het zijn geen pasklare, waterdichte verklaringsmodellen. Wel kunnen ze dienen als 'ingrediënten' voor een beter begrip van speciale depots en depositiepraktijken. Hoe het ook zij, we mogen niet vergeten dat de historische realiteit van rituelen, symbolen en metafysische noties altijd vele malen complexer zal zijn geweest dan we op basis van alleen archeologische bronnen kunnen achterhalen.
Opmerkingen: het blijkt dus vanbelang om te onderzoeken hoe en waarom deposities in de grond terecht zijn gekomen. En dat is iets waar de archeologie nauwelijks rekening mee houdt. Zo wordt de broche in Wijk bij Duurstede gevonden steeds verklaard vanuit een Chritselijk standpunt (omdat er een vaag kruis op te zien is) en vanuit het oogpunt van in een put verborgen (?) vanwege invallen en plundering van de Vikingen. Al deze drie opvattingen zijn nooit aannemelijk gemaakt. De broch blijkt ook niet in een put gevonden, maar in verspoelde grond die wellicht naar een lager punt stroomde, wat later opgevat is als een waterput. Zo worden in dit artikel uitrustingsstukken van militairen als opzettelijke deposities verklaard, bij hun afscheid nemen van het Romeinse leger. Dat het een gevolg zou zijn van de Bataafse Opstand is hiermee achterhaald. Ook erfstukken kunnen na enkele generaties ald depostie 'ter ere van hun voorouder' in de grond of in een graf raken. Grafvondsten kunnen daardoor een onjuiste datering krijgen, wat ook bleek uit de studie over 'heropende graven'. Het heropenen van graven is in sommige culturen, zoals in Bolivia, nog steeds gebruikelijk. Het gaat dan zeker niet om grafroof, maar om voorouders te eren.
- Van mens en hout. De ware rijkdom van de Nederlandse archeologie (AiN nr.1, maart 2023).
Wat een rijkdom aan organische vondsten is er toch in de Nederlandse bodem! Kwetsbare materiaalgroepen zoals hout, textiel, zaden, stuifmeel, leer en bot blijven in de waterverzadigde omstandigheden goed bewaard. En dan zijn er nog steeds historici en archeologen die de transgressies blijven ontkennen. Door Vrijwilligers van de Archeologie (AWN) - zijn meer dan vierhonderd eiken palen van de Iimesweg van Valkenburg voorzichtig gereinigd, beschreven en gefotografeerd. Met behulp van dendrochronologisch onderzoek is de ouderdom en de herkomst van het bouwhout achterhaald. Alle eiken van dit circa 130 meter lange wegtracé zijn gekapt in een gebied dat zich uitstrekt over de Ardennen en de aangrenzende Duitse Eifel, tussen Maas en Rijn, in de wintermaanden van 124/125 na Christus. Zie foto hiernaast (klik op de foto voor een vergroting).
Opmerkingen: deze Romeinse weg blijkt enkele meters onder het maaiveld te liggen. We gaan er maar niet vanuit dat de Romeinen hun wegen onder de grond aanlegden. Vraag is: Hoe zit dat hier precies? Het artikel geeft daarover geen uitlsuitsel. Onduidelijk is ook over welk gedeelte van de weg het hier gaat en hoever de weg van de Rijn aflag. Wat ook opvalt is het hoge grondwaterpeil. Het heeft het hout behouden, maar was het in de Romeinse tijd al een moerassig gebied? Werd daarom die weg aangelegd?
Het hout van deze weg blijkt te dateren uit de jaren 124/125 en afkomstig van ver weg (Ardennen en de Duitse Eifel). De weg is blijkbaar pas aangelegd nadat de forten er waren. Kwamen de eerste Romeinen dan niet over land, maar over het water? Daar lees je weinig over. De Romeinse legionairs worden toch altijd beschreven als grote groepen infanteriesoldaten, voetvolk. Hier komen de archeologie en de historische beschrijvingen niet overeen. Ook dat vraagt om een nadere uitleg.
Het antwoord op de gestelde vragen blijken ook onvindbaar op de website van BAAC, waarnaar verwezen wordt. Het rapport 20.0119 over het dendrochronologisch onderzoek van dit wegtracé blijkt er helaas onvindbaar, zelfs na de aanwijzing Please try again with different keywords. Zie ook onder nr. 8 de Column van Evert van Ginkel.
- Vroeg- en volmiddeleeuwse nederzettingresten in Nijmegen-West. Kort artikel in de bijlage NIEUWS (AiN nr.1, maart 2023).
Waar eerst rekening gehouden werd met de aanwezigheid van een uitvalsweg vanuit de midden-Romeinse stad Ulpia Noviomagus - ongeveer 500 meter oostwaarts - en eventueel daarlangs gelegen graven of grafmonumenten, bleken de aangetroffen resten grotendeels uit de vroege en volle middeleeuwen te stammen.
Meest opzienbarend is de vondst van een deel van een cirkelvormig, omgracht en om-heind complex, aan de noordzijde van het onderzochte perceel. Hierbinnen lagen honderden kuilen en paalkuilen, die tot nog toe zijn herleid tot een of twee grote roedenbergen (hooimijten), een waterput en twee afvalkuilen. Plattegronden van woongebouwen of sporen van een erfindeling ontbreken en het is dan ook de vraag wat de functie van dit complex is geweest. De lay-out doet evenwel denken aan een ringwalburg, iets dat past bij de velddatering van het aardewerk: uit de Karolingische en Ottoonse tijd.
Uit het geheel aan sporen is voorlopig één duidelijk erf onderscheiden, bestaande uit een bootvormige boerderijplattegrond, twee roedenbergen en een waterput, uit globaal de elfde of twaalfde eeuw. Middeleeuws metaal en aardewerk is betrekkelijk spaarzaam aangetroffen, zeker in verhouding tot de grote hoeveelheid natuursteen. De eerste categorie lijkt grotendeels spolia uit de naburige Romeinse stad te betreffen, deels gebruikt als versteviging in paalkuilen. Buiten het slakmateriaal zijn voor middeleeuwse ijzerproductie of -verwerking echter geen directe aanwijzingen gevonden. Aan alle activiteit lijkt ergens in de dertiende eeuw een einde te komen, waarna het onderzoeksgebied eeuwenlang als graslanden (de Biezen) in gebruik bleef.
Opmerking: Ook hier zien we weer het grote hiaat in Nijmegen tussen de Romeinse tijd en de dertiende eeuw, met ertussen een ringwalburg die doet denken aan de Karolingische en Ottoonse tijd. Om de lezer op het verkeerde been te zetten wordt hier toch weer het Ulpia Noviomagus genoemd, dat Neumagen was, en het woord Karolingisch. Was het Karolingisch (8ste tot 10de eeuw) of was het Ottoons (10de tot 12de eeuw)? Dat omvat meerdere eeuwen. Dat het zo vaag beschreven wordt heeft alles te maken met het niet willen erkennen van de ware geschiedenis van Nijmegen. Lees meer over de ware geschiedenis van Nijmegen.
- Een Romeinse schildknop uit de Dreumelse Waard. (AiN nr.1, maart 2023).
In de spoelbak van de zandzuiger werd een voorwerp gevonden dat een schildknop uit de Romeinse tijd bleek te zijn. Op de rand staat een puntinscriptie die informatie bevat over wie deze umbo heeft gebruikt. Van dit tamelijk zeldzame type schildknop zijn tot nu toe maar zes andere exemplaren bekend. Vier daarvan zijn in Nederland gevonden, een in Noord-Duitsland en het zesde stuk in Bulgarije. Ze worden gedateert tussen 70 en 150 na Chr. De Nederlandse exemplaren 'zouden ook buit kunnen zijn uit de Bataafse Opstand, waarin het Romeinse leger streed tegen Germaanse en Gallische opstandelingen'. De vondstomstandigheden suggereren namelijk dat ze met opzet waren begraven in een kuil binnen het gebouw dat mogelijk als armamentarium, als arsenaal, dienstdeed. De naam Sedulus kwam dan ook vooral voor in het Gallische gebied. Hier is het de naam van de officier die leiding had over de centuria. In de tweede regel van de inscriptie staat de naam van de ondergeschikte van Sedulus en eigenaar van hetschild in kwestie: Trevi. Dit lijkt de genitivus te zijn van een naam als Trevus of Trevir (genitivus: Treviri, hier mogelijk afgekort), een etnische naam die verwijst naar de Treveri. Deze Keltische stam leefde in de regio rond Trier, een van de hoofdplaatsen in de provincie Gallia Belgica. De soldaat kan binnen zijn eenheid bekend hebben gestaan onder een naam die verwees naar zijn herkomst: 'de Trevier'. Besluit: de schildknop uit de Dreumelsche Waard kan worden gedateerd in de periode 50-100 na Christus en is gebruikt door een infanteriesoldaat met waarschijnlijk een Gallische achtergrond.
Opmerkingen: Allereerst wijzen we op de zeldzaamheid van slechts 6 vondsten, terwijl het Romeinse leger toch duizenden legionairs bevatte. Uiteraard wordt de Bataafse Opstand weer genoemd en, opmerkelijk, hier genoemd met Germaanse en Gallische opstandelingen. Dat wijst op Noord-Frankrijk en niet op Duitsland. germaanse en Gallische opstandelingen leefden aan weerzijden van de taalgrens die door Vlaanderen liep. Ten noorden ervan lag Germania Inferior en de Germaanse gebieden en ten zuiden lag Gallia. De relatie met Gallië blijkt ook uit de naam Seduli/Sedulus en het 'Trevi' dat in de rand van deze schildknop geponst is. Voor de herkomst van de naam Trevier wordt in noot 8 verwezen naar Haalebos, vgl de germaanse en Gallische stamnamen die als persoonsnamen zijn gebruikt in graffiti op objecten gevonden langs de Limes in Nederland. In de literatuur opgaven wordt onder Haalebos J.K. (1997) verwezen naar het Jaarboek Oud-Utrecht 47. Dat bestaat niet! Wel Jaarboek Oud-Utrecht 1997 dat bedoeld zal zijn. Daarin staat betreffende artikel. Echter in dat artikel wordt nergens Trevier genoemd, wel 2x Treveri, 1x in het bekleden van een militaire functie over aanvoer van graan vanuit Brittannia in 359 na Chr. (dan gaat het niet over de Rijn, maar over de Schelde: de Limes lag op de taalgrens), de tweede keer wordt verwezen naar een Treverisch graf in Luxemburg. Beide verwijzingen geven geen antwoord op de verklaring van de naam en de herkomst van Trevier. Zie ook wat er onder punt 8 hierover geschreven wordt. Dat Treveri naar Trier zou verwijzen is dan wel de traditionele opvattingen, maar komt niet overeen met meerdere teksten, o.a. bij Tacitus, waarin de Treveri en de Nervii (Bavay, hun buren) zich beroepen op hun Germaanse afkomst en ze zich zelfs met enige nadruk distancieren van de Galliers.
Dat de schildknop(pen) met opzet begraven waren, sluit dan weer wel aan bij het artikel genoemd onder punt 3, depositiepraktijken.
- Re-enactment. Column van Paul van der Heijden (AiN nr.1, maart 2023).
Tot zijn grote vreugde is re-enactment volwassen geworden, schrijft Van der Heijden. Re-enactment is het naspelen of uitbeelden van historische gebeurtenissen, meestal op de plaats waar deze oorspronkelijk plaatsvonden, in historisch verantwoorde kledij.
Ondanks het enthousiasme van Van der Heijden is er het nodige op aan te merken. Zo wordt bij de middeleeuwse boerderij in Schothorst regelmatig een Vikingweekend georganiseerd, waar naast veel Nederlanders ook Duitsers aan deelnemen. Vikingen in Amersfoort? Tegnwoordig komen ze met de auto. Maar de vroegere Vikingen zijn daar nooit geweest, zelfs niet in Nederland of Duitsland? Beschamend. Ga eens de geschiedenis bestuderen. Het lijkt dan toch meer op een carnavals-act.
Ook speelt men in Nederland en elders in Europa graag 'Romeintje'. Ook dit is te kwalificeren als belachelijk en zeer beschamend. Afbeelding hiernaast uit dit tijdschrift p.63. De Romeinse schrijver Tacitus schreef het al: 'de Romeinen zijn de rovers en plunderaars van deze wereld'. De Romeinen hebben hele volksstammen uitgemoord en hun handel in slaven was niets ontziend. Gladiatorengevechten was publiek vermaak, evenals de vele Christenen die voor de leeuwen zijn gegooid. Kruisigen was een 'normale' doodstraf, zeer pijnlijk die zelfs dagen kon duren, maar publiek vermaak, net als de galg dat eeuwen later in de 'beschaafde' wereld was. En dat gaan zij naspelen? En het publiek dat geen weet heeft van de werkelijke geschiedenis, vindt het blijkbaar prachtig om te zien. Je kunt je toch ook niet voorstellen dat men ooit de slavernij gaat naspelen als een re-enactment of 'tweede wereldoorlogje'? Je hoeft je over een gebrek aan historisch besef niet te verwonderen. Men speelt ook de slag bij Waterloo en de Napoleontische tijd na. Het getuigt slechts van een ernstig gebrek aan historisch en moreel besef tot op het hoogste niveau. In Europa bestaat zelfs een 'vredesprijs' vernoemd naar Karel de Grote, de grote landveroveraar met het zwaard, maar een dictator vergelijkbaar met Dzjengis Khan. Onder het bewind van Karel de Grote was er een levendige handel in slaven, werden volksstammen uitgemoord en bezittingen van tegenstanders onder zijn vrienden verdeeld.
- Een dreigende kloof. Column van Evert van Ginkel (AiN nr.1, maart 2023).
Het draagvlak voor de Nederlandse archeologie dreigt te verdwijnen. Die archeologen graven nooit eens iets behoorlijks op en jagen de maatschappij slechts op enorme kosten. Wat is hun toegevoegde waarde nog? Het totaalbeeld is duidelijk: archeologen dienen de samenleving maar zéér matig. Ze graven en onderzoeken maar, niemand ziet er wat van terug. Ze houden het allemaal voor zichzelf en zijn niet bereid te delen. En wat dat niet kost, vraagt Van Ginkel zich in deze Column blijkbaar af (namens veel Nederlanders?)!
De lezers van Archeologie in Nederland dragen de archeologie wél een warm hart toe. Ze zijn verzot op inhoudelijke kennis en hebben vertrouwen in het oordeel van experts, anders lazen ze dit blad niet. Zij zullen waarschijnlijk geen grote afstand tot de archeologie-in-het-algemeen ervaren. Maar hoe zit het met de rest van 'de samenleving'? Een groot deel heeft altijd op enige of grote afstand gestaan van de archeologie, maar ik denk dat die groep in de afgelopen decennia eerder kleiner dan groter is geworden. Kwestie van onderwijs, sociale en demografische verschuivingen, en sterk toegenomen aanbod van archeologische zijde. Ik maak me dan ook geen grote zorgen over een dreigende kloof, wel over een frame dat tot zo'n kloof kan leiden.
Het probleem van afname van belangstelling voor de archeologie dat Van Ginkel hier beschrijft, komt ook door de archeologen zelf. Zij delen hun kennis niet. Rapporten zijn niet openbaar, terwijl die gemaakt zijn en betaald zijn met belastinggeld. Waarom krijg je geen inzage in die rapporten? Waarom is het zo moeilijk de inhoud te kunnen lezen. Waarom moet je een studentenpas hebben om toegang te krijgen tot universiteitsbibliotheken? Ook de universiteiten zijn toch betaald met belastinggeld? Soms denk ik dan dat iets niet openbaar mag worden. Heeft men iets te verbergen? Vergelijk dat eens met bijv. België: daar zijn al die archeologie rapporten openbaar. Soms vind je er zelfs de Nederlandse rapporten, die in Nederland 'verborgen' blijven.
Hetzelfde geldt ook verwijzingen in noten bij artikelen en bij literatuurlijsten. Je gaat toch graag op zoek naar de bron van een bewering. Je moet toch kunnen controleren wat auteurs en/of archeologen precies geschreven hebben. En daar gaat het wel eens mis, wat enkele keren op deze website blijkt. De ene schrijver verwijst naar een ander, die weer verwijst naar een derde. Echter bij die derde vind je de benodigde informatie niet of, wat ook gebeurt, daar lees je iets heel anders, dan wat de eerste schrijver beweert.
Zie als voorbeeld ook punt 4 van Mens en hout. Het antwoord op de gestelde vragen blijken onvindbaar op de website van BAAC, waarop rapport 20.0119 helaas niet te vinden is.
Een tweede voorbeeld van mistige en zelfs onjuiste literatuur verwijzingen wordt genoemd onder punt 6 hierboven. In de literatuur opgave wordt onder Haalebos J.K. (1997) verwezen naar het Jaarboek Oud-Utrecht 47. Dat bestaat niet! Wel Jaarboek Oud-Utrecht 1997 dat bedoeld zal zijn. Daarin staat het betreffende artikel. Echter in dat artikel wordt nergens Trevier genoemd, wel 2x Treveri, 1x in het bekleden van een militaire functie over aanvoer van graan vanuit Brittannia in 359 na Chr. (dan gaat het niet over de Rijn, maar over de Schelde, de Limes lag toen op de taalgrens), de tweede keer wordt verwezen naar een Treverisch graf in Luxemburg. Beide verwijzingen geven geen antwoord op de verklaring van de naam en de herkomst van Trevier.
Een derde voorbeeld zien we hierboven in het artikel van Jasper de Bruin over Romeinse inscripties uit Vechten. In de literatuurlijst wordt verwezen naar: Tent, W.J. van, (1996), Bunnik Vechten, in: Kok, D.H., S.G. van Dockum en F. Vogelzang, Archeologische Kroniek van Utrecht over 1988-1989, 36-38 en Wynia, S.L. (1990), 'De rieten hut en andere verhalen', in: Jaarboek Oud-Utrecht, 9-38. Maar in beide artikelen lezen we niet wat Jasper de Bruin hier betoogt. De Bruin schrijft over de inscripties, waarover in beide artikelen niets wordt geschreven.
Bijkomend probleem bij die kloof is dat historici en archeologen onvindbaar blijken, met name hun e-mail adressen. Ze verschuilen zich in 'besloten genootschappen' die slechts door 'betaald membership' te bereiken zijn. Hoe kun je dan met hen in contact komen om eens over standpunten van gedachte te wisselen?
|